ECLI:NL:RBMNE:2016:7759

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
12 augustus 2017
Zaaknummer
16.659602.15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor uitkeringsfraude door gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juni 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van uitkeringsfraude. De verdachte, geboren in Iran en woonachtig in Almere, had van 21 april 2008 tot en met 30 november 2014 een uitkering ontvangen op basis van de Wet Werk en Bijstand (WWB) als alleenstaande ouder. De tenlastelegging hield in dat zij opzettelijk had nagelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, met name over het feit dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met haar (ex)partner, wat van invloed was op haar recht op uitkering.

Tijdens de rechtszitting op 8 juni 2016 heeft de officier van justitie, mr. M. Kamper, gevorderd om de verdachte vrij te spreken, terwijl de verdediging ook pleitte voor vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er voldoende bewijs was dat de verdachte en haar (ex)partner een gezamenlijke huishouding voerden, ondanks dat zij op verschillende adressen stonden ingeschreven. Dit werd onderbouwd door getuigenverklaringen en de feitelijke situatie waarin de verdachte en haar partner samenwoonden en kinderen hadden.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had nagelaten om de uitkeringsinstantie op de hoogte te stellen van deze gezamenlijke huishouding, wat in strijd was met artikel 17 lid 1 van de WWB. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk nalaten van het verstrekken van relevante informatie, wat resulteerde in een veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. De rechtbank benadrukte de ernst van de fraude en het misbruik van het sociale stelsel, en dat de verdachte zich in een financieel gunstigere positie had gebracht ten opzichte van andere uitkeringsgerechtigden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659602.15 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 juni 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1968] te [geboorteplaats] (Iran),
wonende te ( [postcode] ) [woonplaats] , [adres] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 juni 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en mr. P. Salim, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 21 april 2008 tot en met 30 november 2014 in de gemeente Almere, in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 lid 1 van de Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze
moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, (telkens) opzettelijk geen opgave gedaan van en/of verzwegen dat zij, verdachte, duurzaam een gezamenlijke huishouding had gevoerd met [medeverdachte] en/of (aldus uit dien hoofde) inkomsten had en/of te goed had.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van hetgeen haar ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, nu hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
In de periode van 21 april 2008 tot 30 november 2014 ontving verdachte een uitkering ingevolgde de Wet Werk en Bijstand (WWB) volgens de norm alleenstaande ouder. [2]
Verdachte staat sinds 21 april 2008 ingeschreven op het adres [adres] in [woonplaats] . Sinds 1 december 2014 staat de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) eveneens op dit adres ingeschreven. Daarvoor stond hij ingeschreven op het adres [adres] in [woonplaats] . [3]
Uit de relatie van verdachte met [medeverdachte] zijn twee kinderen geboren. [4]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij vanaf 2008 zijn woning aan de [adres] verhuurde. [5] Hij sliep niet in zijn woning toen deze verhuurd werd. [6] Hij sliep in zijn auto [7] , verbleef bij een vriend (van wie hij niet wil zeggen waar deze woont), bij verdachte ‘en dergelijke’. [8] Vanaf het begin dat verdachte een eigen huis had, verbleef en sliep [medeverdachte] daar een aantal dagen per week. [9] [medeverdachte] denkt dat hij in de periode voor 1 december 2014 drie tot vier keer per week overnachtte bij verdachte. [10]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij een sleutel van de woning van verdachte had en dat hij voor 1 december 2014 zijn bedrijfsadministratie en kleding in de woning van verdachte bewaarde en zich in haar woning douchte, scheerde en zijn tanden poetste. [11] Ook hielp hij haar met verzorgen, wassen en het huishouden. [12]
Getuige [getuige 1] , die van augustus 2008 tot november 2011 woonachtig is geweest in de [straatnaam] in [woonplaats] , heeft na het tonen van de foto’s van verdachte en [medeverdachte] verklaard dat hij [medeverdachte] herkent als de bewoner van [adres] , waar een man en vrouw en hun twee kinderen wonen. [13] Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard, na het tonen van de foto’s, dat hij hen herkent als zijn daar al 3 tot 4 jaar wonende overburen. [14] Getuige [getuige 3] , die de woning aan de [adres] huurde, heeft verklaard dat [medeverdachte] hem heeft gezegd dat hij met zijn gezin op een ander adres in [woonplaats] verbleef. [15]
Bewijsmotivering
Op grond van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de WWB wordt een gezamenlijke huishouding aanwezig geacht, onder meer wanneer voldaan wordt aan de volgende twee criteria:
- belanghebbenden hebben hun hoofdverblijf in dezelfde woning en
- uit hun relatie is een kind geboren.
De vraag of personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben moet worden beoordeeld aan de hand van de feitelijke situatie. Dat twee personen op verschillende adressen staan ingeschreven is daarbij niet van doorslaggevend belang.
Gelet op de voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode zijn hoofdverblijf in [adres] heeft gehad, dat uit hun relatie kinderen zijn geboren en dat verdachte en [medeverdachte] derhalve een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Verdachte had de betrokken uitkeringsinstantie hiervan op de hoogte moeten stellen gelet op het bepaalde in artikel 17, eerste lid, van de WWB.
Opzet op het ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dit opzettelijk heeft nagelaten, nu zij hiervan op de hoogte is gesteld bij ondertekening van het aanvraagformulier voor de uitkering. [16] Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat men, indien men een uitkering krachtens de sociale zekerheidswetgeving geniet, gehouden is om te allen tijde gegevens, die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de vaststelling van het recht op die uitkering, tijdig aan de betrokken uitkeringsinstantie door te geven; zulks te meer indien het gegevens zijn die betrekking hebben op het voeren van een gezamenlijke huishouding.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
zij inof omstreeksde periode van 21 april 2008 tot en met 30 november 2014 in de gemeente Almere,in elk geval in Nederland,in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 lid 1 van de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze
moest vermoedendat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtesof eens andersrecht op een verstrekkingof tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekkingof tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte,(telkens)opzettelijk geen opgave gedaanvan en/of verzwegendat zij, verdachte, duurzaam een gezamenlijke huishouding had gevoerd met [medeverdachte] en/of(aldus uit dien hoofde) inkomsten haden/of te goed had.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.KWALIFICATIE

Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
In strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking.

7.STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gelet op de gevorderde vrijspraak geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van een op te leggen straf.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de betoogde vrijspraak geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van een op te leggen straf.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim zes en een half jaar voor een uitkeringsinstantie verzwegen dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met [medeverdachte] . Door aldus te handelen heeft zij misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Een uitkering is bedoeld om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van een dergelijke voorziening doet afbreuk aan het maatschappelijk draagvlak voor het sociale stelsel. Verdachte heeft zich door haar strafbare nalaten in een gunstiger (financiële) positie gebracht dan uitkeringsgerechtigden die de regels wel naleven en dan sommige mensen die inkomsten uit werk hebben. Het bedrag waarvoor de samenleving is benadeeld, wordt door de Dienst Sociale Zaken van de gemeente […] berekend op een bedrag van € 114.305,73.
De rechtbank stelt voorop dat gelet op de duur van de uitkeringsfraude en de hoogte van het benadelingsbedrag, een gevangenisstraf passend is.
In strafmatigende zin weegt mee dat verdachte blijkens het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 september 2015 niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld en dat het feiten betreft van langer dan twee jaar geleden.
De rechtbank acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis passend en geboden.

9.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust, behalve het reeds aangehaalde wettelijke voorschrift, op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- legt aan verdachte op een
werkstrafvoor de duur van
120uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Ludwig, voorzitter, mrs. N.E.M. Kranenbroek en P.K. Oosterling-van de Maarel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierbijlagen en/of -pagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 juli 2015, genummerd 150012-6014595/2, opgemaakt door de Sociale Recherche Flevoland.
2.Pagina 3.
3.Pagina 8.
4.Pagina 8.
5.Bijlage 18, proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , pagina 2.
6.Bijlage 18, proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , pagina 6.
7.Bijlage 18, proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , pagina 2.
8.Bijlage 18, proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , pagina 6.
9.Bijlage 18, proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , pagina 7.
10.Bijlage 18, proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , pagina 3.
11.Bijlage 18, proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , pagina 3.
12.Bijlage 18, proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , pagina 3.
13.Bijlage 10, proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1]
14.Bijlage 13, proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] .
15.Bijlage 12, proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] .
16.Bijlage 20, aanvraagformulier WWB, pagina 6.