Op 8 november 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de handel in heroïne en cocaïne. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat op 25 oktober 2016 plaatsvond. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. S.F.J. Smeets, werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren van verdovende middelen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 28 juni 2016. De officier van justitie, mr. M.A. Hoogendam, vorderde bewezenverklaring van de tenlastelegging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na het horen van getuigen en het bestuderen van bewijsmateriaal, waaronder afgeluisterde gesprekken en getuigenverklaringen, concludeerde de rechtbank dat er voldoende bewijs was voor de handel in heroïne en cocaïne in de periode van 25 mei 2016 tot en met 28 juni 2016. De verdachte werd vrijgesproken van de handel in deze middelen in de periode van 1 januari 2016 tot 25 mei 2016, omdat hiervoor onvoldoende bewijs was.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en legde een gevangenisstraf van 49 dagen op, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht, en een werkstraf van 120 uren. Daarnaast werden verschillende in beslag genomen voorwerpen, waaronder een Nokia telefoon en geldbedragen, verbeurd verklaard. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn positieve sociale omgeving bij het bepalen van de straf.