Op 8 november 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Lelystad, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de handel in heroïne en cocaïne. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat begon met meldingen van drugshandel in de regio. De verdachte, geboren in 1986 en thans verblijvende in de PI Almere, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. I. Raterman. De officier van justitie, mr. M.A. Hoogendam, vorderde bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor de handel in de periode van 1 januari 2014 tot november 2015.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na het horen van getuigenverklaringen en het bestuderen van bewijsmateriaal, concludeerde de rechtbank dat er voldoende bewijs was voor de handel in heroïne en cocaïne in de periode van 9 augustus 2014 tot en met 28 juni 2016. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de eerdere tenlasteleggingen, maar oordeelde dat hij zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.
Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het advies van de reclassering. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding door de reclassering. Daarnaast werden verschillende in beslag genomen goederen verbeurd verklaard, waaronder telefoons en een geldbedrag, terwijl andere goederen aan de rechthebbende werden teruggegeven.