ECLI:NL:RBMNE:2016:7746

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
2 augustus 2017
Zaaknummer
16.659032.16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 6 december 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 januari 2016 in Lelystad opzettelijk brand heeft gesticht aan een papiercontainer. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. S.C. van Bunnik, heeft tijdens de zitting een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in haar vervolging. De verdachte is vrijgesproken van het medeplegen van de brandstichting, maar het opzettelijk brand stichten is wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden te duchten was. De rechtbank heeft een taakstraf van 140 uren opgelegd, waarvan een deel voorwaardelijk, en een proeftijd van twee jaren vastgesteld. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de brand. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en hen in hun overige vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn spijt over de gevolgen van zijn daden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659032.16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 december 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [2001] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] , te ( [postcode] ) [woonplaats] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek achter gesloten deuren op 22 november 2016. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S.C. van Bunnik, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van officier van justitie mr. N.T.R.M. Franken en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 januari 2016 te Lelystad, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht aan een (papier)container, behorende bij
perceel gelegen aan de [adres] en/of [adres] ,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk
een brandende gasbrander en/of een aansteker, in elk geval (open) vuur, in
aanraking gebracht met de in een (papier)container liggende kranten, althans
papier, in elk geval een brandende stof,
ten gevolge waarvan een of meer containers en/of een personenauto (Fiat Punto)
en/of een of meer carporten en/of een schuur en/of een schutting en/of
struikgewas geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is
ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde goederen en/of in de nabije
omgeving van die (papier)container bevindende goederen en/of gelegen
woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar voor de
inwonenden van voornoemde woningen, in elk geval levensgevaar voor een of meer
personen, te duchten was.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd, met uitzondering van het medeplegen. Daarvan heeft zij gevorderd verdachte vrij te spreken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde medeplegen. Ten aanzien van het overige ten laste gelegde is geen verweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Omdat verdachte tijdens de zitting een bekennende verklaring heeft afgelegd en geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [A] [2] ;
- de aangifte van [B] [3] ;
- de aangifte van [C] [4] ;
- het proces-verbaal Forensische Opsporing van 26 april 2016 [5] ;
- de verklaring van [D] [6] ;
- de verklaringen van [E] [7] ;
- de verklaring van [F] [8] ;
- het proces-verbaal sporenonderzoek [9] ;
- de bekennende verklaring van verdachte [10] .
Van het ten laste gelegde medeplegen wordt verdachte vrijgesproken nu hiervoor onvoldoende bewijs is.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij opof omstreeks10 januari 2016 te [woonplaats] ,althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht aan een (papier)container, behorende bij
perceel gelegen aan de [adres]en/of [adres],
immers heeft/hebbenverdachteen/of zijn mededader(s)toen aldaar opzettelijk
een brandende gasbranderen/of een aansteker, in elk geval (open) vuur,in
aanraking gebracht met de in een (papier)container liggende kranten,althans
papier, in elk geval een brandende stof,
ten gevolge waarvaneen of meercontainers en/ofeen personenauto (Fiat Punto)
en/of een of meercarporten en/ofeen schuur en/ofeen schutting en/of
struikgewas geheel of gedeeltelijkis/zijn verbrand,in elk geval brand is
ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde goederen en/ofin de nabije
omgeving van die (papier)container bevindende goederen en/ofgelegen
woningen,in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/oflevensgevaar voor de
inwonenden van voornoemde woningen,in elk geval levensgevaar voor een of meer
personen,te duchten was;
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.

7.STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en 60 dagen jeugddetentie waarvan 56 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van een op te leggen straf betoogd rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte, zijn inzet ten aanzien van de hulpverlening en de omstandigheid dat sprake is van een uit de hand gelopen kwajongensstreek, waarvoor verdachte ook spijt heeft betuigd. De raadsvrouw heeft bepleit te volstaan met een taakstraf van 100 uren, waarvan een gedeelte voorwaardelijk.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 10 januari 2016 omstreeks 01:28 uur enkele kranten in een verder lege papiercontainer met een kleine brander in brand gestoken. Terwijl hij zag dat de kranten smeulden is hij weggerend. De brand is vervolgens overgeslagen naar een schutting waar de container naast stond en heeft uiteindelijk onder andere een auto, twee carporten, een schutting en een coniferenhaag (gedeeltelijk) in de as gelegd. Omwonenden, die lagen te slapen, hebben onmiddellijk hun woning moeten ontvluchten.
De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting.
Brandstichting is een delict met een sterk gevaarzettend karakter ten aanzien van zowel goederen als personen in de omgeving van de brand. Met name ook als die brand plaatsvindt in het holst van de nacht. De gevoelens van onveiligheid nemen bij de mensen die getroffen zijn door een brand of die wonen in de buurt van de brand enorm toe, hetgeen ook blijkt uit de toelichtingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. Ook in de samenleving nemen de gevoelens van onveiligheid hierdoor toe. In het onderhavige geval heeft de brand niet alleen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen veroorzaakt, maar is er ook sprake van grote financiële schade. Hiervoor acht de rechtbank een straf op zijn plaats.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van Samen Veilig Midden-Nederland van 18 oktober 2016 en hetgeen deskundige [G] namens Samen Veilig ter zitting naar voren heeft gebracht. De deskundige heeft onder meer te kennen gegeven dat verdachte positief is veranderd door de hulpverlening die hem en zijn moeder is geboden en dat de moeder van verdachte de weg naar (verdere) hulpverlening inmiddels weet te vinden.
Ook wordt rekening gehouden met de jonge leeftijd van verdachte en met de omstandigheid dat hij nooit eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Tot slot houdt de rechtbank bij de strafmaat rekening met het feit dat de onderhavige gebeurtenis feitelijk een uit de hand gelopen kwajongensstreek is geweest, waarvan de verdachte de enorme gevolgen niet heeft overzien. Uit de houding van de verdachte ter terechtzitting blijkt dat het nooit zijn bedoeling is geweest een brand als de onderhavige te veroorzaken, en dat hij veel spijt heeft van het gebeurde.
De rechtbank overweegt dat de door de raadsvrouw bepleite strafmaat onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit. Wel bestaat in de hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding om een lagere straf op te leggen dan is geëist door de officier van justitie. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van na te noemen duur een passende reactie vormt. Een deel daarvan zal voorwaardelijk worden opgelegd, als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte nog eens een dergelijke misstap begaat.

9.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting hebben [C] en [A] zich als benadeelde partijen in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door [C] begroot op een bedrag van € 750,- (voor immateriële schade) en door [A] begroot op een bedrag van € 2.100,-. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 600,- voor materiële schade (bestaande uit € 150,- voor eigen risico autoverzekering, € 225,- voor eigen risico opstalverzekering en € 225,- voor eigen risico inboedelverzekering) en een bedrag van € 1.500,- voor immateriële schade. Beiden vorderen vermeerdering met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd de vordering van [C] geheel toe te wijzen en de vordering van [A] toe te wijzen tot een bedrag van €1.875,-, nu niet is gebleken dat [A] schade heeft geleden door eigen risico te moeten voldoen voor zijn opstalverzekering. Ten aanzien van dit bedrag (te weten € 225,-) heeft zij verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De officier van justitie heeft verzocht voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de gevorderde bedragen voor immateriële schade te matigen en het door [A] gevorderde bedrag voor eigen risico van de opstalverzekering niet-ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de door de [A] geleden immateriële schade in ieder geval kan worden begroot op € 750,- en de door [C] geleden immateriële schade op € 500,-, nu deze schade voldoende aannemelijk is geworden en deze bedragen in overeenstemming zijn met hetgeen in vergelijkbare zaken is toegekend. Deze gedeelten van de gevorderde immateriële schade zullen daarom worden toegewezen. Voor de beantwoording van de vraag of [A] en [C] meer immateriële schade hebben geleden dan de hiervoor genoemde toe te wijzen bedragen, en zo ja, hoeveel deze meerdere schade bedraagt, is nader onderzoek nodig. Dit vormt een onevenredige belasting van het strafgeding en om die reden worden [A] en [C] voor de meer gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van de door [A] gevorderde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de gestelde schade ten aanzien van het eigen risico voor de autoverzekering voldoende aannemelijk is geworden. De rechtbank overweegt dat uit de onderbouwing van [A] onvoldoende blijkt dat hij schade heeft geleden door eigen risico voor de opstalverzekering en de inboedelverzekering te hebben betaald, met name omdat uit de bijlagen uit de vordering blijkt dat alleen een eigen risico in rekening wordt gebracht bij stormschade. Om [A] in de gelegenheid te stellen aanvullende informatie over te leggen, is schorsing van het onderzoek ter terechtzitting nodig. Omdat dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen, zal [A] niet-ontvankelijk worden verklaard in deze onderdelen van zijn vordering. De hoogte van de materiële schade is daarom genoegzaam komen vast te staan op een bedrag van € 150,-.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partijen voor wat het meer gevorderde betreft in hun vorderingen niet-ontvankelijk zijn en dat zij hun vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
De rechtbank zal voornoemde bedragen voor materiële en immateriële schade toewijzen en vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partijen werd gepleegd, te weten 10 januari 2016, tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zullen maken. De kosten worden – tot op heden – begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partijen zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van voornoemde geldsommen en de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is bepaald, ten behoeve van de benadeelde partijen.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 27, 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar en kwalificeert dit zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een
taakstrafvoor de duur van
140uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 70 dagen jeugddetentie, althans een aantal dagen jeugddetentie dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag jeugddetentie;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag in verzekering doorgebracht;
- bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte, groot
60 uren,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt daarbij de proeftijd van twee jaren vast;
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [A] , wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] , van een bedrag van € 900,- (zegge: negenhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 10 januari 2016, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [C] , wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] , van een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 10 januari 2016, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 900,-, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is bepaald, ten behoeve van het slachtoffer [A] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen hechtenis;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is bepaald, ten behoeve van het slachtoffer [C] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de benadeelde partijen voor wat het meer gevorderde betreft in hun vorderingen niet-ontvankelijk zijn en dat zij hun vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.L. Beljaars, voorzitter, mr. J.F. Haeck, rechter, en mr. K.G. van de Streek, rechter en tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2016010553.
2.Pagina 1004 en 1005.
3.Pagina 2000 en 2001.
4.Pagina 3000 tot en met 3002.
5.Ongenummerd proces-verbaal met nummer PL0900-2016010553-62.
6.Pagina 213 tot en met 221.
7.Pagina 310 tot en met 319 en pagina 1014 tot en met 1019.
8.Pagina 1007 en 1008.
9.Pagina 1057 tot en met 1074.
10.Verklaring ter terechtzitting van 22 november 2016.