ECLI:NL:RBMNE:2016:7745

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
2 augustus 2017
Zaaknummer
16.705556.16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van beroving met fors geweld en verduistering van een ov-chipkaart

Op 6 december 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een beroving waarbij fors geweld is gebruikt, en van verduistering van een ov-chipkaart. De zaak vond plaats in Almere op 26 februari 2016, waar de verdachte samen met een of meer anderen het slachtoffer naar een schuurtje heeft gelokt. Daar heeft de verdachte het slachtoffer met geweld bedreigd en gedwongen tot de afgifte van diverse goederen, waaronder kledingstukken en een mobiele telefoon. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig was, vooral omdat hij geen sluitend alibi kon aantonen en zijn verklaring over de herkomst van de aangetroffen goederen niet verifieerbaar was. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en 90 dagen jeugddetentie, waarvan een deel voorwaardelijk. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.705556.16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 december 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats]

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek achter gesloten deuren op 22 november 2016. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.A.J. van Putten, advocaat te Alkmaar.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van officier van justitie mr. H. Leepel en van hetgeen verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 26 februari 2016 te Almere, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, op de openbare weg de [straatnaam] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
diverse kledingstukken en/of een schoen en/of een horloge en/of sleutels en/of
een bankpas en/of een geldbedrag van 5 Euro en/of een mobiele telefoon (iPhone
5) en/of een ID-kaart en/of een powerbank,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd
van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn
mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de
afgifte van
diverse kledingstukken en/of een schoen en/of een horloge en/of sleutels en/of
een bankpas en/of een geldbedrag van 5 Euro en/of een mobiele telefoon (iPhone
5) en/of een ID-kaart en/of een powerbank,
in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij,
verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 1] naar een schuurtje heeft/hebben gelokt, althans naar

een schuurtje heeft/hebben meegenomen en/of

- het schuurtje waar die [slachtoffer 1] zich bevond is/zijn binnengegaan
met hun gelaat bedekt met maskers en/of (vervolgens) de deuren van dat
schuurtje heeft/hebben dichtgeduwd, althans gesloten en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 1] heeft/hebben getaserd waardoor hij op de

grond is gevallen en/of

- (vervolgens) toen die [slachtoffer 1] op de grond lag, bovenop hem is/zijn
gaan zitten en/of met de knieën op de handen van die [slachtoffer 1]
heeft/hebben gedrukt en/of
- die [slachtoffer 1] (vervolgens) meerdere malen, althans eenmaal (met
kracht) in het gezicht en/of op/tegen het hoofd heeft/hebben
geslagen/gestompt en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 1] (nogmaals) heeft/hebben getaserd op de
(rechter)hand en/of het hoofd /of het gezicht en/of (elders) op het lichaam
en/of
- een hamer boven zijn, verdachte en/of zijn mededader(s), hoofd heeft/hebben
gehouden, althans die [slachtoffer 1] dreigend een hamer heeft/hebben
getoond en/of
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd dat hij
zich moest uitkleden en/of dat hij ook zijn twee vesten moest uittrekken
en/of waar zijn telefoon was en/of dat hij zijn joggingbroek uit moest
trekken en/of dat hij in het schuurtje moest wachten en/of dat als hij niet
zou wachten hij dood zou gaan en/of dat hij op hun moest wachten omdat ze
terug zouden komen;
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 18 maart 2016 tot en met 21 maart 2016 te
Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland (een) goed(eren), te
weten
diverse kledingstukken en/of sleutels en/of een bankpas en/of een ID-kaart,
heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/die
goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een)
door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
hij op of omstreeks 21 maart 2016 te Almere, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk een ov-chipkaart, in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door
misdrijf, te weten door vondst, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Daartoe heeft hij onderbouwd aangevoerd dat verdachte over een alibi beschikt. Ook heeft verdachte een verklaring gegeven voor de bij hem aangetroffen goederen van aangever, die niet zonder meer als onaannemelijk ter zijde kan worden geschoven. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft zijn standpunt nader verwoord in een ter terechtzitting overhandigde pleitnota.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde [1]
Bewijsmiddelen
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van een beroving op 26 februari 2016 te Almere. [2] Toen hij aan het chillen was in een schuurtje aan de [straatnaam] kwamen er twee mannen binnen. [3] Eén van hen had een goudkleurig masker voor zijn gezicht, de ander een zilverkleurig masker. [4] Eén van de mannen sloot de deur van het schuurtje. [5] Persoon 1 herkende hij aan zijn stem als de verdachte, omdat hij bevriend is geraakt met verdachte, en vaak met hem is omgegaan. [6] Aangever belandde op de grond, waarna één van beiden op hem ging zitten met zijn knieën op de handen van aangever en hem meerdere vuistslagen in zijn gezicht en op zijn hoofd gaf. [7] Vervolgens werd hij meerdere malen getaserd op zijn rechterhand, zijn hoofd, in zijn gezicht en op zijn lichaam. [8] Op dat moment stond persoon 2 voor hem met een hamer in zijn hand, die hij naar achteren bracht. [9] Eén van de mannen zei dat hij zich moest uitkleden en dat hij ook zijn twee vesten moest uittrekken. [10] Persoon 2 trok de schoenen van verdachte uit, vroeg waar zijn telefoon was en zei dat hij zijn joggingbroek uit moest trekken. [11] Aangever heeft zijn jas, vest, joggingbroek, huissleutels, pinpas, identiteitskaart, horloge, een vijf euro biljet [12] en een powerbank afgegeven. [13] Ook is zijn telefoon meegenomen [14] , een IPhone 5. [15] De spullen stopten de mannen in een zwarte sporttas met een wit Nike-logo, waarvan de randen wit waren. [16] Vervolgens zei persoon 2 dat aangever in het schuurtje moest wachten en dat hij dood zou gaan als hij niet zou wachten. [17] Ook zei persoon 2 dat hij moest wachten omdat ze terug zouden komen. [18]
Bij een doorzoeking van de slaapkamer van verdachte is een zwarte Nike sporttas met witte randen aangetroffen, die volgens de verklaring van verdachte zijn eigendom is, met daarin kleding van aangever. [19] Tevens werden een ID-kaart, een Rabobankkaart en een sleutelbos aangetroffen [20] die aan aangever toebehoren. [21] Ook werd een zilverkleurig masker aangetroffen. [22]
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft in de eerste plaats aangevoerd dat verdachte over een alibi beschikt voor het tijdstip van de beroving, die omstreeks 20:35 uur plaatsvond. De moeder van verdachte heeft over de bewuste avond – voor zover relevant – het volgende verklaard: “
Ik was om kwart voor acht thuis van mijn werk. (…) Hij wilde bij [voornaam van A] logeren. Ik zei dat hij niet mocht omdat hij zijn kamer nog niet opgeruimd had. Hij had nog tijd omdat [voornaam van A] pas later klaar zou zijn. Als hij zijn slaapkamer opgeruimd had mocht hij mee naar [voornaam van A] . (…) Ik ga na het werk even omkleden en we eten meestal onder goede tijden want daar kijk ik naar. [voornaam van verdachte] heeft zijn kamer opgeruimd en [voornaam van A] kwam na 22:00 uur binnen. (…) ze zouden bij [voornaam van A] thuis met de Playstation gaan spelen.. Hij kwam zaterdags weer thuis.”
Volgens de verdediging wordt deze verklaring ondersteund door de verklaring van [A] . Laatstgenoemde heeft als volgt verklaard: “
Ik heb volgens mij die bewuste vrijdag waarover het gaat gewerkt. Ik heb tot ongeveer 20:00 uur of 21:00 uur gewerkt. Ik weet de tijd niet meer precies. Ik ben toen niet direct van werk weggegaan. Ik ben toen naar [voornaam van verdachte] gegaan. Ik had met hem afgesproken om die avond bij mij thuis te gaan gamen. (…) Ik weet niet meer hoe laat ik bij [voornaam van verdachte] thuis aankwam. [voornaam van verdachte] en zijn moeder waren thuis.”
De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen sluitend alibi heeft. Dat verdachte die avond thuis is geweest en uiteindelijk met [voornaam van A] weer is vertrokken vindt steun in de getuigenverklaringen. Echter, de verklaringen van moeder en [voornaam van A] laten de mogelijkheid open dat verdachte op het tijdstip van de beroving niet thuis was. Zo verklaart moeder namelijk niet dat verdachte thuis was op het moment dat zij thuis kwam van haar werk. Zij verklaart alleen dat zij hem heeft gesproken over het opruimen van zijn kamer, maar niet wanneer dat is geweest en hoe (persoonlijk of via de telefoon). Ook verklaart moeder niet dat verdachte thuis was tijdens het eten. Uit haar verklaring volgt alleen dat zij meestal onder het programma Goede Tijden, Slechte Tijden eten. Voor zover de verklaring van [voornaam van A] de verklaring van moeder ondersteunt, doet deze dat alleen ten aanzien van de verklaring van moeder dat verdachte na 22:00 uur die avond thuis was. In de verklaring van [voornaam van A] is geen ondersteuning te vinden voor de stelling dat verdachte op het tijdstip van de beroving thuis was. De rechtbank wordt in haar oordeel dat verdachte geen sluitend alibi heeft gesterkt door het feit dat verdachte niet consistent heeft verklaard over zijn alibi rond het tijdstip van de beroving. Hij verklaarde namelijk eerst dat hij bij zijn vader was en later dat hij bij zijn moeder was om vervolgens naar [voornaam van A] te gaan.
In de tweede plaats heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte een verklaring heeft gegeven voor de in zijn kamer aangetroffen spullen en dat die verklaring niet zonder meer als onaannemelijk terzijde kan worden geschoven. Verdachte heeft verklaard dat hij de spullen van aangever die in zijn slaapkamer zijn aangetroffen een paar dagen daarvoor van zijn neef had gekocht om ze aan aangever terug te kunnen geven. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. In de eerste plaats betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat verdachte de naam van deze neef niet wil noemen, waardoor zijn verklaring niet verifieerbaar is. Daarbij komt dat zijn verklaring op geen enkele wijze wordt ondersteund door de inhoud van het dossier. De bij verdachte aangetroffen spullen van aangever bevonden zich deels in de sporttas en deels op een andere plek in zijn kamer, wat niet rijmt met de stelling dat verdachte de spullen wilde teruggeven. Verdachte heeft ook geen plausibele verklaring gegeven, waarom hij die spullen voor aangever zou hebben gekocht van zijn neef.
De rechtbank wordt gesterkt in haar overtuiging dat verdachte één van de daders van de beroving is, nu op de slaapkamer van verdachte een masker is aangetroffen dat aansluit bij de beschrijving die de aangever over één van de maskers heeft gegeven.
Uit voorgaande bewijsmiddelen volgt dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van de beroving van aangever. Verdachte en een andere dader zijn hierbij fysiek aanwezig geweest en hebben ieder een bijdrage geleverd die van voldoende gewicht is om te concluderen dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking en dus van medeplegen.
Aldus is op grond van voornoemd bewijs in onderlinge samenhang bezien wettig en overtuigd bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Bewijsmiddelen
Op 21 maart 2016 is tijdens een doorzoeking van de woning van verdachte in Almere een ov-chipkaart op naam van [slachtoffer 2] aangetroffen op de slaapkamer van verdachte. [23]
[slachtoffer 2] heeft op 21 augustus 2015 aangifte gedaan van diefstal van haar ov-chipkaart. [24]
Verdachte heeft verklaard dat hij de ov-chipkaart heeft gevonden voor zijn woning. [25]
Bewijsoverweging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de ov-chipkaart wilde terugbrengen, maar dat hij dit uiteindelijk vergeten is. Voor zover verdachte hiermee heeft willen aangeven dat geen sprake is van opzet van wederrechtelijke toe-eigening, overweegt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is wel sprake van opzet van wederrechtelijke toe-eigening. Vaststaat dat verdachte de vondst van de ov-chipkaart niet uit eigen beweging bij de politie heeft gemeld, terwijl hij daartoe als vinder verplicht was. Verdachte heeft ook voldoende tijd en gelegenheid gehad om naar de politie te gaan. Bij haar oordeel betrekt de rechtbank ook dat verdachte de ov-chipkaart had opgeborgen op een kastje in zijn slaapkamer. Gelet op het voorgaande heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank zonder daartoe gerechtigd ​te zijn als ‘heer en meester’ over deze ov-chipkaart beschikt en dit goed zich zo wederrechtelijk toegeëigend.
Aldus is op grond van voornoemd bewijs in onderlinge samenhang bezien wettig en overtuigd bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft gepleegd.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
Primair
hij opof omstreeks26 februari 2016 te Almere,althans in het arrondissement
Midden-Nederland, op de openbare weg de [straatnaam] ,
tezamen en in vereniging met eenof meeranderen,althans alleen,met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
diverse kledingstukken en/ofeen schoenen/of een horloge en/of sleutels en/of
een bankpas en/of een geldbedrag van 5 Euro en/of een mobiele telefoon (iPhone
5) en/of een ID-kaart en/of een powerbank,
in elk geval enig goed,geheelof ten deletoebehorende aan [slachtoffer 1] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s),welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd
van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstalvoor te bereiden en/ofgemakkelijk te
makenen/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn
mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/ofbedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de
afgifte van
diverse kledingstukken en/of een schoen en/ofeen horloge en/ofsleutels en/of
een bankpas en/ofeen geldbedrag van 5 Euro en/ofeen mobiele telefoon (iPhone
5) en/ofeen ID-kaart en/ofeen powerbank,
in elk geval van enig goed,geheelof ten deletoebehorende aan [slachtoffer 1]
,in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s),
welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij,
verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 1] naar een schuurtje heeft/hebben gelokt, althans naar

een schuurtje heeft/hebben meegenomen en/of

- het schuurtje waar die [slachtoffer 1] zich bevondis/zijn binnengegaan
met hun gelaat bedekt met maskers en/of(vervolgens) de deuren van dat
schuurtje heeft/hebbendichtgeduwd, althansgesloten en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 1] heeft/hebben getaserd waardoor hij op de

grond is gevallen en/of

- (vervolgens) toen die [slachtoffer 1] op de grond lag, bovenop hem is/zijn
gaan zitten en/ofmet de knieën op de handen van die [slachtoffer 1]
heeft/hebben gedrukt en/of
- die [slachtoffer 1] (vervolgens) meerdere malen,althans eenmaal(met
kracht) in het gezicht en/ofop/tegenhet hoofd heeft/hebben
geslagen/gestompt en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 1] (nogmaals) heeft/hebben getaserd op de
(rechter)hand en/ofhet hoofd en/ofhet gezicht en/of(elders) op het lichaam
en/of
-een hamer boven zijn, verdachte en/of zijn mededader(s), hoofd heeft/hebben
gehouden, althansdie [slachtoffer 1] dreigend een hamer heeft/hebben
getoond en/of
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd dat hij
zich moest uitkleden en/ofdat hij ook zijn twee vesten moest uittrekken
en/ofwaar zijn telefoon was en/ofdat hij zijn joggingbroek uit moest
trekken en/ofdat hij in het schuurtje moest wachten en/ofdat als hij niet
zou wachten hij dood zou gaan en/ofdat hij op hun moest wachten omdat ze
terug zouden komen;
2.
hij opof omstreeks21 maart 2016 te Almere,althans in het arrondissement
Midden-Nederland,opzettelijk een ov-chipkaart,in elk geval enig goed,geheel
of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte,welk(e)goed(eren)verdachte anders dan door
misdrijf, te weten door vondst, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;
De rechtbank verbetert een kennelijke schrijffout. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Onder 1:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
en
Afpersing door twee of meer verenigde personen.
Onder 2:
Verduistering.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en 120 dagen jeugddetentie waarvan 108 dagen voorwaardelijk, zodat verdachte niet opnieuw gedetineerd zal raken nu hij reeds 12 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Als bijzondere voorwaarden dienen een contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachte en een locatieverbod voor een straal van 100 meter rond de woning van het slachtoffer te worden opgelegd, alsmede toezicht en begeleiding. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich verweerd tegen de gevorderde contact- en locatieverboden. Voor het overige heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Samen met een ander heeft verdachte het slachtoffer, waarmee hij was bevriend, beroofd. Verdachte is samen met zijn mededader gemaskerd het donkere schuurtje binnengaan, waar het slachtoffer zich bevond. Ook is zeer fors geweld gebruikt, onder meer door het slachtoffer meermalen op zijn hoofd en lichaam te taseren en te slaan. Deze beroving heeft, getuige de slachtofferverklaring, impact gehad op het slachtoffer. Het moet voor het slachtoffer een uiterst beangstigende ervaring zijn geweest om in deze omstandigheden te zijn beroofd. Berovingen als deze dragen bij aan de gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering van een ov-chipkaart. Het voorgaande rechtvaardigt in beginsel het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
Ten aanzien van de persoon van verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het psychologisch rapport van drs. [C] van 17 mei 2016, een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 22 juni 2016 en het rapport van Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: Save) van 21 juli 2016, alsmede op hetgeen namens de Raad en Save op de terechtzitting is meegedeeld. Hieruit blijkt dat verdachte na schorsing van de voorlopige hechtenis zeer goed zijn best heeft gedaan om de begeleiding vanuit de jeugdreclassering goed te laten verlopen. Geadviseerd wordt om verdachte bij een bewezenverklaring geen onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die langer is dan de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Bij een voorwaardelijk strafdeel wordt geadviseerd toezicht en begeleiding op te leggen.
Ook houdt de rechtbank rekening met de jonge leeftijd van verdachte en met de omstandigheid dat hij nooit eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Hoewel het bewezenverklaarde in beginsel een hoge straf met langere onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigt, gevende laatstgenoemde omstandigheden aanleiding om een lagere straf op te leggen dan is geëist door de officier van justitie. Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een taakstraf van 200 uren (de maximaal aan een minderjarige op te leggen taakstraf) en 90 dagen jeugddetentie passend en geboden.
Behoudens de 11 dagen die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten van 21 maart 2016 tot en met 1 april 2016, zal de rechtbank deze jeugddetentie voor het resterende deel voorwaardelijk opleggen. Dit betekent dat verdachte niet opnieuw gedetineerd raakt. De rechtbank zal verdachte geen contact- en locatieverbod ten behoeve van het slachtoffer opleggen, omdat niet is gebleken dat verdachte in de afgelopen periode contact heeft gezocht met het slachtoffer en er geen aanwijzingen zijn dat hij dat zou willen doen. Ook ziet de rechtbank geen meerwaarde in een contactverbod met de medeverdachte [medeverdachte] , nu deze is vrijgesproken. Wel zal de rechtbank aan verdachte een meldplicht en toezicht en begeleiding opleggen.
De rechtbank overweegt dat er geen concrete feiten of omstandigheden zijn om te concluderen dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom niet bevelen dat de hierna te stellen voorwaarde en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer 1] – daartoe vertegenwoordigd door [B] – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 2.608,30. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 108,30 voor materiële schade (bestaande uit een bedrag van € 100,- voor eigen risico en € 8,30 voor reiskosten) en een bedrag van € 2.500,- voor immateriële schade. [slachtoffer 1] vordert zijn schade te vermeerderen met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de door de [slachtoffer 1] geleden immateriële schade in ieder geval kan worden begroot op € 1.000,- nu [slachtoffer 1] lichamelijk letsel heeft opgelopen en deze schade voldoende aannemelijk is geworden en dit bedrag in overeenstemming is met hetgeen in vergelijkbare zaken is toegekend. Dit gedeelte van de gevorderde immateriële schade zal daarom worden toegewezen. Voor de beantwoording van de vraag of [slachtoffer 1] meer immateriële schade heeft geleden dan het hiervoor genoemde toe te wijzen bedrag, en zo ja, hoeveel deze meerdere schade bedraagt, is nader onderzoek nodig. Dit vormt een onevenredige belasting van het strafgeding en om die reden wordt [slachtoffer 1] voor de meer gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Ten aanzien van de door [slachtoffer 1] gevorderde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden. De hoogte van de materiële schade is daarom genoegzaam komen vast te staan op een bedrag van € 108,30.
De rechtbank zal voornoemde bedragen voor het eigen risico en de immateriële schade toewijzen en vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 26 februari 2016, tot de dag van volledige betaling. Ten aanzien van de gevorderde reiskosten is niet duidelijk geworden op welke data deze kosten zijn gemaakt. De rechtbank zal de reiskosten daarom vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van deze uitspraak. Voor de overige gevorderde wettelijke rente zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard nu nader onderzoek naar de data waarop deze kosten zijn gemaakt een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken. De kosten worden – tot op heden – begroot op nihil.
Verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van voornoemde geldsom en de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is bepaald, ten behoeve van de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 27, 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m. 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312, 317 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert dit zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een
taakstrafvoor de duur van
200uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen jeugddetentie, althans een aantal dagen jeugddetentie dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
90 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte, groot
79 dagen,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij de proeftijd van twee jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stel als bijzondere voorwaarde dat verdachte:
* zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij Samen Veilig Midden-Nederland ( [adres] te [vestigingsplaats] ) en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden zo lang en zo frequent als de jeugdreclassering noodzakelijk acht;
- geeft opdracht aan Samen Veilig Midden-Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] (geboren op [1998] te [geboorteplaats] ), van een bedrag van € 1.108,30 (zegge: elfhonderdacht EURO en driecent) hoofdelijk, met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, te vermeerderen met de wettelijke rente, ten aanzien van de immateriële schade (€ 1.000,-) en het eigen risico (€ 100,-) vanaf de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 26 februari 2016, en ten aanzien van de gevorderde reiskosten (€ 8,30) vanaf de datum van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.108,04 ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] voornoemd (te vermeerderen met de wettelijke rente, op de wijze zoals hiervoor is bepaald), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door elf dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G. van de Streek, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. J.F. Haeck en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2016061245.
2.Pagina 1001.
3.Pagina 1003.
4.Pagina 1003.
5.Pagina 1003.
6.Pagina 1005 en 1015.
7.Pagina 1004.
8.Pagina 1004
9.Pagina 1004.
10.Pagina 1004.
11.Pagina 1004.
12.Pagina 1005
13.Pagina 1012.
14.Pagina 1018.
15.Pagina 1011.
16.Pagina 1003 en 1013.
17.Pagina 1005.
18.Pagina 1005.
19.Pagina 131, 136, 1111 en 1128.
20.Pagina 1110 en 1111.
21.Pagina 125.
22.Pagina 1110, 1111 en 137.
23.Pagina 1135.
24.Pagina 2001.
25.Pagina 1135.