ECLI:NL:RBMNE:2016:7744

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
2 augustus 2017
Zaaknummer
16.705352.15 en 16.702009.13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens beroving door onvoldoende bewijs van betrokkenheid verdachte

Op 22 november 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Lelystad, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van beroving. De zaak kwam voort uit een incident op 15 december 2014 in Almere, waarbij de verdachte samen met anderen een jas en een mobiele telefoon van een slachtoffer zou hebben weggenomen, met geweld en bedreiging. Tijdens de zitting op 8 november 2016 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. K. Ramdhan. De officier van justitie, mr. J. Zeilstra, vorderde een veroordeling op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder een fotoconfrontatie en verklaringen van getuigen. De verdediging betwistte echter de betrokkenheid van de verdachte en pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft de bewijsvoering kritisch beoordeeld. De verklaringen van de getuigen en de fotoconfrontatie wekten twijfels over de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte als dader aan te merken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet buiten enige twijfel en met uitsluiting van ieder ander als dader van de beroving kon worden aangemerkt. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

Daarnaast werd de benadeelde partij, vertegenwoordigd door [A], niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank wees ook de vordering tot tenuitvoerlegging af, aangezien de verdachte niet was veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rechten van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.705352.15 en 16.702009.13 (TUL) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 november 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
thans uit andere hoofde verblijvende in de [verblijfplaats] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek achter gesloten deuren op 8 november 2016. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K. Ramdhan, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van officier van justitie mr. J. Zeilstra en van hetgeen verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 december 2014 in de gemeente Almere, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
heeft weggenomen een jas (merk Canada Goose, kleur zwart) en/of een mobiele
telefoon (merk Apple, type Iphone 5, […] ) in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal
werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging
met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op
heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld
misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- die [slachtoffer] heeft/hebben opgewacht en/of
- die [slachtoffer] een brandgang in heeft/hebben geduwd door die [slachtoffer]

meermalen, althans éénmaal, tegen het lichaam te duwen en/of

- om die [slachtoffer] heen is/zijn gaan staan (en daardoor een getalsmatig overwicht

veroorzaakten) en/of

- die [slachtoffer] tegen de muur heeft/hebben gedrukt en/of
- die [slachtoffer] bij de keel/hals heeft/hebben vastgepakt en/of de keel van

die [slachtoffer] heeft/hebben dichtgeknepen en/of

- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "Ik heb een pistool dus werk

mee", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of

- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "Doe je jas uit" en/of
(vervolgens) de jas van het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben getrokken
en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "Geef je telefoon" en/of
(vervolgens) de telefoon uit de broekzak van die [slachtoffer] heeft/hebben
getrokken/gepakt;

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd. De officier van justitie verwijst hiertoe naar de fotoconfrontatie, de verklaring van de broer van aangever die heeft verklaard dat aangever zijn jas van ene [voornaam van verdachte] terug kon kopen en de verklaring van de aangever dat de daders de woning van de neef van verdachte binnen gingen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte bij het ten laste gelegde is betrokken en verdachte daarom dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Dit oordeel berust op het volgende.
Verdachte heeft vanaf het begin af aan iedere betrokkenheid bij deze beroving ontkend.
Aangever heeft verklaard dat de daders de woning aan de [adres] in [woonplaats] binnengingen. Op dit adres is de neef van verdachte woonachtig. Zijn uiterlijk vertoont gezien de foto op pagina 138 van het dossier grote gelijkenissen met het uiterlijk van verdachte, zoals is te zien op de foto op pagina 137. Beiden hebben antecedenten op het gebied van straatroven. Aangever heeft verklaard dat de dader, degene die volgens de politie verdachte zou zijn, tegen hem zei dat aangever had gevochten met zijn neefje. De rechtbank overweegt dat deze uitspraak niet uitsluitend door verdachte zou kunnen zijn gedaan.
Voorts heeft de broer van aangever verklaard dat ene [voornaam van verdachte] [voornaam] zou hebben geappt dat [voornaam] contact moest zoeken met [voornaam van slachtoffer] , zodat [voornaam van slachtoffer] zijn jas terug kon kopen. Het gaat hier om een verklaring van de broer van aangever die verklaart over wat hij van horen zeggen heeft. Aanvullend onderzoek naar deze verklaring heeft niet plaatsgevonden. Deze verklaring is voor de rechtbank dan ook onvoldoende om voor het bewijs te worden gebezigd.
Ten aanzien van de fotoconfrontatie is de rechtbank van oordeel dat het proces-verbaal waarin daarover is gerelateerd vragen oproept. Zo blijkt niet wat de uiterlijke kenmerken van de personen op de andere zes getoonde foto’s waren en wat de gelijkenissen met de verdachte waren. Verder hadden beide testobservatoren een andere etnische achtergrond dan zowel aangever als verdachte. Bovendien zijn aan de testobservatoren signalementskenmerken kenbaar gemaakt die door aangever zouden zijn opgegeven, te weten: jongen, Surinaams-Hindoestaans uiterlijk, rond de 14-15 jaar, lichtbruine huidskleur en kort zwart haar. De rechtbank overweegt dat door aangever uitgebreid over signalementskenmerken is verklaard, maar dat door de verbalisant onjuiste signalementskenmerken zijn voorgehouden aan de testobservatoren. Door aangever is namelijk onder meer verklaard dat de dader een Surinaamse jongen is van rond de 15 of 16 jaar, met een donkerbruine huidskleur. Zijn haardracht is onbekend, omdat hij een capuchon droeg. De rechtbank twijfelt daarom aan de correctheid van de wijze waarop de fotoconfrontatie heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal de fotoconfrontatie dan ook niet bezigen voor het bewijs.
Alles afwegende is het voor de rechtbank op basis van de zich in het dossier bevindende stukken mogelijk dat verdachte betrokken is geweest bij de beroving, maar ook dat hij dat niet is geweest. Dit maakt dat voor niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte betrokkenheid heeft bij de beroving. Nu verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet buiten enige twijfel en met uitsluiting van ieder ander als dader van deze beroving kan worden aangemerkt, moet verdachte dan ook worden vrijgesproken.

5.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] – daartoe vertegenwoordigd door [A] – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 1.620,40. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 770,40 voor materiële schade (bestaande uit een bedrag van € 540,- voor de weggenomen jas en € 230,40 voor de weggenomen mobiele telefoon) en een bedrag van € 850,- voor immateriële schade.
Omdat verdachte van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken is de benadeelde partij van rechtswege niet ontvankelijk in haar vordering.

6.DE VORDERING TENUITVOERLEGGING

Omdat verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen hem is ten laste gelegd, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

7.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 16.702009.13 door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank bij vonnis van 28 november 2013 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G. van de Streek, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. P.K. van Riemsdijk en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 2016.