ECLI:NL:RBMNE:2016:77

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 januari 2016
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
405320 / HA RK 15-294
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak met DNA-onderzoek

Op 7 januari 2016 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een verzoeker in een strafzaak. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters R.B. Eigeman, P.J.M. Mol en J.W. Frieling, die betrokken waren bij de behandeling van de zaak met parketnummer 16/661483-15. De verzoeker betwistte de onpartijdigheid van de rechters, omdat zij een verzoek tot aanhouding van de inhoudelijke behandeling hadden afgewezen. Dit verzoek was gedaan om aanvullend DNA-onderzoek te laten uitvoeren, wat volgens de verzoeker niet volledig was uitgevoerd door de deskundige. De rechters hebben in hun schriftelijke reactie aangegeven dat zij niet berustten in de wraking en dat hun beslissing om het verzoek tot aanhouding af te wijzen gemotiveerd was.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling de relevante wetgeving, met name artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in acht genomen. Dit artikel stelt dat rechters gewraakt kunnen worden op basis van feiten die de onpartijdigheid in twijfel trekken. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat rechters in beginsel onpartijdig worden geacht, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze veronderstelling ondermijnen. In dit geval heeft de wrakingskamer geconcludeerd dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een vooringenomenheid van de rechters. De beslissing van de rechters om het verzoek tot aanhouding af te wijzen was niet onbegrijpelijk en er waren geen bijkomende feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel konden leiden.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en bepaald dat de procedure van de verzoeker met parketnummer 16/661483-15 voortgezet dient te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
zaaknummer/rekestnummer: 405320 / HA RK 15-294
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 7 januari 2016
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
advocaat: mr. N.J.H. Lina, advocaat te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van 2 december 2015
  • de e-mail van 15 december 2015 met de schriftelijke reactie van mr. R.B. Eigeman, mede namens mrs. P.J.M. Mol en J.W. Frieling.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 18 december 2015 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verschenen:
- mr. Lina voornoemd.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mrs. R.B. Eigeman, P.J.M. Mol en J.W. Frieling als behandelend rechters (hierna te noemen: de rechters), in de zaak met het parketnummer 16/661483-15.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. Verzoeker heeft verzocht om aanhouding van de inhoudelijke behandeling van zijn zaak om, in overeenstemming met de daartoe genomen beslissing van de rechter-commissaris, in aanvulling op de contra-expertise met betrekking tot een aangetroffen biologische spoor het DNA-profiel van verzoeker opnieuw op te maken. De deskundige heeft de opdracht van de rechter-commissaris niet volledig uitgevoerd en nagelaten een nieuw DNA-profiel van verzoeker te maken. De rechters hebben echter op dit verzoek tot aanhouding voorafgaand aan de zitting en vervolgens ter zitting afwijzend beslist, wat voor verzoeker aanleiding heeft gegeven de onpartijdigheid van de rechters in twijfel te trekken.
2.3.
De rechters hebben niet berust in de wraking. In hun schriftelijke reactie verwijzen zij naar de onderbouwing van het gegeven oordeel, zoals dat blijkt uit het proces-verbaal van de zitting.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
Verder heeft, specifiek voor deze zaak, te gelden dat de rechters van de meervoudige strafkamer bij de behandeling en beoordeling van een zaak in beginsel niet gebonden zijn aan de daaraan voorafgaande door de rechter-commissaris genomen beslissingen. Ter zitting hebben de rechters een inhoudelijke beslissing genomen op het verzoek tot aanhouding. Deze beslissing hebben zij, blijkens het proces-verbaal van de zitting, na beraad genomen en ter zitting gemotiveerd. De beslissing van de rechter-commissaris tot het door verzoeker gewenste aanvullende onderzoek is niet gemotiveerd, zodat de aan die beslissing ten grondslag liggende argumenten niet kenbaar zijn. De beslissing van de rechters is, in het licht van de in het proces-verbaal opgenomen motivering, niet onbegrijpelijk. Er kan dan ook niet worden geoordeeld dat de enige redelijke verklaring voor de afwijzing van het verzoek om aanhouding is gelegen in een vooringenomenheid van de rechters jegens verzoeker. Dat de afwijzing van het verzoek om aanhouding er toe leidt dat geen nieuw DNA-profiel van verzoeker gemaakt wordt doet dit niet anders zijn. Bijkomende feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn gesteld noch gebleken.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechters, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummer 16/661483-15 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. Beaufort, voorzitter, en mr. G.L.M. Urbanus en mr. M.J. Slootweg als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.A.M. Derksen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.