ECLI:NL:RBMNE:2016:7660

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2016
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
16.652146.15, 16.180449.13 (TUL) en 16.004860.14 (TUL) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wederspannigheid met lichamelijk letsel en belediging van ambtenaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 september 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 23 februari 2015 in Hilversum zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren van de Nederlandse Spoorwegen (NS) tijdens een vervoersbewijscontrole. De verdachte heeft meerdere ambtenaren, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], geslagen en beledigd, wat resulteerde in lichamelijk letsel bij de slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is, maar heeft hem desondanks veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 276 dagen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, elk voor een bedrag van € 300,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die in hun rechtmatige uitoefening van hun functie zijn belemmerd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.652146.15, 16.180449.13 (TUL) en 16.004860.14 (TUL) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 september 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats] ,
Z.V.W.O.V.P.H.T.L,
thans verblijvende in het [verblijfplaats] te [woonplaats] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting op 12 september 2016. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Taner, advocaat te Lelystad.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van officier van justitie mr. P.E.F. Poppe en van hetgeen verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 februari 2015 te Hilversum,
zich met geweld en/of bedreiging met geweld,
heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, [slachtoffer 1] (BOA bij de NS)
en/of [slachtoffer 2] (BOA bij de NS) en/of [slachtoffer 3] (BOA bij de NS),
werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten
vervoersbewijscontrole/kaartcontrole, door meermalen, in ieder geval éénmaal
(met kracht)
- te stompen en/of slaan op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of
- te schoppen en/of te trappen in/op/tegen de rug van die [slachtoffer 1] en/of
- zich los te rukken en/of te trekken uit de greep van die [slachtoffer 1] en/of die

[slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of

- het geven van een (zogenaamde) kopstoot op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2]

en/of

- te stompen en/of te slaan op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] en/of
- te stompen en/of te slaan op/tegen het gezicht van die [slachtoffer 3] en/of
- te duwen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of
- het geven van een (zogenaamde) kopstoot op/tegen het hoofd van die
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig
lichamelijk letsel, te weten een bult op het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of een
bloedlip bij die [slachtoffer 2] en/of een opgezwollen bij die [slachtoffer 3] ten
gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 23 februari 2015 te Hilversum
een ambtenaar, [slachtoffer 2] , BOA bij de NS, gedurende of ter zake van de
rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening,
in zijn/haar/hun tegenwoordigheid,
door feitelijkheden, opzettelijk heeft beledigd,
door meermalen, in ieder geval in de richting van die [slachtoffer 2] heeft
gespuugd en/of in/op/tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] heeft gespuugd;
3.
hij op of omstreeks 23 februari 2015 te Hilversum opzettelijk en
wederrechtelijk een politiecel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan Politie Gooi en Vechtstreek, in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, heeft vernield en / of beschadigd en / of
onbruikbaar gemaakt;
4.
hij op of omstreeks 24 februari 2015 te Houten, althans in het arrondissement
Midden Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een
vordering, krachtens artikel 55c Wetboek van Strafvordering, in elk geval
krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door een hulpofficier van
justitie, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en / of die was
belast met en / of bevoegd verklaard tot het opsporen en / of onderzoeken van
strafbare feiten en/of vaststellen van de identiteit van verdachte en/of het
op laten maken van een id-staat van verdachte, immers heeft verdachte toen en
daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had
gevorderd mee te werken om een id-staat op te maken, geen gevolg gegeven aan
dit bevel of die vordering;
5.
hij op of omstreeks 24 februari 2015 te Houten opzettelijk en wederrechtelijk
een ID-zuil, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
Politie Midden Nederland, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 cumulatief 2e, 4e, 5e, 7e en 8e gedachtestreepje ten laste gelegde. Tevens blijkt uit de tenlastelegging niet welk letsel [slachtoffer 3] opgelopen zou hebben. Ten aanzien van het overige onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde kan verdachte niets verweten worden omdat hem een toiletbezoek werd onthouden, aldus de raadsman.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde betoogd dat het opzet van verdachte ontbreekt en ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde betoogd dat uit het proces-verbaal blijkt dat de ID-zuil niet beschadigd is, waardoor verdachte dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Aangever [slachtoffer 3] heeft bij de politie verklaard dat hij op 23 februari 2015 werkzaam was als buitengewoon opsporingsambtenaar bij de NS. [2] Om een man zonder vervoersbewijs en zonder legitimatiebewijs verder te controleren, stapte [slachtoffer 3] uit op het station Hilversum, samen met zijn collega’s [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [3] Daar hoorde [slachtoffer 3] via de portofoon dat de man er vandoor wilde gaan. [slachtoffer 3] probeerde de man tegen te houden. Op dat moment voelde [slachtoffer 3] een vuistslag in zijn gezicht. [4] Hij voelde een gigantische pijnscheut aan de linkerzijde van zijn gezicht. [slachtoffer 3] zag vervolgens dat de man met zijn vuist [slachtoffer 1] in zijn gezicht sloeg, net boven zijn linkeroog. [5] Even later zei de man dat hij een kopstoot zou geven en raakte hij met zijn hoofd [slachtoffer 2] in zijn gezicht. [6] Later werd de man aangehouden. Door de klap in zijn gezicht heeft [slachtoffer 3] een opgezwollen gezicht. [7]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat bij [slachtoffer 3] de huid voor het linkeroor ter hoogte van de linkerslaap licht gezwollen is. [8]
Aangever [slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op 23 februari 2015 werkzaam was als buitengewoon opsporingsambtenaar bij de NS. [9] Een man verklaarde desgevraagd dat hij geen vervoersbewijs en geen identiteitsbewijs bij zich had. Op het station van Hilversum wilde [slachtoffer 1] een uitstel van betaling uitschrijven en de identiteit van de man vaststellen. [10] De man trachtte zich te onttrekken. [slachtoffer 1] pakte de man vast, maar die probeerde zich los te trekken. [11] Op het moment dat [slachtoffer 1] de man wilde boeien, kreeg hij een vuistslag van de man op zijn hoofd, links boven zijn wenkbrauw. [12] [slachtoffer 1] voelde een hevige pijn en voelde later een bult op zijn hoofd. [13] De man bleef zich verzetten, probeerde kopstoten te geven en trapte om zich heen. Toen [slachtoffer 1] de man onder controle wilde houden voelde hij dat de man hem in zijn rug schopte. [14]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat bij [slachtoffer 1] een flinke zwelling op de linkerzijde van het voorhoofd is waargenomen. [15]
Aangever [slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard dat hij op 23 februari 2015 werkzaam was als bijzonder opsporingsambtenaar bij de NS en onder andere belast was met het controleren van vervoersbewijzen. [16] Op het station van Hilversum zag [slachtoffer 2] dat een man zonder geldig vervoersbewijs [slachtoffer 3] op zijn slaap sloeg. [17] Even later merkte [slachtoffer 2] dat hij een bloedlip had. [18] Later hoorde hij dat hij een kopstoot van de man had gehad. [19]
In zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat hij bijzondere opsporingsambtenaren in hun gezicht heeft geslagen en een kopstoot heeft uitgedeeld. [20]
De rechtbank overweegt dat uit voornoemde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van het de verdachte onder 1 cumulatief 1e, 2e, 3e, 4e en 6e gedachtestreepje ten laste gelegde te komen. Aldus heeft verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid met enig lichamelijk letsel tot gevolg tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] die op dat moment werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, en daarmee het onder 1 ten laste gelegde feit.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het onder 1 cumulatief 6e gedachtestreepje ten laste gelegde en de daarmee gepaard gaande feitelijkheden in samenhang met het proces-verbaal volgt dat is weggevallen dat het bewezenverklaarde een opgezwollen ‘gezicht’ bij die [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 cumulatief 5e, 7e en 8e gedachtestreepje is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de verklaring van [slachtoffer 3] [21] , de verklaring van [slachtoffer 1] [22] , de verklaring van [slachtoffer 2] [23] en de bekennende verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris [24] het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaat de rechtbank met een opgave van voornoemde bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
[naam wachtcommandant] , de wachtcommandant van het politiebureau in [vestigingsplaats] , heeft geverbaliseerd dat verdachte op 23 februari 2016 aan een collega vroeg of hij naar het toilet mocht. [25] Nadat deze collega zich vergewiste van de locatie van het toilet en terug naar de cel van verdachte liep om hem mee te nemen naar het toilet, constateerden deze collega en [naam wachtcommandant] dat verdachte in zijn cel had overgegeven en geürineerd. [26] Vanuit hygiënisch oogpunt kon de cel niet worden gebruikt totdat deze door een schoonmaakbedrijf was gereinigd.
In het verhoor bij de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat hij in zijn cel heeft geürineerd. [27]
Gelet op de voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een politiecel, toebehorende aan Politie Gooi en Vechtstreek, onbruikbaar heeft gemaakt en daarmee het onder 3 ten laste gelegde feit. Van het onthouden van een toiletbezoek, zoals door de raadsman is betoogd, is gezien het voorgaande geen sprake.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Uit het proces-verbaal van bevindingen van [naam surveillant 1] , surveillant van de politie Midden-Nederland, blijkt dat zij op 24 februari 2015 in het cellencomplex te [vestigingsplaats] [28] samen met haar collega [naam surveillant 2] verdachte tweemaal tevergeefs heeft gevraagd mee te werken aan het opmaken van een ID-staat. [29] Na overleg met en toestemming van hulpofficier van justitie [D] hoorde zij haar collega [naam surveillant 3] vervolgens tegen verdachte zeggen dat hij mee moest naar de ID-ruimte om een ID-staat op te maken. [30] Verdachte antwoordde dat hij niet mee wilde werken. Hierop zei [naam surveillant 3] verdachte dat hij mee moest werken omdat hij zich anders schuldig maakt aan een strafbaar feit. Verdachte antwoordde nogmaals dat hij niet mee wilde werken.
Gelet op voornoemd bewijsmiddel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het niet opvolgen van een ambtelijk bevel en daarmee het onder 4 ten laste gelegde feit.
Dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld, leidt de rechtbank af uit de omstandigheid dat verdachte blijkens het proces-verbaal op het moment van vorderen reeds een dag en een nacht in voorlopige hechtenis had doorgebracht en dat verdachte al tweemaal was gevraagd mee te werken aan het opmaken van een ID-staat, bij gebreke waarvan verdachte een strafbaar feit zou begaan. Daarom kan het niet anders zijn dat het voor verdachte duidelijk was dat hij met ambtenaren van de politie van doen had en hij hun bevelen moest opvolgen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de in de tenlastelegging vermelde ID-zuil heeft vernield, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem is tenlastegelegd.
De rechtbank overweegt daartoe dat uit het proces-verbaal van bevindingen van [naam surveillant 1] , surveillant van de politie Midden-Nederland, van 24 februari 2015 blijkt dat de ID-zuil in storing kwam op het moment dat verdachte met zijn laatste twee vingers op de handlezer kwam en dat er geen schade is ontstaan aan de ID-lezer. Het zijn echter verbalisanten geweest die de hand van verdachte hebben vastgehouden en op de handlezer hebben gelegd, zodat naar het oordeel van de rechtbank niet vast te stellen is of de handelingen van verdachte hebben geleid tot vernieling.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij opof omstreeks23 februari 2015 te Hilversum,
zich met gewelden/of bedreiging met geweld,
heeft verzet tegeneen of meerambtenaren, [slachtoffer 1] (BOA bij de NS)
en/of[slachtoffer 2] (BOA bij de NS) en/of[slachtoffer 3] (BOA bij de NS),
werkzaam in de rechtmatige uitoefening vanzijn/haar/hun bediening, te weten
vervoersbewijscontrole/kaartcontrole, door meermalen, in ieder geval éénmaal
(met kracht)
- te stompenen/of slaanop/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of
- te schoppenen/of te trappen in/op/tegen de rug van die [slachtoffer 1] en/of
- zich los te rukkenen/of te trekken uit de greep van die [slachtoffer 1] en/ofdie
[slachtoffer 2] en/ofdie [slachtoffer 3] en/of
- het geven van een (zogenaamde) kopstootop/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2]
en/of
-te stompen en/of te slaan op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] en/of
- te stompenen/of te slaanop/tegen het gezicht van die [slachtoffer 3] en/of
-te duwen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of
-het geven van een (zogenaamde) kopstoot op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 3]
[slachtoffer 3] ,
terwijl dit misdrijf en/ofde daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig
lichamelijk letsel, te weten een bult op het hoofd van die [slachtoffer 1] en/ofeen
bloedlip bij die [slachtoffer 2] en/ofeen opgezwollen gezicht bij die [slachtoffer 3] ten
gevolge heeft gehad;
2.
hij opof omstreeks23 februari 2015 te Hilversum
een ambtenaar, [slachtoffer 2] , BOA bij de NS, gedurende of ter zake van de
rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hunbediening,
in zijn/haar/huntegenwoordigheid,
door feitelijkheden,opzettelijk heeft beledigd,
doormeermalen, in ieder geval in de richting van die [slachtoffer 2] heeft
gespuugd en/ofin/op/tegenhet gezicht van die [slachtoffer 2] te spugen;
3.
hij opof omstreeks23 februari 2015 te Hilversum opzettelijk en
wederrechtelijk een politiecel,in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan Politie Gooi en Vechtstreek,in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte,heeftvernield en / of beschadigd en / of
onbruikbaar gemaakt;
4.
hij opof omstreeks24 februari 2015 te Houten,althans in het arrondissement
Midden Nederland,opzettelijk niet heeft voldaan aaneen bevel ofeen
vordering, krachtens artikel 55c Wetboek van Strafvordering, in elk geval
krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door een hulpofficier van
justitie, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/ of die was
belastmeten / of bevoegd verklaard tothet opsporen en/ ofonderzoeken van
strafbare feiten en/ofvaststellen van de identiteit van verdachte en/ofhet
op laten maken van een id-staat van verdachte, immers heeft verdachte toen en
daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had
gevorderd mee te werken om een id-staat op te maken, geen gevolg gegeven aan
dit bevel of die vordering.
De rechtbank verbetert een aantal kennelijke taal- en/of schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Van het onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Wederspannigheid terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Ten aanzien van feit 2:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
Ten aanzien van feit 4:
Opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met de uitoefening van enig toezicht en belast met het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf betoogd een gevangenisstraf op te leggen die vier weken korter is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid tegen medewerkers van de Nederlandse Spoorwegen en het beledigen van een van deze medewerkers. Door dergelijke misdrijven worden medewerkers van de Nederlandse Spoorwegen belemmerd in een veilige, onbevreesde uitoefening van hun taak. Dit blijkt onder meer uit het door de slachtoffers ingediende voegingsformulier benadeelde partij. Voorts dragen feiten als het onderhavige, die in de openbare ruimte worden gepleegd, bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling en het opzettelijk niet voldoen aan een bevel.
Blijkens het uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 12 januari 2016 is verdachte eerder veroordeeld, onder meer voor soortgelijke feiten.
Bij de strafoplegging slaat de rechtbank acht op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport betreffende verdachte van 9 september 2016, opgesteld en ondertekend door [A] , psycholoog, en [B] , psychiater, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum. Hieruit blijkt onder meer dat bij verdachte sprake is van een forse intellectuele beperking en dat er aanwijzingen zijn voor cognitieve stoornissen. Dit zal leiden tot disfunctioneren op alle levensgebieden. Gedurende de observatie kan een psychotisch toestandsbeeld niet worden vastgesteld. Of sprake is van een ernstig psychiatrisch beeld als (gedesorganiseerde) schizofrenie zal het verdere verloop van zijn mentale toestand moeten uitwijzen. Ook zijn er aanwijzingen voor middelengebruik, maar hierover heeft verdachte niets willen verklaren. Verdachte is opgegroeid in een weliswaar liefdevol, maar ook pedagogisch zeer onmachtig, chaotisch en onvoorspelbaar milieu. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde achten onderzoekers enige vermindering van de toerekeningsvatbaarheid aannemelijk. Geadviseerd wordt verdachte voor dit feit als enigszins toerekeningsvatbaar te beschouwen (
naar de rechtbank gezien het rapport begrijpt: enigszins verminderd toerekeningsvatbaar). Onderzoekers achten het geïndiceerd om betrokkene te plaatsen in een residentiële instelling voor verstandelijk beperkte personen. Een plaatsing in een dergelijke voorziening zou kunnen worden gerealiseerd in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf.
Uit het reclasseringsadvies van 9 september 2016 blijkt dat verdachte geen hulp wil. Verdachte zou middels een crisisplaatsing terecht kunnen bij de [naam instelling] , maar verdachte wenst hier geen gebruik van te maken.
Ter terechtzitting heeft verdachte herhaaldelijk te kennen gegeven dat hij geen hulp wil.
Gezien de korte opvolging in tijd tussen de bewezenverklaarde feiten, de (naar haar aard) constante aanwezigheid van de door de deskundigen geconstateerde stoornis, de strekking van het rapport en de indruk van de verdachte ter terechtzitting, ziet de rechtbank niet in dat verdachte ten aanzien van slechts één van de feiten enigszins verminderd toerekeningsvatbaar zou zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte (ook) ten opzichte van het overige bewezen verklaarde als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen.
De rechtbank begrijpt en onderschrijft het advies van de deskundigen, voor wat betreft de noodzakelijkheid van het opleggen van de voorgestelde bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. Naar het oordeel van de rechtbank is daar echter geen ruimte voor, gezien de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht afgezet tegen de bewezenverklaarde strafbare feiten. Daarnaast heeft verdachte een en andermaal te kennen gegeven, zowel tegenover de reclassering als ter terechtzitting, dat hij geen hulp wil. Daarom zal de rechtbank volstaan met een forse, geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk aan de tijd die verdachte op het moment van de uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

9.DE BENADEELDE PARTIJEN

Voor aanvang van de terechtzitting hebben [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] – daartoe vertegenwoordigd door [C] – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en ieder een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt per benadeelde partij begroot op een bedrag van € 300,00.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd de vorderingen toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] af te wijzen omdat verdachte voor dat gedeelte van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] heeft de raadsman verzocht de bedragen toe te wijzen zonder oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, omdat verdachte geen financiële middelen heeft.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] rechtstreeks schade hebben geleden ten gevolge van het onder 1 bewezen verklaarde feit, en [slachtoffer 2] eveneens ten gevolge van het onder feit 2 bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is voor iedere benadeelde partij genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 300,00 voor immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat er een bedrag van € 300,00 dient te worden toegewezen, omdat dit ook in vergelijkbare zaken is gebeurd. De rechtbank zal dat bedrag per benadeelde partij toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partijen werd gepleegd, te weten 23 februari 2015, tot die van volledige betaling. Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zullen maken. De kosten worden – tot op heden – begroot op nihil.
De rechtbank overweegt dat de schadevergoedingsmaatregel blijkens de parlementaire geschiedenis beoogt de strafrechtelijke positie van het slachtoffer te versterken door herstel van de rechtmatige toestand. Aan doel en strekking van deze maatregel ligt de gedachte ten grondslag het slachtoffer de inning van het aan hem verschuldigde uit handen te nemen. De rechtbank vindt het in dit geval ongewenst dat de slachtoffers worden belast met de inning van het aan hen verschuldigde. Daarom zal de rechtbank, anders dan door de raadsman verzocht, overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partijen.

10.DE VORDERINGEN TOT TENUITVOERLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen, gezien de lange tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in de onderhavige zaak.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kunnen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat er geen omstandigheden zijn, ook niet gelet op hetgeen de raadsman heeft betoogd, waardoor tenuitvoerlegging van de vorderingen niet opportuun zou zijn.
Gelet op het voorgaande en het in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht gestelde acht de rechtbank termen aanwezig de vordering tot tenuitvoerlegging van de door de politierechter in deze rechtbank bij vonnis van 18 november 2013 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf (voor de duur van twee weken) en de vordering tot tenuitvoerlegging van de door de politierechter in deze rechtbank bij vonnis van 21 oktober 2014 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf (voor de duur van twee weken) toe te wijzen.

11.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 14g, 27, 36f, 57, 180, 181, 184, 266, 267 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 5 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert dit zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
276 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , geboren op [1978] te [geboorteplaats] , domicilie kiezende te [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
van een bedrag van € 300,00 (zegge: driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 23 februari 2015, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , geboren op [1957] te [geboorteplaats] , domicilie kiezende te [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
van een bedrag van € 300,00 (zegge: driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 23 februari 2015, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] , geboren op [1970] te [geboorteplaats] , domicilie kiezende te [adres] , [postcode] [woonplaats] , van een bedrag van € 300,00 (zegge: driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 23 februari 2015, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 300,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 300,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 300,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- wijst de vorderingen toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 16.180449.13 door de politierechter in deze rechtbank bij vonnis van 18 november 2013 voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken;
- gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 16.004860.14 door de politierechter in deze rechtbank bij vonnis van 21 oktober 2014 voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.L. Beljaars, voorzitter, mrs. K.G. van de Streek en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL0900-2015061388, doorgenummerd tot en met 33.
2.Pagina 5.
3.Pagina 5.
4.Pagina 6.
5.Pagina 6.
6.Pagina 6.
7.Pagina 6.
8.Pagina 8.
9.Pagina 9.
10.Pagina 10.
11.Pagina 10.
12.Pagina 10.
13.Pagina 10.
14.Pagina 10.
15.Pagina 13.
16.Pagina 14.
17.Pagina’s 14 en 15.
18.Pagina 15.
19.Pagina 15.
20.Verhoor van de verdachte op 26 februari 2015.
21.Pagina 6.
22.Pagina 10.
23.Pagina 15 en 16.
24.Verhoor van de verdachte op 26 februari 2015.
25.Pagina 27.
26.Pagina 27.
27.Verhoor van de verdachte op 26 februari 2015.
28.Pagina 1.
29.Pagina 29.
30.Pagina 29.