Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2016 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
[derde-belanghebbende 1] en [derde-belanghebbende 2], beiden te Leersum,
Procesverloop
Overwegingen
- Een in 1999 gerealiseerde aanbouw bij de woning, die volgens eiser in afwijking van de verleende vergunning is gerealiseerd, dit is bouwwerk 1 op de bij het verzoek overgelegde situatieschets (bouwwerk 1);
- Een rond 1981 gerealiseerde aanbouw bij de woning, die in gebruik is als keuken, dit is bouwwerk 3 op de situatieschets (bouwwerk 3);
- Een omstreeks 1984 gerealiseerde verbouwing van de schuur, dit is bouwwerk 5 op de situatieschets (bouwwerk 5).
Voor wat betreft bouwwerk 3 heeft verweerder in het verweerschrift erkend dat geen bouwvergunning aanwezig is, maar dat op 25 september 1986 (de rechtbank begrijpt: 19 augustus 1986) wel een vergunning is verleend voor een verbouwing van deze aanbouw. Daarmee is, aldus verweerder, ook deze aanbouw alsnog vergund. Indien dit niet zo is, kan de aanbouw alsnog worden gelegaliseerd door middel van een omgevingsvergunning.
Over bouwwerk 5 stelt verweerder dat dit gedeelte van de schuur weliswaar al aanwezig was toen op 7 januari 2003 (de rechtbank begrijpt: 3 september 2003) een uitbreiding van de schuur werd vergund, maar dat het ook op de bouwtekeningen voor de uitbreiding staat, zodat ook dit gedeelte van de schuur met de vergunning van 3 september 2003 is vergund en gelegaliseerd.
In het verweerschrift is toegelicht dat verweerder (ook) geen aanleiding ziet om handhavend op te treden omdat [derde-belanghebbende 1] ten tijde van de aankoop van het perceel in 2001 te goeder trouw was. Dat verweerder, op verzoek van [derde-belanghebbende 1] , wel handhavend heeft opgetreden tegen een zonder vergunning gerealiseerde garage op het perceel van eiser, betekent niet dat hij op grond van het gelijkheidsbeginsel verplicht is om in dit geval ook handhavend op te treden. Ieder verzoek en iedere situatie moet op zijn eigen merites worden beoordeeld.
Bouwwerk 1
Bouwwerk 3
Uit de bouwtekeningen die horen bij de op 9 april 2009 verleende lichte bouwvergunning blijkt dat deze slechts betrekking heeft op het (opnieuw) verkleinen van de hal en het realiseren van een directe doorgang van de keuken naar de woonkamer door het uitbreken van een muur. Ook deze vergunning betreft dus niet het realiseren van bouwwerk 3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat voor bouwwerk 3 geen vergunning is verleend.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft gesteld geen aanleiding voor het oordeel dat [derde-belanghebbende 1] ten tijde van de verkrijging van het perceel in 2001 ten aanzien van bouwwerk 3 niet te goeder trouw was. Dit betekent dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er aanleiding is om jegens [derde-belanghebbende 1] af te zien van het opleggen van een last onder dwangsom vanwege het in stand laten van bouwwerk 3 zonder vergunning.
Bouwwerk 5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ook voor bouwwerk 5 geen vergunning is verleend.