ECLI:NL:RBMNE:2016:7647

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 september 2016
Publicatiedatum
10 april 2017
Zaaknummer
07.661073.10
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de PIJ-maatregel voor jeugdige verdachte met hoog recidiverisico

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 september 2016 uitspraak gedaan over de vordering van het openbaar ministerie tot verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen van een betrokkene, geboren in 1994. De maatregel was oorspronkelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad op 21 juni 2011 en was ingegaan op 16 juli 2011. De maatregel was eerder verlengd en zou zonder verdere actie eindigen op 1 september 2016. Het openbaar ministerie heeft verzocht om een verlenging van tien maanden, wat door de rechtbank werd overwogen in het licht van de behandeling en het recidiverisico van de betrokkene.

Tijdens de zitting op 29 augustus 2016, waar de betrokkene werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. D.G. Nagel, en de officier van justitie, mr. P.E.F. Poppe, werd de situatie van de betrokkene besproken. De deskundige drs. [A], behandelcoördinator, gaf aan dat de behandeling tot nu toe onvoldoende effect had gehad en dat er een hoog recidiverisico bestond bij beëindiging van de maatregel. De rechtbank concludeerde dat de betrokkene nog zeker tien maanden nodig had om aan zijn behandeldoelen te werken en dat een stapsgewijze terugkeer in de maatschappij noodzakelijk was.

De rechtbank oordeelde dat de verlenging van de maatregel in het belang van de betrokkene was, om hem de kans te geven zijn leven op een acceptabele manier voort te zetten zonder zichzelf of anderen in gevaar te brengen. De rechtbank wees het verzoek van de raadsvrouw tot aanhouding van de behandeling af en verlengde de maatregel met tien maanden, in overeenstemming met de artikelen 77s, 77t en 77u van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 07.661073.10
Uitspraak: 12 september 2016
Beslissing op de vordering van het openbaar ministerie tot verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen van:

[betrokkene] ,

geboren op [1994] te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in de [verblijfplaats] te [woonplaats] ,
nader te noemen: betrokkene.
Betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 21 juni 2011 de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd, welke maatregel is ingegaan op 16 juli 2011. Deze maatregel is laatstelijk verlengd bij beslissing van deze rechtbank van 11 augustus 2015. In hoger beroep is de beslissing van deze rechtbank bevestigd bij beslissing van 12 november 2015 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.
Behoudens nadere voorziening eindigt de maatregel op 1 september 2016.
Het openbaar ministerie heeft een vordering ingediend tot verlenging van bovenvermelde termijn met tien maanden. Bij die vordering zijn de door de wet voorgeschreven stukken overgelegd.
Betrokkene, bijgestaan door mr. D.G. Nagel, advocaat te Almere, en de officier van justitie, mr. P.E.F. Poppe, zijn op 29 augustus 2016 ter zitting achter gesloten deuren gehoord.
Tevens is als deskundige gehoord drs. [A] , als behandelcoördinator verbonden aan voormelde inrichting.
De rechtbank heeft kennis genomen van:
  • een PIJ-verlengingsadvies van 15 juni 2016 van de [verblijfplaats] , houdende een advies tot verlenging met tien maanden, uitgebracht door drs. [B] , hoofd behandeling, drs. [A] , behandelcoördinator, en mr. [C] , directeur en hoofd van de inrichting;
  • de (wettelijke) aantekeningen, bestaande uit het Veertiende en Vijftiende Perspectiefplan, inhoudende de periode van 17 september 2015 tot en met 19 mei 2016;
  • de overige stukken van het de betrokkene betreffende dossier.

OVERWEGINGEN

De vordering is op 19 juli 2016 ter griffie ingediend en derhalve tijdig.
De rechtbank dient thans op grond van het bepaalde in artikel 77t van het Wetboek van Strafrecht te beslissen of de termijn van de opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen moet worden verlengd.
Het standpunt en advies van de inrichting
Uit voornoemde rapportage blijkt dat betrokkenes wantrouwen richting de hulpverlening de samenwerking moeilijk maakt en er slechts kleine stapjes kunnen worden genomen. De behandeling heeft tot op heden nog onvoldoende effect gehad. Betrokkene wil niet effectief meedenken over zijn STP, wat het moeilijk maakt om dit actief vorm te geven. Door zijn middelengebruik heeft betrokkene nog geen gebruik kunnen maken van zijn verlofmachtiging. De geadviseerde verlenging zal als doel hebben de vrijheden van betrokkene gefaseerd weer op te bouwen en om samen met betrokkene een realistisch STP plan vorm te geven. Hierin zal een vervolgplek en dagbesteding moeten worden gezocht. Er wordt bij 13 van de 30 items van de SAVRY kritisch gescoord. Binnen het huidige behandelklimaat wordt het risico op recidive daarom als matig ingeschat. Bij beëindiging van de maatregel wordt het recidiverisico als hoog ingeschat, aangezien betrokkene geen zinvolle dagbesteding, stabiele woonplek, inkomen of werkervaring heeft en nog onvoldoende ervaring op heeft kunnen doen met het zelfstandig worden buiten de inrichting.
Gelet op de aard en omvang van het recidiverisico is het noodzakelijk dat, in het belang van zijn zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling, betrokkene de komende tijd verder gaat werken aan zijn behandeldoelen. Daarvoor heeft hij nog zeker tien maanden nodig.
Het standpunt ter zitting van deskundige drs. [A]
De deskundige heeft te kennen gegeven dat betrokkene een enorme inzet toont, maar door diverse oorzaken lukt het hem niet om dit vast te houden. Er is een versneld en zeer uitzonderlijk verloftraject aangevraagd om betrokkene te motiveren. Een negatieve urinecontrole is echter een absoluut vereiste om op verlof te gaan. Betrokkene heeft recent een negatieve urinecontrole kunnen overleggen. Voordat een risicoinschatting kon worden gemaakt, als gevolg van betrokkenes eerdere onttrekking, kon hij geen tweede negatieve urinecontrole overleggen. Daardoor heeft hij alsnog nog niet op verlof kunnen gaan. Bij verlenging van de maatregel zal meer op samenwerking worden ingezet. Recent is gestart met cognitieve gedragstherapie. De deskundige verwacht dat de kliniek en betrokkene samen positieve stappen kunnen zetten. Indien de maatregel beëindigd wordt is er een hoog recidiverisico. De deskundige acht een kortere verlenging dan de geadviseerde tien maanden niet wenselijk, gelet op de spanning die een verlengingszitting met zich meebrengt.
Het standpunt van betrokkene
Betrokkene heeft naar voren gebracht dat de maatregel wat hem betreft wordt beëindigd. Er is op dit moment sprake van detentie in plaats van behandeling. Wanneer betrokkene uit de kliniek kan, dan kan hij bij zijn moeder wonen, een opleiding gaan volgen en hulp zoeken om te stoppen met blowen. Betrokkene is bereid om opnieuw het gesprek aan te gaan met de kliniek en realiseert zich dat hij bij een negatieve urinecontrole in beginsel op verlof mag. In de kliniek lukt het hem echter niet om langere tijd te stoppen met het gebruik van cannabis. Hulp daarvoor is slechts buiten de kliniek beschikbaar.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd in de vordering tot verlenging van de termijn van de aan betrokkene opgelegde maatregel met tien maanden, gelet op het verloop van de maatregel, de recidive gedurende de maatregel en de indexdelicten. Met het huidige verlofplan is een uitzondering voor betrokkene gemaakt door de kliniek. Verlenging van de maatregel is in het belang van betrokkene, nu de kans theoretisch gezien hoog is dat betrokkene recidiveert in gedetineerd zal raken.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat de maatregel dient te worden beëindigd. Betrokkene heeft onderdak, is gemotiveerd om hulp te zoeken voor zijn middelengebruik en heeft met het volgen van een opleiding en het sporten in zijn vrije tijd adequate dagbesteding voor ogen. Voortzetting van de maatregel is niet in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van betrokkene. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd de vordering toe te wijzen voor drie maanden en de behandeling voor het overige gedeelte aan te houden, zodat het verloftraject van betrokkene kan worden gestart.
Het oordeel van de rechtbank
Uit voornoemd verlengingsbeslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 12 november 2015, blijkt dat betrokkene is veroordeeld wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Voorts volgt uit het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 21 juni 2011 dat bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
Nog los van de omstandigheid dat de rechtbank, gelet op het hiernavolgende, geen reden ziet om de behandeling van de verlengingsvordering aan te houden, zoals de raadsvrouw heeft verzocht, biedt de wet daartoe ook niet de mogelijkheid. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.
De rechtbank overweegt dat uit voornoemde rapportage en het verhandelde ter zitting volgt dat er een hoog recidiverisico is bij beëindiging van de maatregel. De rechtbank is van oordeel dat een abrupte beëindiging van de maatregel onder de huidige omstandigheden niet wenselijk is en dat een stapsgewijze terugkeer in de maatschappij aangewezen is.
De rechtbank is van oordeel dat verlenging van de maatregel, anders dan door de raadsvrouw van betrokkene betoogd, wel degelijk in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van betrokkene is. De rechtbank overweegt daarbij dat behandeling noodzakelijk is. Niet alleen ter voorkoming van recidive, maar ook om het voor betrokkene mogelijk te maken om zijn leven op een acceptabele manier voort te zetten, zonder zichzelf en anderen in gevaar of problemen te brengen. Uit voornoemde rapportage en het verhandelde ter zitting blijkt dat verdere behandeling niet per definitie onhaalbaar of onmogelijk zou zijn. Binnen de huidige setting wordt betrokkene de mogelijkheid geboden te werken aan zijn persoonlijke ontwikkeling en zelfstandigheid. Daarmee is betrokkene beter af dan bij abrupte beëindiging van de maatregel onder de huidige omstandigheden.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van personen verlenging van de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist en dat een dergelijke verlenging in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van betrokkene. De rechtbank is voorts van oordeel dat de gevorderde periode voor verlenging passend en geboden is.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77s, 77t en 77u van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:
-
wijst afhet verzoek van de raadsvrouw tot aanhouding van de behandeling van de verlengingsvordering;
-
verlengtde termijn van de aan
[betrokkene]voornoemd opgelegde maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met
tien maanden.
Aldus gegeven door mr. K.G. van de Streek, voorzitter tevens kinderrechter, en mrs. J.F. Haeck en M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2016.