ECLI:NL:RBMNE:2016:7630

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2016
Publicatiedatum
17 maart 2017
Zaaknummer
16/661039-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige, beoordeling van bewijs en strafoplegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 september 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1995, werd ervan beschuldigd in de periode van 22 tot en met 23 april 2014 in [woonplaats] ontuchtige handelingen te hebben gepleegd met [aangeefster], die op dat moment 15 jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 9 september 2016 zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie achtte de beschuldigingen wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, onder andere vanwege het geringe leeftijdsverschil en het ontbreken van dwang.

De rechtbank heeft de verklaringen van zowel de verdachte als de aangeefster gewogen, evenals het bewijs dat door het Nederlands Forensisch Instituut was geleverd. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een niet te verwaarlozen leeftijdsverschil en dat de handelingen van de verdachte niet als sociaal-ethisch aanvaardbaar konden worden beschouwd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan ontuchtige handelingen met de minderjarige en heeft hem veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet wordt uitgevoerd. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, [aangeefster], van € 500,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de aard van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting en de verantwoordelijkheid van meerderjarigen in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/661039-15 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 september 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats] , [adres]
raadsman mr. M.J.A. Bakker, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 september 2016, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Verdachte is in persoon verschenen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 22 april 2014 tot en met 23 april 2014 in [woonplaats] met [aangeefster] , die toen de leeftijd van 12 jaren, maar nog niet de leeftijd van 16 jaren had bereikt, ontucht heeft gepleegd, (mede) bestaand hebbend uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster]

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft gepleegd. De officier van justitie baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezig bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [aangeefster] op of aan het, al dan niet ontblote, lichaam heeft gekust en dat zij aan de penis van verdachte getrokken of gelikt heeft. Verdachte dient hiervan vrijgesproken te worden.
Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de tenlastegelegde handelingen niet als ontuchtig dienen te worden beschouwd. Er was, aldus de verdediging, sprake van vrijwillig seksueel contact en het leeftijdsverschil tussen verdachte en [aangeefster] is maatschappelijk gezien niet onacceptabel. Verdachte dient daarom vrijgesproken te worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[aangeefster] , geboren op [1998] [2] , heeft op 27 april 2014 een informatief gesprek gehad met de recherche van de afdeling Zeden en op 19 mei 2014 [3] aangifte gedaan tegen [verdachte] . [4] Op 22 april 2014 was zij met [A] en [B] in de woning van [verdachte] . In de woning had zij wijn en sterke drank gedronken. [5] [verdachte] probeerde haar de hele tijd te zoenen en deed dat ook. [6] Daarna had zij nog meer sterke drank gedronken en ge-at (de rechtbank begrijpt dat aangeefster hier bedoelt: het in één keer leeg drinken van een glas alcoholhoudende drank). Hoe het verder liep weet zij niet, zij kwam in een donkere ruimte terecht en voelde zijn lul in haar mond. [7]
[C] , de moeder van [aangeefster] heeft verklaard dat zij op 23 april 2014 omstreeks 00.46 uur werd gebeld door [D] . Vlak daarna werd [aangeefster] thuisgebracht. [8]
Uit het rapport van het NFI volgt dat in het aan de linkerzijde van de hals van [aangeefster] veiliggestelde sporenmateriaal het DNA van verdachte is aangetroffen. De kans dat het DNA van een ander dan verdachte afkomstig is, is één op één miljard. [9]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 22 april 2014 ’s avonds met [aangeefster] , [A] en [B] in zijn woning in [woonplaats] was. In de woning had hij met [aangeefster] gezoend. Daarna waren zij naar zijn slaapkamer gegaan en daar had [aangeefster] hem gepijpt. [10]
Bewijsoverwegingen
Bij het begrip ontuchtige handelingen als genoemd in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht gaat het om handelingen van seksuele aard die in strijd met de sociaal-ethische norm zijn.
De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van verdachte en [aangeefster] volgt dat er in de woning van verdachte, voorafgaand aan het tenlastegelegde, door de aanwezigen grote hoeveelheden alcohol zijn gebruikt. Verdachte was destijds 21 jaar en [aangeefster] was 15 jaar. De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat er – gelet op de jonge leeftijd van [aangeefster] - sprake is van een niet te verwaarlozen leeftijdsverschil tussen verdachte en [aangeefster] . Verdachte kende [aangeefster] niet en had geen affectieve relatie met [aangeefster] .
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een normaal vrijwillig seksueel contact dat algemeen als sociaal-ethisch is aanvaard. Dat er geen sprake was van (enige) dwang, doet daar niet aan af.
Het verweer dat er geen sprake is geweest van ontuchtig handelen wordt dan ook verworpen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in zijn woning in [woonplaats] schuldig heeft gemaakt aan ontuchtig handelen met de destijds 15-jarige [aangeefster] , bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam door zich door [aangeefster] te laten pijpen en haar ook te zoenen.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 22 april 2014 tot en met 23 april 2014 te [woonplaats] met [aangeefster] , geboren op [1998] , die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, bestaande uit het (telkens) ontuchtig:
- door hem, verdachte, kussen op het lichaam van die [aangeefster] , en
- door die [aangeefster] zich heeft laten pijpen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;

7.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de schending van de redelijke termijn, het gegeven dat verdachte geen kennis had van de leeftijd van [aangeefster] en de rol van [aangeefster] in het geheel en derhalve toepassing aan artikel 9a Sv te geven.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het
bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de
persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is
gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het hiervoor bewezen verklaarde feit. Verdachte heeft daarbij de keuze gemaakt om zijn eigen lustgevoelens voorop te stellen.
De verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met een meisje van 15 jaar, terwijl hij zelf 21 jaar was. Verdachte heeft zich door het slachtoffer laten pijpen. De wetgever heeft minderjarigen tegen dit soort seksuele contacten willen beschermen omdat hun beoordelingsvermogen over de gevolgen van dergelijke handelingen niet of onvoldoende is ontwikkeld, maar ook omdat de meerderjarige veelal een overwicht heeft op de minderjarige. Hoewel verdachte zelf ook nog relatief jong was, had hij zich hiervan bewust moeten zijn. Verdachte had dan ook van de seksuele handelingen moeten afzien.
Door deze wijze van handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat seksueel misbruik van minderjarigen bij hen tot psychische schade kan leiden. Het behoeft geen nader betoog dat kan worden aangenomen dat het slachtoffer een nadelige invloed van de gebeurtenis heeft ondervonden en eventueel nog zal ervaren.
De rechtbank overweegt dat het gebleven is bij het zich eenmalig laten pijpen door het slachtoffer en dat er geen verdergaande seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Voorts was [aangeefster] al seksueel actief voorafgaand aan het delict.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat er wel sprake is van een inbreuk op de lichamelijke integriteit, maar niet van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van [aangeefster] . Daarmee is het taakstrafverbod, als bedoeld in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing op het onderhavige feit.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij één keer eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit, een verkeersdelict, in 2011.
Het bewezen verklaarde feit is te beschouwen als een eenmalige fout, die de verdachte op een relatief jonge leeftijd heeft gemaakt.
Daarnaast zal de rechtbank rekening houden met de beperkte overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank komt, nu zij - anders dan de officier van justitie - van oordeel is dat er geen sprake is van een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit en gelet op de ouderdom van het feit en de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden tot een andere strafoplegging dan zoals die door de officier van justitie is geëist. De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn strafblad.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 100 uren passend en geboden, te vervangen door 50 dagen hechtenis indien verdachte zijn taakstraf niet verricht, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.

9.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 4.008,35, bestaande uit € 1.508,35 materiële schade en € 2.500,00 immateriële schade.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade geheel toe te wijzen en de rechtbank verzocht ten aanzien van de immateriële schade gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid, met daarbij de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren; de vordering is zeer omvangrijk en kort voor de zitting ingediend, zodat deze een onevenredige belasting voor het strafproces vormt.
Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat niet duidelijk is of er, gelet op hetgeen al speelde bij het slachtoffer voor het onderhavige incident plaatsvond, of er een causaal verband is met het tenlastegelegde; indien er enig causaal verband is, dan is de situatie te ingewikkeld om een schatting te maken.
Meer subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële kosten afgewezen dient te worden. De telefoon- en reiskosten zijn door de ouders van het slachtoffer gemaakt, zij hadden daarvoor – nu het slachtoffer 18 jaar is - zelf een vordering moeten indienen. De kosten MBO zijn onvoldoende onderbouwd nu er een bewijs tot inschrijving voor een opleiding ontbreekt. De aangehaalde zaken met betrekking tot de immateriële schade betreffende niet vergelijkbare zaken, derhalve dient deze gematigd te worden.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank schat naar redelijkheid de immateriële schade op € 500,00 en is van oordeel dat dit een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 23 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank overweegt daartoe dat, gelet op de reeds voor het incident aanwezige problemen/problematiek bij [aangeefster] , niet zonder meer vastgesteld kan worden dat er (geheel of gedeeltelijk) een causaal verband bestaat tussen het tenlastegelegde en de gevorderde materiële en immateriële kosten.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal in het belang van voornoemde benadeelde partij als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het bewezen geachte feit heeft toegebracht.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
Strafbaarheid
Verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
Verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 100 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] van € 500,00 bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 23 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [aangeefster] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster] , € 500,00 te betalen, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 23 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mr. H.A. Gerritse en
mr. E. Akkermans, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 september 2016.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 april 2014 tot en met 23 april 2014 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, met [aangeefster] , geboren op [1998] , die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, bestaande uit het (telkens) ontuchtig:
- door hem, verdachte, kussen op/aan het (al dan niet ontblote) lichaam van die [aangeefster] , en/of
- door die [aangeefster] zich heeft laten pijpen en/of zijn penis laten trekken en of likken, in elk geval heeft [aangeefster] hem gepijpt;
- door die [aangeefster] aan zijn, verdachtes, penis laten trekken en/of likken, in elk geval laten vastpakken van zijn, verdachtes, penis.
art 245 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2014094158, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 173. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een geschrift, zijnde een akte van geboorte van [aangeefster] , pagina 105.
3.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster] , pagina 33.
4.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster] , pagina 34.
5.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster] , pagina 35.
6.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster] , pagina 38.
7.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster] , pagina 41.
8.Proces-verbaal van verhoor [C] , pagina 24.
9.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 30 januari 2015.
10.Verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 9 september 2016.