2.3Het oordeel van de rechtbank
Het uitgangspunt voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel vormt het onder 1 genoemde vonnis van deze rechtbank van 9 september 2016.
Uit dit vonnis volgt dat veroordeelde is veroordeeld voor het medeplegen van de handel in verdovende middelen.
Verklaringen [getuige 1] en [getuige 2] .
Beide getuigen hebben op 9 november 2013 bij de politie gedetailleerd en gelijkluidend verklaard over de “ [naam] ” van wie zij sinds januari 2013 met grote regelmaat verdovende middelen kochten. Zij hebben beiden verdachte van een foto herkend als zijnde de “ [naam] ” bij wie zij hun verdovende middelen kochten. De getuigen hebben ieder afzonderlijk de door hen bij de politie afgelegde verklaring, voordat zij deze ondertekenden, doorgelezen en hebben verklaard bij deze verklaring te blijven.
Het dossier bevat geen aanknopingspunten waaruit afgeleid kan worden dat getuigen bij de politie niet in staat waren een verklaring af te leggen. Dat de getuigen twee jaar later bij de rechter-commissaris en op de terechtzitting van 26 augustus 2016 hebben aangegeven dat zij ten tijde van het verhoor onder invloed van slaapmedicatie verkeerden, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders, onder meer omdat de getuigen ten tijde van het verhoor bij de politie geen melding hebben gemaakt van enige beperking om te kunnen verklaren.
Bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting hebben getuigen een verklaring afgelegd en bevestigd dat zij verdachte kenden onder de naam “ [naam] ” en dat hij de persoon is op de hen door de politie getoonde foto.
De rechtbank acht de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] zoals deze bij de politie zijn afgelegd betrouwbaar en zal deze bezigen voor het bewijs.
De rechtbank acht, gelet op het hiervoor overwogene, hetgeen getuigen bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting hebben verklaard - dat zij geen drugs van verdachte, of zoals getuige [getuige 1] heeft verklaard, misschien één keer, drugs van deze “ [naam] ”, zijnde verdachte hebben gekocht - niet aannemelijk.
telefoonnummer [telefoonnummer]
De rechtbank is van oordeel dat aan de hand van het dossier kan worden vastgesteld dat voornoemde telefoon in gebruik was bij verdachte. De telefoon is aangetroffen in de auto van verdachte. Uit onderzoek naar de personen achter de telefoonnummers uit de contactenlijst van de telefoon zijn een aantal personen naar voren gekomen, die bij de politie bekend waren als gebruikers van verdovende middelen. Er zijn geen aanknopingspunten waaruit volgt dat de telefoon mogelijk toebehoorde of in gebruik was bij de in de auto aanwezige medeverdachte of een ander persoon. Voorts volgt uit de historische gegevens van de telefoon in combinatie met verrichte observaties op de woning gelegen aan de [straatnaam] te [woonplaats] , dat verdachte in de periode van 21 september 2013 tot en met 23 september 2013 meerdere malen aanbelde bij voornoemde woning. Kort voordat verdachte telkens bij de woning aanbelde had de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] telkens contact met het telefoonnummer dat op naam stond van de bewoner van het adres aan de [straatnaam] te [woonplaats] .
periode
De rechtbank acht, zoals hiervoor overwogen, de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] zoals afgelegd bij de politie, betrouwbaar. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding af te wijken van de in het rapport gehanteerde periode van 1 januari 2013 tot en met 22 oktober 2013.
transacties
Als uitgangspunt heeft men over een periode van drie maanden de inkomende gesprekken en berichten, in totaal 4117, van telefoonnummer [telefoonnummer] genomen
.De inkomende gesprekken die langer duurden dan 60 seconden zijn vervolgens, in het voordeel van verdachte, buiten beschouwing gelaten. Voorts zijn de nummers die meerdere keren per dag inbelden slechts eenmaal geteld, terwijl uit het strafdossier volgt dat gebruikers ook meerdere keren per dag bestelden.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat men in zeer ruime mate de berekening in het voordeel van verdachte heeft uitgevoerd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van de in het rapport gehanteerde de berekening.
kosten straathandel
De rechtbank acht het standpunt van de raadsman dat de kosten van de straathandel in de regel hoger liggen, onvoldoende gemotiveerd onderbouwd en verwerpt het verweer van de raadsman.
Voor de schatting van de hoogte van het uit dat feit verkregen wederrechtelijk voordeel zal de rechtbank aansluiten bij het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict”, d.d. 14 maart 2014 van politie Eenheid Midden-Nederland, Divisie Recherche.(hierna: rapport).
De rechtbank ziet, mede gelet op het hiervoor overwogene, geen aanleiding om van de hierin opgenomen wijze van berekening af te wijken en neemt deze dan ook over.
gemiddelde transacties per dag22
periode 1 januari 2013 t/m 22 oktober 2013, 294 dagen
gemiddelde bedrag per transactie € 15,00
totale aantal transacties 22 x 294 = 6.468
totale opbrengst 6468 x € 15 = € 97.020,00
kosten inkoop harddrugs € 48.510,00
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 97.020,00 - € 48.510,00 = € 48.510,00
De rechtbank acht op grond van de rapportage voldoende aannemelijk dat het misdrijf waarvoor veroordeelde is veroordeeld of andere strafbare feiten tot dit voordeel hebben geleid. De rechtbank bepaalt het totale wederrechtelijk verkregen voordeel op € 48.510,00. De rechtbank zal het wederrechtelijk verkregen voordeel, uitgaande van vier daders, gelijkelijk toewijzen nu uit de stukken in het dossier geen aanknopingspunten zijn voor een afwijkende verdeelsleutel tussen veroordeelde en zijn mededaders dan op gelijke basis.
De rechtbank houdt voorts rekening met de verbeurdverklaring van het onder veroordeelde in beslag genomen geldbedrag van € 151,50
De rechtbank zal voornoemd bedrag in mindering brengen op het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel:
€ 48.510,00 ; 4 = € 12.127,50 - € 151,50 = € 11976,00.
Draagkracht veroordeelde
Niet is gesteld of gebleken of anderszins aannemelijk geworden dat de veroordeelde naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet in staat zal zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen.
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.