ECLI:NL:RBMNE:2016:7624

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2016
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
16/702801-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voorhanden hebben van verdovende middelen en voorbereidingshandelingen in Utrecht met betrekking tot meerdere feiten

Op 9 september 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van en handelen in verdovende middelen. De zaak werd behandeld in de meervoudige kamer en de verdachte was vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. R.P. van der Graaf. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het opzettelijk bereiden en aanwezig hebben van cocaïne, heroïne en amfetamine op 22 oktober 2013 in Utrecht, alsook het handelen in harddrugs in de periode van 2 mei 2013 tot en met 22 oktober 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie achtte de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak voorstelde voor de meeste tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van feit 2, maar achtte de feiten 1 en 3 wel bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben en bereiden van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 132 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. Tevens werd een in beslag genomen geldbedrag van € 1.615,00 verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/702801-13 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 september 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1986] te [geboorteplaats] ,
wonende te ( [postcode] ) [woonplaats] , [adres]
raadsman mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 19 juni 2015 en 26 augustus 2016. De verdachte is niet verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten vertegenwoordigen door mr. R.P. van der Graaf, uitdrukkelijk gemachtigd om namens verdachte het woord te voeren.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 samen met anderen op 22 oktober 2013 in Utrecht opzettelijk 29,2 cocaïne, 0.8 gram heroïne en 96,9 gram amfetamine heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of aanwezig heeft gehad;
feit 2 samen met anderen in de periode van 2 mei 2013 tot en met 22 oktober 2013 in Utrecht in harddrugs heeft gehandeld;
feit 3 samen met anderen op 22 oktober 2013 in Utrecht middelen en voorwerpen in zijn bezit heeft gehad, die bedoeld waren om de handel in verdovende middelen voor te bereiden of te bevorderen.
feit 4 samen met anderen op 22 juni 2012 in Utrecht een hoeveelheid van 199,46 gram heroïne en/of 132,35 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De officier van justitie baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft geleegd. Verdachte dient van dat feit vrijgesproken te worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit voor wat betreft het aanwezig hebben van cocaïne en heroïne gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging is van mening dat verdachte voor het overige van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden. Uit het dossier volgt niet dat er amfetamine in de woning werd aangetroffen.
Verdachte dient vrijgesproken te worden van het onder feit 2 ten laste gelegde nu op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de persoon is die “ [naam] ” wordt genoemd en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in verdovende middelen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het geen voorbereidingshandelingen betreft zoals bedoeld in de Opiumwet, immers de aangetroffen voorwerpen zien op het bewerken, verwerken en bereiden van verdovende middelen en zijn onderdeel van het onder 1 tenlastegelegde.
Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Subsidiair dient verdachte ontslagen te worden van alle rechtsvervolging nu de ten laste gelegde handelingen niet te kwalificeren zijn als voorbereidingshandelingen.
Meer subsidiair is er sprake van een eendaadse samenloop met het onder 1 ten laste gelegde feit.
Verdachte dient vrijgesproken te worden van het onder 4 ten laste gelegde feit. Niet vastgesteld kan worden dat de aangetroffen verdovende middelen toebehoorden aan verdachte, immers hadden meerdere personen toegang tot de betreffende berging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
vrijspraak feit 2
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich, al dan niet samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen. De rechtbank overweegt daartoe dat het dossier sterke aanwijzingen bevat dat verdachte betrokken is bij de handel in verdovende middelen en mogelijk de persoon is die wordt aangeduid met de naam “ [naam] ”. Echter op basis van het dossier kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte de zogenaamde “ [naam] ” is, nu verdachte door getuigen niet direct herkend of aangewezen als “ [naam] ”.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
4.3.2
feit 1 en feit 3
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 22 oktober 2013 werd door de verbalisant [verbalisant] de woning aan de [adres] te [woonplaats] geobserveerd. Verbalisant zag dat [verdachte] en [A] om 19.14 uur de woning betraden. Vervolgens zag verbalisant dat beiden in de keuken stonden en dat [verdachte] roerende bewegingen met zijn hand maakte [2] . [A] verliet kort daarop voor korte tijd de woning en verbalisant zag dat [verdachte] de gehele tijd in de keuken bleef en aan het roeren was. [3]
Op 22 oktober 2013 om 21.05 uur vond er een doorzoeking plaats in de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . In de woning werden [A] en [verdachte] aangetroffen.
In de woonkamer lagen op de tafel uitgeknipte rondjes van plastic. Op elk van de rondjes lag een kleine hoeveelheid wit poeder. Op de tafel lag tevens een weegschaaltje, een zogenaamde grammenweger. Op een koffiefilter op een radiator in de woonkamer lagen brokjes. [4] In de woning werd op meerdere plaatsen wit poeder aangetroffen. Voorts werden er nog twee weegschaaltjes en een zakje poeder aangetroffen. [5] In de keuken van de woning werden een pollepel en een mes aangetroffen, op beide voorwerpen was een witte materie aanwezig. [6]
De diverse in de woning aangetroffen hoeveelheden poeder en de brokjes, of monsters hiervan, zijn getest. De testen gaven positieve reacties op de aanwezigheid van cocaïne, heroïne en amfetamine. De poederresten aangetroffen op de drie weegschaaltjes en het mes testten positief op de aanwezigheid van cocaïne. [7]
In het NFI rapport van 20 december 2013 is bevestigd dat een hoeveelheid poeder, totaal 29,2 gram, cocaïne bevat en dat een hoeveelheid van 0,8 gram heroïne bevat. Een hoeveelheid poeder van in totaal 96,7 gram bevatte coffeïne en paracetamol. [8]
bewijsoverwegingen
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
voorbereidingshandelingen
De rechtbank is van oordeel dat de onder feit 3 ten laste gelegde voorwerpen en stoffen, waaronder de versnijdingsmiddelen coffeïne en paracetamol, geschikt en bedoeld zijn voor het bewerken, verwerken en bereiden van verdovende middelen en derhalve beschouwd kunnen worden als voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in de Opiumwet.
De rechtbank acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten.
partiële vrijspraak feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen op 22 oktober 2013 amfetamine aanwezig heeft gehad. Uit het dossier volgt niet dat amfetamine in de woning van verdachte is aangetroffen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit onderdeel van het onder 1 ten laste gelegde feit.
4.3.3
feit 4
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [9]
Op 22 juni 2012 vond er een doorzoeking plaats in de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . In de bij de woning behorende afsluitbare berging werden op de vrieskist meerdere, in gelijke stukken, versneden stukjes plastic aangetroffen, welke dienen als verpakkingsmateriaal voor zogenaamde “bolletjes” harddrugs. [10]
Verder werden in de berging aangetroffen:
  • twee verpakkingen met een doorsnede van ongeveer 1,5 cm,
  • een gevulde ponypack,
  • een dichtgeknoopt zakje met een doorsnede van ongeveer 2,5 cm,
  • een plastic zakje met daarin:
o twee zakjes met gebruikersbolletjes,
o een pakketje van 4 cm bij 1 cm,
- een rechthoekig blok van ongeveer 10 cm, bij 10 cm en bij 2,5 cm. [11]
De diverse in de berging aangetroffen verpakkingen met hoeveelheden stoffen, of monsters hiervan, zijn getest. De testen gaven positieve reacties op de aanwezigheid van, in totaal 132,35 gram, cocaïne en, in totaal 199,46 gram, heroïne. [12]
In het NFI rapport van 26 juli 2012 is bevestigd dat de hoeveelheid van 132,35 gram cocaïne bevat en dat de hoeveelheid van 199,46 gram heroïne bevat. [13]
[B] , de vader van verdachte [verdachte] , heeft verklaard dat [verdachte] nog thuis woont aan de [adres] te [woonplaats] [14] en een sleutel van de berging van de woning heeft. [15]
Bewijsoverwegingen
Verdachte woonde nog thuis aan de [straatnaam] en had de beschikking over een sleutel van de berging van de woning en had daarmee toegang tot de berging waar de verdovende middelen zijn aangetroffen. Uit het dossier blijkt ook dat hij regelmatig in de berging kwam. Buiten een paar leden van het gezin beschikten derden niet over een sleutel van de afgesloten berging. Verdachte had derhalve beschikkingsmacht over de verdovende middelen die zich in de berging bevonden.
In het dossier bevindt zich een M-Melding met de informatie dat [verdachte] , wonende aan de [straatnaam] dealt in heroïne en cocaïne en dat de drugs worden bewaard in de schuur van de flat. [16] Een tweede M-Melding bevat de informatie dat [C] dealt in drugs. Deze [C] werkt voor [verdachte] , die woont op de [straatnaam] , hier ligt de coke en heroïne. [17] De inhoud van de M-Melding die precieze informatie bevat over de bergplaats waar verdachte verdovende middelen zou bewaren in combinatie met het daadwerkelijk aantreffen ervan op die locatie behorende bij de woning van de verdachte maakt dat de rechtbank de overtuiging heeft dat het verdachte is die de drugs voorhanden had.
De rechtbank acht op grond van voornoemde omstandigheden en wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen heroïne en cocaïne voorhanden heeft gehad.

5.De bewezenverklaring

feit 1
op 22 oktober 2013 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft bereid en bewerkt en verwerkt en aanwezig heeft gehad 29,2 gram cocaïne en 0,8 gram heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3
op 22 oktober 2013 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van hoeveelheden cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- versnijdingsmiddel(en) en
- verpakkingsmateriaal en
- versnijdingsapparatuur en
- een weegschaal
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededader(s) wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
feit 4
op 22 juni 2012 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 199,46 gram heroïne en ongeveer 132,35 gram cocaïne zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feiten op.
feit 1medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3medeplegen van het misdrijf: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 4medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

7.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
  • een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek, waarvan 132 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
  • een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
De officier van justitie heeft bij zijn vordering rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en, gelet op de bepleite vrijspraken, een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Een taakstraf is niet aan de orde. Bij een eventueel op te leggen voorwaardelijk strafdeel dient de proeftijd, gelet op de ouderdom van het feit en nu verdachte geen nieuwe politiecontacten heeft gehad op het gebied van de Opiumwet, beperkt te worden tot één dag.
Voorts is er sprake van overschrijding van de redelijke termijn van elf maanden, hetgeen volgens de geldende jurisprudentie dient te leiden tot een strafvermindering van 15%.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het
bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de
persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is
gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben, bereiden en verwerken van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs die klaar was om op de markt gebracht te worden. Daarnaast heeft verdachte samen met anderen voorbereidingen getroffen die zien op de handel in en/of het bewerken, verwerken en bereiden van harddrugs.
Deze harddrugs brengen een onaanvaardbaar risico met zich mee. Het risico ligt met name op het gebied van de gezondheid, het verslavende effect en de openbare orde. Met betrekking tot dit laatste is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden in de regel vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien.
Uit het strafblad van verdachte van 16 juni 2016 volgt dat hij meerdere malen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van [naam instelling] van 17 december 2013.
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf er rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 30 september 2014 is veroordeeld tot drie weken gevangenisstraf. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
De rechtbank acht het, gelet op het tijdsverloop in deze zaak en het feit dat verdachte sindsdien geen nieuwe politie- en justitiecontacten heeft gehad op het gebied van de Opiumwet, niet noodzakelijk dat verdachte opnieuw gedetineerd komt te zitten.
Een voorwaardelijk strafdeel acht de rechtbank wel op zijn plaats omdat verdachte ondanks eerdere veroordelingen ter zake de Opiumwet, zich wederom schuldig heeft gemaakt aan dergelijke feiten.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, die is gaan lopen op 22 oktober 2013. De zaak tegen verdachte en zijn medeverdachten is – binnen de redelijke termijn - op 19 juni 2015 aangebracht ter terechtzitting. Op deze zitting zijn de zaken aangehouden in verband met het, op verzoek van de verdediging, horen van getuigen. Het laatste getuigenverhoor heeft plaatsgevonden op 8 maart 2016.
De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn hiermee mede voor rekening komt van de verdediging. De rechtbank zal bij haar oordeel rekening houden met het tijdsverloop in deze zaak, maar niet de volledige strafvermindering van 15% toepassen.
Alles afwegende acht de rechtbank de volgende straf passend en geboden.
De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen van 180 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, waarvan 132 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een taakstraf opleggen van 120 uur, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien verdachte deze taakstraf niet verricht.

9.Het beslag

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 1.615,00 verbeurd te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag terug te geven aan verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het in beslag genomen geldbedrag van € 1.615,00, verbeurd verklaren.
Dit voorwerp is geheel of grotendeels door middel van/uit baten van het onder 1 strafbare feit verkregen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10 en 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3medeplegen van het misdrijf: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 4medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
Verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot:
- een
gevangenisstraf van 180 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 132 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd,tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- een
taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 40 dagen hechtenis;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
- een geldbedrag van € 1.615,00;
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mr. C.E.M. Nootenboom-Lock en mr. M. Ferschtman, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 september 2016.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 22 oktober 2013 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of aanwezig heeft gehad 29,2 gram cocaïne en/of 0,8 gram heroïne en/of 96,9 gram amfetamine, in ieder geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of amfetamine, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of amfetamine (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 september 2013 tot en met 22 oktober 2013 te Utrecht, althans het arrondissement Midden-Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine zijnde cocaïne en/of heroïne en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 1 ahf/ond a alinea Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 22 oktober 2013 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- versnijdingsmiddel(en) en/of
- verpakkingsmateriaal en/of
- vernijdingsapparatuur en/of
- een weegschaal
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
art 3b lid 1 Opiumwet
art 10 lid 2 Opiumwet
4. ( gevoegd parketnummer 701138-12)
hij op of omstreeks 22 juni 2012 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 199,46 gram heroïne en/of (ongeveer) 132,35 gram cocaïne, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende processen-verbaal, nummer PL0910-2014048654, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 70.
3.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 71
4.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 74.
5.Proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, pagina 78.
6.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 98.
7.Proces-verbaal Opiumwet, pagina 99 en 100.
8.Proces-verbaal Opiumwet pagina 100; Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een NFI rapport van 20 december 2013, pagina 105.
9.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende processen-verbaal, nummer PL091A-2012120420, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering van pagina 1 tot en met 397. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
10.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 19.
11.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 42.
12.Proces-verbaal Opiumwet, pagina 25 tot en met 27.
13.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een NFI rapport van 26 juli 2012, pagina 380.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [B] , pagina 341.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte [B] , pagina 342.
16.proces-verbaal, pagina 12.
17.proces-verbaal, pagina 11.