ECLI:NL:RBMNE:2016:7622

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2016
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
16/661982-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voorhanden hebben van verdovende middelen en voorbereidingshandelingen

Op 9 september 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 oktober 2013 in Utrecht werd aangehouden. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk voorhanden hebben van 29,2 gram cocaïne, 0,8 gram heroïne en 96,9 gram amfetamine, alsook van het handelen in harddrugs in de periode van 2 mei 2013 tot en met 22 oktober 2013. Tijdens de zittingen op 19 juni 2015 en 26 augustus 2016 was de verdachte niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. D.C. Vlielander. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie achtte de feiten 1 en 3 wettig en overtuigend bewezen, maar niet feit 2. De verdediging pleitte voor vrijspraak van alle feiten, met de argumentatie dat de aangetroffen hoeveelheden niet voldoende waren voor vervolging. De rechtbank oordeelde dat feit 2 niet bewezen kon worden, maar dat de verdachte zich wel schuldig had gemaakt aan de feiten 1 en 3. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 48 dagen, gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, en een taakstraf van 80 uur, te vervangen door 40 dagen hechtenis indien deze niet werd verricht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/661982-13 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 september 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1957] te [geboorteplaats]
wonende te ( [postcode] ) [woonplaats] , [adres]
raadsman mr. D.C. Vlielander, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 19 juni 2015 en 26 augustus 2016. De verdachte is niet verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten vertegenwoordigen door mr. D.C. Vlielander, uitdrukkelijk gemachtigd om namens verdachte het woord te voeren.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 samen met anderen op 22 oktober 2013 in Utrecht opzettelijk 29,2 cocaïne, 0.8 gram heroïne en 96,9 gram amfetamine in zijn bezit heeft gehad;
feit 2 samen met anderen in de periode van 2 mei 2013 tot en met 22 oktober 2013 in Utrecht in harddrugs heeft gehandeld;
feit 3 samen met anderen op 22 oktober 2013 in Utrecht middelen en voorwerpen in zijn bezit heeft gehad, die bedoeld waren om de handel in verdovende middelen voor te bereiden of te bevorderen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De officier van justitie baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft geleegd. Verdachte dient van dat feit vrijgesproken te worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit voor wat betreft het aanwezig hebben van cocaïne gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging is van mening dat verdachte voor het overige van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden. Uit het dossier volgt niet dat er amfetamine in de woning werd aangetroffen. De aangetroffen hoeveelheid heroïne betreft slechts een gebruikershoeveelheid waarvoor verdachte, indien alleen dit was aangetroffen, niet vervolgd zou worden.
Verdachte dient vrijgesproken te worden van het onder feit 2 ten laste gelegde nu op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in verdovende middelen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het tenlastegelegde geen voorbereidingshandelingen betreft zoals bedoeld in de Opiumwet, immers de aangetroffen voorwerpen zien op het bewerken, verwerken en bereiden van verdovende middelen.
Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van het onder 3 ten laste gelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
vrijspraak feit 2
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte zich, al dan niet samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen.
De rechtbank zal verdachte daarom vrij spreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
4.3.2
feit 1 en feit 3
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 22 oktober 2013 vond er een doorzoeking plaats in de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . In de woning werden [verdachte] en [A] aangetroffen.
In de woonkamer lagen op de tafel uitgeknipte rondjes van plastic. Op elk van de rondjes lag een kleine hoeveelheid wit poeder. Op de tafel lag tevens een weegschaaltje, een zogenaamde grammenweger. Op een koffiefilter op een radiator in de woonkamer lagen brokjes. [2] In de woning werd op meerdere plaatsen wit poeder aangetroffen. Voorts werden er nog twee weegschaaltjes en een zakje poeder aangetroffen. [3] In de keuken van de woning werden een pollepel en een mes aangetroffen, op beide voorwerpen was een witte materie aanwezig. [4]
De diverse, in de woning, aangetroffen hoeveelheden poeder en de brokjes, of monsters hiervan, zijn getest. De testen gaven positieve reacties op de aanwezigheid van cocaïne en heroïne [5] . De poederresten aangetroffen op de drie weegschaaltjes en het mes testten positief op de aanwezigheid van cocaïne. [6]
In het NFI rapport van 20 december 2013 is bevestigd dat een hoeveelheid poeder, totaal 29,2 gram, cocaïne bevat en dat een hoeveelheid van 0,8 gram heroïne bevat. Een hoeveelheid poeder van in totaal 96,7 gram bevatte coffeïne en paracetamol. [7]
bewijsoverwegingen
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
heroïne
De verdediging heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van het voorhanden hebben van 0,8 gram heroïne vrijgesproken dient te worden van alle rechtsvervolging, nu een dergelijke geringe hoeveelheid normaliter niet vervolgd/bestraft wordt.
De rechtbank overweegt daarover het volgende. In paragraaf 1.3 van de Aanwijzing Opiumwet wordt ingegaan op het vervolgingsbeleid bij zogenoemde gebruikershoeveelheden. Gelet op de bewoordingen van de Aanwijzing Opiumwet gaat het er daarbij niet om wat en hoe er tenlastegelegd wordt, maar wat er bij verdachte wordt aangetroffen. Bij verdachte is op 22 oktober 2013 in totaal veel meer dan een gebruikershoeveelheid harddrugs aangetroffen. Reeds daarom slaagt het verweer niet. Zou het wel gaan om een gebruikershoeveelheid dan is dat nog geen vervolgingsbeletsel volgens de Aanwijzing Opiumwet. Ook bij het aantreffen van een gebruikershoeveelheid, is vervolging, bijvoorbeeld ter ondersteuning van de verdachte door middel van op te leggen hulpverlening mogelijk en dus opportuun.
voorbereidingshandelingen
De rechtbank is van oordeel dat de onder feit 3 ten laste gelegde voorwerpen en stoffen, waaronder de versnijdingsmiddelen coffeïne en paracetamol, geschikt en bedoeld zijn voor het bewerken, verwerken en bereiden van verdovende middelen en derhalve beschouwd kunnen worden als voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in de Opiumwet.
De rechtbank acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten.
partiële vrijspraak feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen op 22 oktober 2013 amfetamine aanwezig heeft gehad. Uit het dossier volgt niet dat amfetamine in de woning van verdachte is aangetroffen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit onderdeel van het onder 1 ten laste gelegde feit.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 22 oktober 2013 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad 29,2 gram cocaïne en 0,8 gram heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3
op 22 oktober 2013 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- versnijdingsmiddel(en) en
- verpakkingsmateriaal en
- versnijdingsapparatuur en
- een weegschaal
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededader(s) wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feiten op.
feit 1 medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3 medeplegen van het misdrijf: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.

7.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek, waarvan 132 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft bij zijn vordering rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en, gelet op de bepleite vrijspraken, een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Een voorwaardelijk strafdeel is niet aan de orde, nu verdachte sindsdien (2013) geen nieuwe politiecontacten heeft gehad op het gebied van de Opiumwet.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het
bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de
persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is
gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs. Daarnaast heeft verdachte samen met anderen voorbereidingen getroffen welke zien op de handel in en/of het bewerken, verwerken en bereiden van harddrugs.
Deze harddrugs brengen een onaanvaardbaar risico met zich mee. Het risico ligt met name op het gebied van de gezondheid, het verslavende effect en de openbare orde. Met betrekking tot dit laatste is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden in de regel vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien.
Uit het strafblad van verdachte van 16 juni 2016 volgt dat hij meerdere malen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van [instelling] van 24 januari 2014.
De rechtbank acht het gelet op het tijdsverloop in deze zaak en het feit dat verdachte sindsdien geen nieuwe politie- en justitiecontacten heeft gehad op het gebied van de Opiumwet, niet noodzakelijk dat verdachte opnieuw gedetineerd komt te zitten. Een voorwaardelijk strafdeel acht de rechtbank eveneens niet op zijn plaats.
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf er rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 10 november 2015 is veroordeeld tot drie weken gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Alles afwegende acht de rechtbank, een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 48 dagen, passend en geboden.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte een taakstraf opleggen van 80 uur, te vervangen door 40 dagen hechtenis indien verdachte deze taakstraf niet verricht.

9.Het beslag

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de 5, op de lijst van in beslag genomen voorwerpen vermelde, telefoons, worden teruggegeven aan verdachte.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdedig heeft zich ten aanzien van de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen vermelde telefoons gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- gsm, merk Samsung, kleur rood,
- gsm, merk Samsung, kleur zwart,
kan geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt. De rechtbank zal daarom de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van deze voorwerpen gelasten.
De rechtbank zal geen beslissing geven ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- gsm, merk Nokia, kleur zwart,
- gsm, merk Nokia, kleur zwart,
- gsm, merk Nokia, kleur zwart,
Uit het proces-verbaal blijkt dat deze voorwerpen onder een andere persoon dan verdachte in beslag zijn genomen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10 en 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3 medeplegen van het misdrijf: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Strafbaarheid
Verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
Verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot:
- een
gevangenisstraf van 48 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden ;
- een
taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 40 dagen hechtenis;
Beslag
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van de volgende voorwerpen:
- gsm, merk Samsung, kleur rood,
- gsm, merk Samsung, kleur zwart.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mr. C.E.M. Nootenboom-Lock en mr. M. Ferschtman, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 september 2016.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 22 oktober 2013 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 29,2 gram cocaïne en/of 0,8 gram heroïne en/of 96,9 gram amfetamine, in ieder geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of amfetamine, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of amfetamine (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 mei 2013 tot en met 22 oktober 2013 te Utrecht, althans het arrondissement Midden-Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine zijnde cocaïne en/of heroïne en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 22 oktober 2013 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- versnijdingsmiddel(en) en/of
- verpakkingsmateriaal en/of
- vernijdingsapparatuur en/of
- een weegschaal
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
art 3b lid 1 Opiumwet
art 10 lid 2 Opiumwet

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende processen-verbaal, nummer PL0910-2014048654, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 74.
3.Proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, pagina 78.
4.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 98.
5.Proces-verbaal Opiumwet, pagina 104 en 105.
6.Proces-verbaal Opiumwet, pagina 99 en 100.
7.Proces-verbaal Opiumwet pagina 100; Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een NFI rapport van 20 december 2013, pagina 105.