Op 9 september 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 oktober 2013 in Utrecht werd aangehouden. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk voorhanden hebben van 29,2 gram cocaïne, 0,8 gram heroïne en 96,9 gram amfetamine, alsook van het handelen in harddrugs in de periode van 2 mei 2013 tot en met 22 oktober 2013. Tijdens de zittingen op 19 juni 2015 en 26 augustus 2016 was de verdachte niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. D.C. Vlielander. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie achtte de feiten 1 en 3 wettig en overtuigend bewezen, maar niet feit 2. De verdediging pleitte voor vrijspraak van alle feiten, met de argumentatie dat de aangetroffen hoeveelheden niet voldoende waren voor vervolging. De rechtbank oordeelde dat feit 2 niet bewezen kon worden, maar dat de verdachte zich wel schuldig had gemaakt aan de feiten 1 en 3. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 48 dagen, gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, en een taakstraf van 80 uur, te vervangen door 40 dagen hechtenis indien deze niet werd verricht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.