ECLI:NL:RBMNE:2016:7617

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2016
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
99-000624-43
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde die weigert mee te werken aan reclassering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 augustus 2016 een beslissing genomen over de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde die zijn straf in Nederland uitzit in het kader van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS). De veroordeelde, geboren in 1977 op de Nederlandse Antillen, weigerde herhaaldelijk om met de reclassering in gesprek te gaan over de voorwaarden voor zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (V.I.). De rechtbank ontving verschillende vorderingen van de officier van justitie om de voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen, omdat de veroordeelde niet bereid was om de noodzakelijke voorwaarden na te leven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet over een passende woonruimte beschikt, geen dagbesteding heeft en een negatief sociaal netwerk heeft, wat het recidiverisico verhoogt. De reclassering heeft geadviseerd om de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege te laten, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank heeft de datum van invrijheidstelling vastgesteld op 18 maart 2017.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
V.I. nummer: 99-000624-43
Beslissing van de meervoudige kamer d.d. 12 augustus 2016 op een vordering van de officier van justitie tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling
in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde](hierna: veroordeelde),
geboren op [1977] te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] te [woonplaats] .

1.De procedure

  • veroordeelde is op 21 augustus 2014 door het Landgericht Düsseldorf veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren;
  • het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd;
  • op 6 augustus 2015 heeft de officier van justitie de verdere tenuitvoerlegging van dit vonnis gelast;
  • de begindatum van de detentie van veroordeelde was 19 maart 2014;
  • de voorlopige datum voor voorwaardelijke invrijheidstelling was bepaald op 18 maart 2016;
  • op 17 februari 2016 heeft Reclassering Nederland gemeld dat veroordeelde weigerde mee te werken aan het opstellen van een reclasseringsrapport;
  • de rechtbank Midden-Nederland heeft op 18 februari 2016 een vordering als bedoeld in artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht ontvangen, strekkende tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling met 90 dagen;
  • op 17 maart 2016 heeft deze rechtbank besloten dat de voorwaardelijke invrijheidstelling werd uitgesteld met 28 dagen nadat veroordeelde ter zitting kenbaar had gemaakt dat hij alsnog bereid was om de te stellen voorwaarden na te leven;
  • de hernieuwde datum voor voorwaardelijke invrijheidsstelling van veroordeelde was bepaald op 15 april 2016;
  • op 7 april 2016 heeft de reclassering geadviseerd om veroordeelde niet in aanmerking te laten komen voor voorwaardelijke invrijheidsstelling omdat veroordeelde zich niet kan houden aan de voorwaarden die geïndiceerd zijn;
  • de rechtbank Midden-Nederland heeft op 14 april 2016 een vordering als bedoeld in artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht ontvangen, strekkende tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling met 120 dagen;
  • op 18 mei 2016 heeft deze rechtbank besloten dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld met 120 dagen omdat veroordeelde niet bereid was om te stellen voorwaarden na te leven;
  • de hernieuwde datum voor voorwaardelijke invrijheidsstelling van veroordeelde is bepaald op 13 augustus 2016;
  • de reclassering heeft op 27 juni 2016 geadviseerd veroordeelde niet in aanmerking te laten komen voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling, nu veroordeelde niet met de reclassering in gesprek wil gaan over te stellen voorwaarden;
  • de rechtbank Midden-Nederland heeft op 5 juli 2016 een vordering als bedoeld in artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht ontvangen, strekkende tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

2.De procesgang

Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 29 juli 2016, waarbij zijn gehoord de officier van justitie en de veroordeelde.

3.De behandeling

3.1
Het standpunt van de reclassering
Uit het rapport van de Reclassering Nederland d.d. 27 juni 2016 volgt dat de reclassering geen mogelijkheden ziet om veroordeelde op een verantwoorde manier te begeleiden. Veroordeelde weigert met de reclassering in gesprek te gaan en doet geen beroep op begeleiding binnen de P.I. of begeleiding in het kader van nazorg na zijn detentie. Veroordeelde beschikt niet over (passende) woonruimte wanneer hij vrijkomt, heeft schulden, heeft geen conventionele dagbesteding en heeft een negatief sociaal netwerk. Steunende contacten ontbreken nagenoeg in het leven van veroordeelde. Veroordeelde heeft meerdere malen te kennen gegeven niet mee te willen werken aan het opstellen van een rapportage en te stellen voorwaarden. Om recidive te voorkomen en daarmee in aanmerking te komen voor V.I. dient veroordeelde een passende woonsituatie, dagbesteding en reclasseringstoezicht te hebben.
Daarom wordt geadviseerd om veroordeelde niet in aanmerking te laten komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling en de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege te laten.
3.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de inhoud van de vordering.
3.3
Het standpunt van de veroordeelde
De veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat hij niet bereid is mee te werken aan begeleiding door de reclassering.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu deze tijdig is ingediend en de gronden bevat waarop deze vordering berust.
Op grond van artikel 15d, eerste lid, onder d van het Wetboek van Strafrecht kan de voorwaardelijke invrijheidstelling uitgesteld worden of achterwege blijven indien door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt dan wel indien de veroordeelde zich niet bereid verklaart de voorwaarden na te leven.
De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van voornoemde omstandigheden.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de vordering toewijzen, zodat de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege zal worden gelaten.
De rechtbank beslist, gelet op de artikelen 15, 15a, 15d, 15e en 15f van het Wetboek van Strafrecht, als volgt.

4.De beslissing

Wijst toe de vordering strekkende tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Stelt de datum van invrijheidstelling vast op 18 maart 2017.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.R. Creutzberg , voorzitter, mr. R.P. den Otter en
mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier, G. van Engelenburg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 augustus 2016.