Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Verloop van de procedure
- De moeder met de advocaat van partijen;
- Mevrouw [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland, locatie Utrecht, hierna te noemen de Raad.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 21 december 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de ouders van een minderjarig kind. De ouders, de moeder en de vader, hebben op 6 juli 2016 een verzoek ingediend om de moeder vervangende toestemming te verlenen voor alle zaken die noodzakelijk zijn voor hun kind, [voornaam van minderjarige], geboren op [2006]. De zaak is behandeld op een zitting op 25 oktober 2016, waarbij de vader niet aanwezig was, maar de moeder en haar advocaat wel. Ook was er een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kind uitoefenen, maar dat de vader vaak niet bereikbaar is voor het goedkeuren van beslissingen die de moeder wil nemen. De rechtbank heeft overwogen dat ouders de mogelijkheid hebben om onderling afspraken te maken over wie beslissingen neemt, maar dat het verzoek van de moeder te algemeen en onbepaald was. De rechtbank kan niet beoordelen of de gevraagde vervangende toestemming in het belang van het kind is, omdat het verzoek niet voldoende concreet was. Daarom heeft de rechtbank besloten het verzoek af te wijzen.
De beschikking is gegeven door kinderrechter mr. G.L.M. Urbanus en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. De rechtbank benadrukt dat het verzoek niet voldeed aan de vereisten van een duidelijke omschrijving, zoals gesteld in artikel 278 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen of de gevraagde handelingen wenselijk waren voor het kind.