ECLI:NL:RBMNE:2016:752

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2016
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
405799 / HA RK 15-302
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in faillissementszaak

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 februari 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. A.M. Koene, rechter-commissaris in een faillissementszaak. Het wrakingsverzoek werd ingediend door de verzoeker, die verblijft in Spanje, en werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J.W. Verhoef. De procedure begon met een wrakingsverzoek op 9 december 2015, naar aanleiding van een verhoor dat op 6 november 2015 had plaatsgevonden. Verzoeker stelde dat mr. Koene tijdens het verhoor niet de gelegenheid bood om zijn kant van het verhaal toe te lichten en dat de vragen van mr. Koene een dreigende toon hadden, wat zou wijzen op vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Het verzoek werd als niet-ontvankelijk verklaard, omdat het meer dan een maand na het verhoor was ingediend. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker en zijn advocaat op de hoogte waren van de feiten en omstandigheden die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek, en dat zij in staat hadden moeten zijn om tijdig een verzoek in te dienen. Daarnaast werd opgemerkt dat, zelfs als het verzoek ontvankelijk was geweest, het niet zou zijn toegewezen, omdat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van mr. Koene.

De beslissing van de wrakingskamer werd genomen door mr. C.A. de Beaufort als voorzitter, en mr. A. van Dijk en mr. S.C. Hagedoorn als leden van de kamer. De griffier, mr. T. Stokvis, was ook aanwezig. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 405799 / HA RK 15-302
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 12 februari 2016
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
verblijvende te Spanje,
(verder ook te noemen: verzoeker),
advocaat: mr. J.W. Verhoef, advocaat te Uithoorn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van 9 december 2015;
  • de toelichting op het wrakingsverzoek van 15 januari 2016, met producties;
  • de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van 21 januari 2016, met producties;
  • de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 29 januari 2016.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 29 januari 2016 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • mr. Verhoef, voornoemd;
  • mr. A.M. Koene, rechter-commissaris in het faillissement van verzoeker.
1.4.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. Koene, als behandelend rechter-commissaris in de zaak met het insolventienummer F.12.32.
2.2.
Met betrekking tot vorenbedoelde zaak heeft mr. Koene een verhoor van de gefailleerde verzoeker gelast. Dit verhoor, waar naast verzoeker en diens advocaat mr. Verhoef ook de curator mr. L.T. Lonis bij aanwezig was, heeft op 6 november 2015 plaatsgevonden. Een eerder verhoor heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2012 en is verricht door de toenmalige rechter-commissaris mr. H. Vegter. Van beide verhoren is proces-verbaal opgemaakt.
2.3.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek.
2.3.1.
Mr. Koene gaf - anders dan mr. Vegter - verzoeker tijdens het verhoor op 6 november 2015 ‘bepaald niet’ de gelegenheid om ‘zijn kant van het verhaal’ toe te (doen) lichten. Toen verzoeker tijdens het verhoor in 2012 meedeelde dat de verhouding tussen hem en de curator slecht was, heeft mr. Vegter nog wijselijk opgemerkt dat verzoeker ‘pech’ had, maar dat het ‘gelukkig’ is dat ‘er een advocaat tussen’ zat. Uit het laatste verhoor blijkt echter dat mr. Koene dit standpunt als rechter-commissaris niet deelt.
2.3.2.
Ten onrechte neemt mr. Koene voorts niet het standpunt in dat er geen sprake (meer) is van onvoldoende medewerking door verzoeker. De vraagstelling van mr. Koene aan verzoeker, die regelmatig ‘gelardeerd’ werd met de aankondiging van een inbewaringstelling als hij niet volledig zou meewerken, kan als dreigend worden gekwalificeerd. Tijdens het verhoor op 6 november 2015 is aan mr. Koene gemeld dat zij (ook) ‘tot toetsing van de curator’ dient over te gaan. Zij heeft dit niet gedaan. Een en ander levert een schijn van vooringenomenheid op.
2.3.3.
De schijn van vooringenomenheid wordt versterkt door de inhoud van het proces-verbaal van het verhoor van 6 november 2015. De opmerkingen van mr. Verhoef dat in zijn contacten met de curator diens vragen zijn beantwoord en dat de curator niet aangeeft welke vragen nog zouden openstaan ontbreken. Evenals de omstandigheid dat mr. Koene tijdens het verhoor aanvankelijk is gewraakt toen zij bleef aandringen dat verzoeker bekend moest maken wie de kosten van zijn advocaat betaalde, ook toen reeds duidelijk is aangegeven dat dit niet door hemzelf gebeurde en dat de betalingen buiten het faillissement vallen. Pas nadat mr. Koene van haar standpunt was teruggekomen en had meegedeeld dat het niet haar bedoeling was om via een omweg geldstromen van anderen te achterhalen, is het wrakingsverzoek ‘als afgedaan’ beschouwd en is het verhoor voortgezet. Uit het proces-verbaal blijkt verder ook onvoldoende van het nadien ‘toch aanwezig gebleven spanningsveld’ tussen de mr. Verhoef en mr. Koene, danwel de irritatie van mr. Koene jegens mr. Verhoef.
2.3.4.
Ook de na het verhoor door mr. Koene gevoerde correspondentie (o.a. de brieven/faxen van mr. Koene van 6 november 2015, 11 november 2015 en 18 november 2015) en de daarbij ingenomen standpunten en gegeven beslissingen geven blijk van een opstelling die getuigt van (de schijn van) vooringenomenheid jegens verzoeker. Het gaat verzoeker echter om hetgeen zich tijdens het verhoor op 6 november 2015 heeft afgespeeld.
2.3.5.
Het proces-verbaal van het verhoor op 6 november 2015 is bij brief van 25 november 2015 van de rechtbank ontvangen. Wegens een verblijf in het buitenland heeft mr. Verhoef pas op 8 december 2015 kennis genomen van het proces-verbaal. Het wrakingsverzoek is derhalve tijdig gedaan.
2.4.
Mr. Koene heeft niet berust in de wraking. Zij heeft daartoe het volgende naar voren gebracht.
2.4.1.
Het wrakingsverzoek is niet voldoende tijdig gedaan, zeker voor zover het wrakingsverzoek ziet op het op 6 november 2015 afgenomen verhoor. Voor zover het verzoek zich richt op de in de brieven/faxen van 6 november 2015, 11 november 2015 en 18 november 2015 genomen beslissingen, ziet de wraking op de nà het verhoor genomen en de in deze brieven kenbaar gemaakte inhoudelijke beslissingen. Tegen deze beslissingen heeft ex artikel 67 Faillissementswet hoger beroep bij de rechtbank opengestaan. Verzoeker is ook dan niet ontvankelijk in zijn verzoek.
2.4.2.
Mr. Koene erkent dat de toon van het verhoor strikt was, maar stelt daartoe dat dit was ingegeven door het feit dat er, ondanks de inmiddels verlopen jaren, nog steeds vragen waren die niet door verzoeker waren beantwoord. Volgens mr. Koene komt een strikte toon tijdens een verhoor wel vaker voor. Dit heeft te maken met de taak van de rechter-commissaris om actief toe te zien op het beheer en de vereffening van de boedel en om te bewaken – in het belang van de gezamenlijke schuldeisers - dat alle door de gefailleerde tijdens het faillissement verkregen gelden bij die vereffening worden betrokken.
2.4.3.
Mr. Koene stelt dat verzoeker tot op de dag van de wraking nog altijd niet volledig aan zijn informatieplicht heeft voldaan. De tijdens het verhoor gedane en de nadien in de brieven vermelde mededeling dat verzoeker gehouden is zijn medewerking te verlenen en dat er consequenties aan verbonden (kunnen) zijn (o.a. inbewaringstelling) indien er niet of onvoldoende wordt geïnformeerd, is niet alleen min of meer standaard, maar in dit concrete geval gelet op de gehele voorgeschiedenis ook niet misplaatst. Van partijdigheid of de schijn daarvan is geen sprake. Hetzelfde geldt voor de wijze waarop met de curator wordt omgegaan. Indien nodig wordt ook de curator om een nadere toelichting gevraagd.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Op grond van artikel 37 lid 1 Rv dient het verzoek te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. De wrakingskamer overweegt daartoe het volgende.
3.3.
Ter zitting heeft mr. Verhoef namens verzoeker desgevraagd meegedeeld dat het verzoek zich niet richt op de nà het verhoor van 6 november 2015 door mr. Koene genomen beslissingen en plaatsgevonden gebeurtenissen, maar specifiek ziet op hetgeen zich tijdens het verhoor op 6 november 2015 heeft afgespeeld. Mr. Koene wordt verweten zich tijdens het verhoor dusdanig te hebben opgesteld dat er sprake is van (een schijn van) vooringenomenheid jegens verzoeker.
3.4.
Het wrakingsverzoek is op 9 december 2015 ingediend. Dit is meer dan één maand na het verhoor op 6 november 2015. Het verzoek is dan ook niet tijdig ingediend.
3.4.1.
De door de raadsman van verzoeker gestelde omstandigheid dat het verzoek niet eerder kon worden ingediend omdat hij pas bij brief van 25 november 2015 het proces-verbaal van het verhoor heeft ontvangen en toen in het buitenland verbleef, leidt niet tot een ander oordeel. Verzoeker en zijn raadsman waren immers beiden bij het verhoor op 6 november 2015 aanwezig en weten dus uit eerste hand wat er toen heeft plaatsgevonden. Bovendien zijn bij fax van 6 november 2015 aan mr. Verhoef de door de griffier gemaakte aantekeningen van het verhoor toegezonden (deze fax is door mr. Verhoef overgelegd). Deze aantekeningen zijn (nagenoeg) gelijk aan het nadien opgemaakte proces-verbaal. Vervolgens is aansluitend op het verhoor door mr. Verhoef nog ruim een week met mr. Koene gecorrespondeerd (zie ook onder 2.3.4 en 3.12.1). Op grond hiervan kan in redelijkheid worden gesteld dat verzoeker in staat moet zijn geweest om, zo niet op de dag van het verhoor zelf, toch in ieder geval kort na het verhoor een wrakingsverzoek in te dienen.
3.5.
Verzoeker dient op grond van het vorenstaande niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek.
3.6.
Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat ook in het geval verzoeker wel ontvankelijk in zijn verzoek was geweest, het verzoek niet zou zijn toegewezen. Daartoe geldt het volgende.
3.7.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt, naast de hiervoor genoemde norm van artikel 36 Rv, de toepasselijke norm gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
3.8.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.9.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.10.
De kern van het wrakingsverzoek is dat mr. Koene tijdens het verhoor op 6 november 2015 zich
subjectiefpartijdig ten opzichte van verzoeker zou hebben opgesteld. Volgens verzoeker kwam dit kort gezegd tot uiting in de strikte toon van het verhoor veroorzaakt door het vooraf ingenomen standpunt dat verzoeker geen volledige medewerking verleent om alle benodigde informatie te verschaffen. Ook zou mr. Koene hebben verzuimd blijk te geven van enige kritische toetsing van het optreden van de curator. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.11.
Het is de toezichthoudende taak van de rechter-commissaris om in een faillissement te bewaken dat er ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers een juiste en volledige vermogensvereffening plaatsvindt. Indien de rechter-commissaris in een faillissement vermoedt dat niet alle informatie verstrekt wordt door de gefailleerde, staat het de rechter vrij een strikte(re) toon tijdens het verhoor te hanteren en te waarschuwen voor de mogelijke gevolgen indien er geen of onvoldoende informatie wordt verschaft.
3.11.1.
In de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van 21 januari 2016 heeft mr. Koene gemotiveerd onderbouwd dat gedurende de periode van vóór het verhoor van 6 november 2015 tot aan het moment van de wraking (dus tot één maand nà het verhoor) verzoeker niet alle informatie verstrekt heeft waar de curator en mr. Koene (al dan niet herhaaldelijk) om gevraagd hebben en waartoe verzoeker gehouden is om deze te geven. Ter illustratie heeft mr. Koene bij haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek ook een e-mail van 8 september 2014 van de curator aan verzoeker overgelegd. In deze e-mail wordt gemeld dat er door verzoeker geen dan wel onvoldoende informatie wordt verstrekt.
3.11.2.
Verder is tijdens het verhoor op 6 november 2015 gebleken dat er in maart 2015 nog een Spaanse bankrekening op naam van verzoeker was geopend waarop onder meer de AOW-uitkering van verzoeker gestort wordt en waarop regelmatig contante stortingen worden ontvangen, zonder dat de curator daar weet van had.
3.11.3.
Volgens verzoeker is er geen sprake van een weigering om opgave te doen van gelden die door derden zijn verstrekt, maar heeft hij er gewoon niet aan gedacht om de informatie over de Spaanse bankrekening te delen, dan wel is het hem in zijn algemeenheid niet duidelijk welke informatie nog verstrekt moet worden.
3.11.4.
Wat van het standpunt van verzoeker ook zij, in het licht van hetgeen onder 3.11. tot en met en 3.11.2. is overwogen kan verzoeker niet gevolgd worden in zijn standpunt dat de door mr. Koene gehanteerde strikte toon tijdens het verhoor alsook het waarschuwen voor de mogelijke gevolgen indien er geen of onvoldoende informatie wordt verschaft, getuigt van enige subjectieve partijdigheid jegens verzoeker.
3.12.
Evenmin is er grond om te veronderstellen dat mr. Koene haar toezichthoudende taak jegens de curator niet serieus neemt. Laat staan dat dit gebeurt op grond van een vooringenomenheid jegens verzoeker. Daartoe geldt het volgende.
3.12.1.
Op grond van de fax van mr. Verhoef van 13 november 2015 aan mr. Koene over een publicatie over verzoeker in de Telegraaf van dezelfde dag (uit de publicatie blijkt dat de curator met een journalist van deze krant heeft gesproken) heeft mr. Koene contact opgenomen met de curator teneinde te beoordelen of de curator ‘op enig moment aan wie dan ook valse of niet toegestane mededelingen heeft gedaan’. Mr. Koene heeft bij fax van 18 november 2015 mr. Verhoef bericht dat dit haar niet gebleken was.
3.12.2.
Uit het voorgaande blijkt niet meer dan dat mr. Koene de inhoud van de fax van 13 november 2015 van mr. Verhoef serieus heeft genomen. Dat de uitkomst van het onderzoek mr. Verhoef wellicht niet welgevallig is doet daar niet aan af. Formeel beschouwd maakt dit incident overigens geen onderdeel van het wrakingsverzoek uit, nu de publicatie een kleine week nà het verhoor heeft plaatsgevonden en het wrakingsverzoek zich beperkt tot het verhoor op 6 november 2015. Maar ook als daaraan voorbij wordt gegaan is de vrees van subjectieve partijdigheid geenszins objectief gerechtvaardigd.
3.13.
Ten slotte kan worden opgemerkt dat het proces-verbaal van het verhoor van 6 november 2015 geen aanleiding geeft om te oordelen dat mr. Koene, anders dan mr. Vegter, verzoeker tijdens het verhoor op 6 november 2015 ‘bepaald niet’ de gelegenheid heeft gegeven om ‘zijn kant van het verhaal’ toe te (doen) lichten. Ook als het proces-verbaal zou zijn aangevuld met hetgeen verzoeker onder 2.3.3. heeft vermeld, leidt dit niet tot een gerechtvaardigde vrees dat mr. Koene een (schijn van) vooringenomenheid jegens verzoeker koestert.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter en andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civiel recht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met insolventienummer F.12.32 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, en mr. A. van Dijk en mr. S.C. Hagedoorn als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. T. Stokvis, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.