ECLI:NL:RBMNE:2016:75

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 januari 2016
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
405029 / HA RK 15-288
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 januari 2016 een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde R. de Nekker. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. H. Vegter, de behandelend kantonrechter in een civiele procedure met zaaknummer 4356403 MM VERZ 15-970. Verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was, omdat hij in een proces-verbaal had geconstateerd dat het beroepschrift geen gronden bevatte en verzoeker de gelegenheid had gegeven om deze binnen vier weken aan te vullen. Verzoeker meende dat het gebruik van het woord 'zal' in plaats van 'kan' in de formulering van de rechter een vooringenomen oordeel impliceerde.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard. De kamer oordeelde dat de keuze voor het hulpwerkwoord 'zal' geen bewijs van vooringenomenheid opleverde. De rechter had in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat de formulering een standaard-bouwsteen betrof en dat de rechtmatigheid van de bestreden beschikking altijd ambtshalve zou worden getoetst, ongeacht of de gronden voor het beroep werden aangevuld. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter niet dermate onbegrijpelijk was dat dit een objectieve vrees voor vooringenomenheid rechtvaardigde. Bovendien was verzoeker in de gelegenheid gesteld om zijn gronden aan te voeren, maar had hij ervoor gekozen niet te verschijnen op de zitting.

De wrakingskamer heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de griffier opgedragen deze beslissing toe te zenden aan alle betrokken partijen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 405029 / HA RK 15-288
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 7 januari 2016
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
gemachtigde: R. de Nekker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van 9 november 2015
  • het verzoek tot wraking, ingekomen op 27 november 2015, van de zijde van verzoeker
  • de schriftelijke reactie van 11 december 2015 van mr. H. Vegter
  • de e-mail van 2 december 2015 van de zijde van de zittingsvertegenwoordiger CVOM, mr. [A] , met de mededeling dat de Officier van Justitie de behandeling van het wrakingsverzoek niet zal bijwonen.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verschenen:
- de heer Nekker voornoemd.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. H. Vegter als behandelend kantonrechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 4356403 MM VERZ 15-970.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. Uit het proces-verbaal van 9 november 2015 blijkt dat de rechter heeft geconstateerd dat het beroepschrift geen gronden bevat, zodat het niet voldoet aan de eisen in artikel 6:5 lid 1 onder de Awb.
Daarop is verzoeker, althans zijn gemachtigde, in de gelegenheid gesteld om uiterlijk binnen vier weken na verzending van het proces-verbaal voor schriftelijke aanvulling zorg te dragen, bij gebreke waarvan het beroep van verzoeker niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Verzoeker meent dat door het gebruik van het woordje ‘zal’ in plaats van ‘kan’ het oordeel van de kantonrechter al bij voorbaat vaststaat en dat die beslissing zo onbegrijpelijk is dat daarvoor geen andere redelijke verklaring is te geven dan dat de rechter vooringenomen is jegens verzoeker. In het bijzonder omdat, ook als de gronden niet zouden worden aangevuld, nog altijd aanleiding zou kunnen bestaan ambtshalve de rechtmatigheid van de bestreden boetebeschikking te toetsen.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat de keuze voor het betreffende hulpwerkwoord geen weerspiegeling is van enig vooringenomen denkraam. De rechter heeft aangegeven dat, ongeacht of de gronden voor het beroep worden aangevuld, altijd ambtshalve de rechtmatigheid van de bestreden beschikking wordt getoetst. De aangevallen formulering is geplaatst in een standaard-bouwsteen, bij toekomstige toepassing van die bouwsteen zal het betreffende hulpwerkwoord ‘zal’ worden vervangen door ‘kan’.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
In deze zaak gaat het om het gebruik van het hulpwerkwoord ‘zal’ in plaats van ‘kan’ en de vraag of daaruit een (vermoeden van) vooringenomenheid mag worden geconcludeerd. Gelet op de toelichting van de rechter is de gebruikte formulering, een bouwsteen die een voorwaardelijke beslissing inhoudt, niet juist en is ook verbetering van die bouwsteen aangekondigd voor de toekomst. Een onjuiste beslissing is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat de rechter vooringenomen is, of om de vrees daarvoor te rechtvaardigen. De beslissing is, in het licht van de toelichting van de rechter, niet dermate onbegrijpelijk dat de enige redelijke verklaring hiervoor is gelegen in vooringenomenheid van de rechter. Daarbij neemt de wrakingskamer in aanmerking dat verzoeker in de gelegenheid gesteld was alsnog gronden aan te voeren.
Door verzoeker is ter zitting overigens ook aangegeven dat aan de persoonlijke integriteit van de rechter niet wordt getwijfeld. Verder heeft, anders dan in de door verzoeker aangehaalde uitspraak, in de zaak van verzoeker wel een mondelinge behandeling plaats gevonden waarbij verzoeker in de gelegenheid is geweest gehoord te worden. Verzoeker heeft er echter voor gekozen niet te verschijnen.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 4356403 MM VERZ 15-970 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. Beaufort, voorzitter, en mr. G.L.M. Urbanus en mr. M.J. Slootweg als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.A.M. Derksen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.