In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 januari 2016 een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde R. de Nekker. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. H. Vegter, de behandelend kantonrechter in een civiele procedure met zaaknummer 4356403 MM VERZ 15-970. Verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was, omdat hij in een proces-verbaal had geconstateerd dat het beroepschrift geen gronden bevatte en verzoeker de gelegenheid had gegeven om deze binnen vier weken aan te vullen. Verzoeker meende dat het gebruik van het woord 'zal' in plaats van 'kan' in de formulering van de rechter een vooringenomen oordeel impliceerde.
De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard. De kamer oordeelde dat de keuze voor het hulpwerkwoord 'zal' geen bewijs van vooringenomenheid opleverde. De rechter had in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat de formulering een standaard-bouwsteen betrof en dat de rechtmatigheid van de bestreden beschikking altijd ambtshalve zou worden getoetst, ongeacht of de gronden voor het beroep werden aangevuld. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter niet dermate onbegrijpelijk was dat dit een objectieve vrees voor vooringenomenheid rechtvaardigde. Bovendien was verzoeker in de gelegenheid gesteld om zijn gronden aan te voeren, maar had hij ervoor gekozen niet te verschijnen op de zitting.
De wrakingskamer heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de griffier opgedragen deze beslissing toe te zenden aan alle betrokken partijen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.