ECLI:NL:RBMNE:2016:7421

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
C/16/388293 / HA ZA 15-252
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens onjuist advies met betrekking tot huurovereenkomst

In deze zaak vordert eiseres schadevergoeding van gedaagde, de vereniging INRETAIL, omdat zij meent dat zij onjuist is geadviseerd. Eiseres stelt dat door dit onjuiste advies zij de huurovereenkomst van een winkelruimte niet tijdig heeft opgezegd, binnen de in de overeenkomst gestelde termijn van zes maanden. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B.F. Eblé en gedaagde door mr. A.L. Wolters-van Soest.

De procedure begon met een tussenvonnis op 13 juli 2016, waarin de rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd van haar betalingen aan de verhuurder. Eiseres werd opgedragen om betaalbewijzen over te leggen. In een later stadium heeft eiseres digitale bankafschriften en kopieën van haar bankrekening overgelegd, waaruit bleek dat zij de huur over de periode van november 2014 tot en met december 2015 had betaald. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde stukken voldoende bewijs boden voor de betalingen, ondanks het verweer van INRETAIL dat de betalingen niet konden worden gekoppeld aan de juiste jaren.

De rechtbank concludeerde dat de vordering van eiseres tot schadevergoeding kon worden toegewezen tot een bedrag van € 33.940,50, wat 75% van de huurtermijnen en bijkomende kosten omvatte. INRETAIL werd als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van eiseres werden begroot op € 2.985,34. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis werd openbaar uitgesproken door mr. H.M.M. Steenberghe.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling civielrecht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/388293 / HA ZA 15-252
Vonnis van 5 oktober 2016(bij vervroeging)
in de zaak van

1.[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. [eiser]

In zijn hoedanigheid van vennoot van [bedrijfsnaam] ,

3. [bedrijfsnaam] ,

eisers,
advocaat mr. B.F. Eblé te Haarlem,
tegen
de vereniging
INRETAIL,
gevestigd te Zeist,
gedaagde,
advocaat mr. A.L. Wolters-van Soest te Rhenen.
Partijen zullen hierna [eiseres c.s.] en Inretail genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 juli 2016,
  • de akte van [eiseres c.s.] met producties,
  • de akte uitlating van Inretail.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het vonnis van 13 juli 2016 heeft de rechtbank overwogen dat [eiseres c.s.] met het overleggen van facturen die corresponderen met de crediteurenuitdraai over de periode november 2014 tot en met december 2015 aannemelijk heeft gemaakt dat [A] is overgegaan tot inning van de huur over deze periode, maar dat [eiseres c.s.] heeft verzuimd betaalbewijzen over te leggen. De rechtbank heeft [eiseres c.s.] daarom opgedragen dit alsnog te doen.
2.2.
Ter uitvoering van het vonnis van 13 juli 2016 heeft [eiseres c.s.] voor acht betalingen (volgens haar gedaan in de periode mei 2015 tot en met december 2015) een digitale uitdraai van haar bankrekening overgelegd en voor zes betalingen (volgens haar gedaan in de periode december 2014 tot en met april 2015) kopieën van afschriften van haar bankrekening. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres c.s.] hiermee aangetoond dat zij de huur over de periode november 2014 tot en met december 2015 heeft betaald. Het betoog van Inretail dat uit de door [eiseres c.s.] overgelegde stukken niet blijkt dat de betalingen betrekking hebben op de jaren 2014 en 2015 brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De in de digitale uitdraai van de bankafrekening en de bankafschriften vermelde betalingskenmerken corresponderen met de factuurnummers van de facturen voor de huur over de aan de orde zijnde periode én de in de overgelegde bankgegevens vermelde betalingsdata corresponderen met de in de crediteurenlijst vermelde betalingsdata. Deze stukken in onderlinge samenhang bezien bieden naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanknopingspunten om te oordelen dat de betalingen zien op de verschuldigde huur over de betreffende periode.
2.3.
Bij de huur over november 2014 heeft [eiseres c.s.] toegelicht dat deze is overgemaakt op de rekening derdengelden van de advocaat van [A] . De rechtbank ziet geen reden om aan deze toelichting te twijfelen. Dat [eiseres c.s.] de factuur voor november 2014 niet tijdig heeft voldaan is Inretail echter niet aan te rekenen. Dat de verschuldigde huur over deze maand is verhoogd met incassokosten dient daarom voor rekening van [eiseres c.s.] te blijven, zodat ook voor november 2014 moet worden uitgegaan van een huurbedrag van € 3.025,00.
2.4.
Over het betoog van Inretail dat niet is aangetoond dat [eiseres c.s.] voor december 2015 huur verschuldigd was, omdat het pand reeds met ingang van 11 december 2015 aan een nieuwe huurder was verhuurd, overweegt de rechtbank als volgt. In het vonnis van 13 juli 2016 heeft de rechtbank reeds de periode afgebakend waarvoor het aannemelijk is dat [eiseres c.s.] huur aan in Inretail verschuldigd was. De maand december 2015 behoort ook tot die periode. De rechtbank ziet geen grond om op dit punt thans anders te beslissen.
2.5.
In 2.5 van het vonnis van 13 juli 2016 heeft de rechtbank geoordeeld over de vordering tot betaling van de rekening van de makelaar. Bij dit oordeel is het inhoudelijke verweer van Inretail tegen deze vordering betrokken. Het betoog van Inretail dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat Inretail zich niet heeft verzet tegen de vermeerdering van eis die ziet op de betaling van de rekening, leidt - daargelaten of deze stelling juist is - niet tot een ander oordeel op dit punt. Inretail heeft destijds en ook thans geen argumenten naar voren gebracht op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat deze wijziging van eis niet zou kunnen worden toegestaan.
2.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 33.940,50 (75% van 14 huurtermijnen van € 3.025,00 + € 2.178 voor de rekening van de makelaar)
2.7.
Inretail zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiseres] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 82,84
- griffierecht 876,00
- salaris advocaat
2.026,50( 3,5 punt × tarief € 579,00)
Totaal € 2.985,34

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Inretail om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 33.940,50,
3.2.
veroordeelt Inretail in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.985,34
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2016. [1]

Voetnoten

1.type: