In deze zaak vordert eiseres schadevergoeding van gedaagde, de vereniging INRETAIL, omdat zij meent dat zij onjuist is geadviseerd. Eiseres stelt dat door dit onjuiste advies zij de huurovereenkomst van een winkelruimte niet tijdig heeft opgezegd, binnen de in de overeenkomst gestelde termijn van zes maanden. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B.F. Eblé en gedaagde door mr. A.L. Wolters-van Soest.
De procedure begon met een tussenvonnis op 13 juli 2016, waarin de rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd van haar betalingen aan de verhuurder. Eiseres werd opgedragen om betaalbewijzen over te leggen. In een later stadium heeft eiseres digitale bankafschriften en kopieën van haar bankrekening overgelegd, waaruit bleek dat zij de huur over de periode van november 2014 tot en met december 2015 had betaald. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde stukken voldoende bewijs boden voor de betalingen, ondanks het verweer van INRETAIL dat de betalingen niet konden worden gekoppeld aan de juiste jaren.
De rechtbank concludeerde dat de vordering van eiseres tot schadevergoeding kon worden toegewezen tot een bedrag van € 33.940,50, wat 75% van de huurtermijnen en bijkomende kosten omvatte. INRETAIL werd als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van eiseres werden begroot op € 2.985,34. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis werd openbaar uitgesproken door mr. H.M.M. Steenberghe.