Op 7 januari 2016 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker die zich niet kon vinden in de onpartijdigheid van mr. R.F. van Aalst, de behandelend rechter in een civiele procedure met zaaknummer 4227240 MC EXPL 15-6594. De verzoeker stelde dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling op 12 oktober 2015 het verkeerde dossier had voorbereid, wat leidde tot een schorsing van de behandeling. Bovendien was de verzoeker verhinderd op de nieuwe datum van de mondelinge behandeling op 19 november 2015, maar zijn verzoek om een andere datum werd afgewezen door de rechter. Dit wekte bij de verzoeker de indruk dat de rechter niet onpartijdig was, vooral omdat hij vermoedde dat de rechter en de advocaat van de wederpartij elkaar kenden.
De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de relevante Europese normen. De kamer oordeelde dat de organisatorische fouten in de planning van de mondelinge behandeling op zich geen grond vormen voor het vermoeden van partijdigheid. De rechter had erkend dat de planning ongelukkig was verlopen, maar dit was niet voldoende om te concluderen dat zijn onpartijdigheid in het geding was. De verzoeker had geen concrete feiten aangedragen om zijn vermoeden van een persoonlijke band tussen de rechter en de advocaat van de wederpartij te onderbouwen.
Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De procedure met zaaknummer 4227240 MC EXPL 15-6594 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.