ECLI:NL:RBMNE:2016:74

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 januari 2016
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
403753 / HA RK 15-264
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure wegens vermeende partijdigheid

Op 7 januari 2016 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker die zich niet kon vinden in de onpartijdigheid van mr. R.F. van Aalst, de behandelend rechter in een civiele procedure met zaaknummer 4227240 MC EXPL 15-6594. De verzoeker stelde dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling op 12 oktober 2015 het verkeerde dossier had voorbereid, wat leidde tot een schorsing van de behandeling. Bovendien was de verzoeker verhinderd op de nieuwe datum van de mondelinge behandeling op 19 november 2015, maar zijn verzoek om een andere datum werd afgewezen door de rechter. Dit wekte bij de verzoeker de indruk dat de rechter niet onpartijdig was, vooral omdat hij vermoedde dat de rechter en de advocaat van de wederpartij elkaar kenden.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de relevante Europese normen. De kamer oordeelde dat de organisatorische fouten in de planning van de mondelinge behandeling op zich geen grond vormen voor het vermoeden van partijdigheid. De rechter had erkend dat de planning ongelukkig was verlopen, maar dit was niet voldoende om te concluderen dat zijn onpartijdigheid in het geding was. De verzoeker had geen concrete feiten aangedragen om zijn vermoeden van een persoonlijke band tussen de rechter en de advocaat van de wederpartij te onderbouwen.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De procedure met zaaknummer 4227240 MC EXPL 15-6594 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 403753 / HA RK 15-264
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 7 januari 2016
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 12 oktober 2015
  • de e-mail van 5 november 2015 van verzoeker met daarin het verzoek tot wraking en de gronden voor dat verzoek
  • de schriftelijke reactie van mr. R.F. van Aalst
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 18 december 2015 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. R.F. van Aalst als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 4227240 MC EXPL 15-6594.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek.
De rechter bleek bij de mondelinge behandeling op 12 oktober 2015 het verkeerde dossier te hebben voorbereid, waarna de mondelinge behandeling is geschorst om op een nieuwe datum te worden voortgezet. De behandeling werd vervolgens in eerste instantie gepland op 1 december 2015, maar omdat de behandelend rechter die datum verhinderd was, is de mondelinge behandeling opnieuw gepland en dit keer op 19 november 2015. Bij de laatste dagbepaling is volgens verzoeker niet gevraagd naar zijn verhinderdata, terwijl hij verhinderd was op 19 november 2015. Om die reden heeft verzoeker om een andere datum verzocht, maar op dat verzoek is door de rechter negatief beslist, wat volgens verzoeker aanleiding geeft te vermoeden dat de rechter jegens hem niet onpartijdig is. Daarnaast heeft verzoeker aangegeven de indruk te hebben dat de rechter en de advocaat van de wederpartij elkaar kennen, wat het vermoeden van partijdigheid versterkt.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat de wijze waarop de mondelinge behandeling is gepland weliswaar zorgvuldiger had kunnen en moeten geschieden, maar dat niet valt in te zien hoe door de gegeven gang van zaken zijn onpartijdigheid schade zou hebben geleden. De rechter heeft meegedeeld dat de advocaat van de wederpartij geen bekende van hem is.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
De planning van de mondelinge behandeling is zonder meer ongelukkig verlopen. Dat is ook erkend door de rechter. Een dergelijke organisatorische omstandigheid vormt echter op zichzelf geen grond te twijfelen aan de onpartijdigheid of objectiviteit van een rechter en is, zonder bijkomende omstandigheden, onvoldoende om vrees van verzoeker voor partijdigheid van de rechter objectief te rechtvaardigen. Verzoeker heeft als bijkomende omstandigheid gesteld dat hij het vermoeden heeft dat de rechter de advocaat van zijn wederpartij zou kennen. De rechter heeft dat betwist en verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden gesteld om dit door hem gestelde vermoeden te onderbouwen. Andere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 4227240 MC EXPL 15-6594 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. Beaufort, voorzitter, en mr. G.L.M. Urbanus en mr. M.J. Slootweg als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.A.M. Derksen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.