Overwegingen
1. Bij het primaire besluit heeft verweerder het certificaat SC-530 van eiseres met ingang van 15 september 2014 onvoorwaardelijk ingetrokken, omdat verweerder met betrekking tot eiseres binnen één jaar zes maal een categorie II-afwijking en zes maal een
categorie III-afwijking heeft vastgesteld. Op basis van de zes (en met doorescalatie zeven) categorie II-afwijkingen binnen één jaar heeft verweerder de escalatieladder toegepast en is hij tot een categorie I-afwijking gekomen. Uit Bijlage I bij SC-530 blijkt dat hierop de sanctie van onvoorwaardelijke intrekking van het certificaat staat. In het besluit van 30 oktober 2014 heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
2. Bij tussenuitspraak van 16 maart 2015 heeft de rechtbank geoordeeld dat er sprake is van een motiveringsgebrek, omdat verweerder - kort gezegd - in het besluit van 30 oktober 2014 niet is ingegaan op de inhoudelijke betwisting door eiseres van de categorie-afwijkingen. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen.
Verweerder heeft van de deze gelegenheid gebruik gemaakt en op 17 april 2015 een aanvullende motivering gegeven. Eiseres heeft hierop gereageerd.
3. Op 29 oktober 2015 heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) een advies uitgebracht. Zowel verweerder als eiseres heeft hierop gereageerd, waarna de rechtbank op 18 mei 2016 uitspraak heeft gedaan. In de uitspraak heeft de rechtbank - kort gezegd - ten aanzien van negen afwijkingen geoordeeld dat deze terecht door verweerder zijn vastgesteld. Voor de overige drie gestelde afwijkingen, aan de Asterweg 25 (toetspunt 6), de Jan van Polanenstraat 2 t/m 144 (toetspunt 11) en de Gedempte Gracht 79 (toetspunt 53), geldt dit echter niet. De rechtbank heeft vervolgens het besluit van 30 oktober 2014 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Partijen hebben hiertegen geen hoger beroep ingesteld.
4. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen en een nadere motivering gegeven voor de genoemde drie toetspunten. Verweerder heeft daarbij geconcludeerd dat het bezwaar van eiseres ook na heroverweging ongegrond is en dat het primaire besluit gehandhaafd blijft. Eiseres heeft hiertegen het onderhavige beroep ingesteld.
5. Tussen partijen is in geschil of de rechtbank in haar uitspraak van 18 mei 2016 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel heeft gegeven over de genoemde drie toetspunten. Volgens eiseres is dit het geval en heeft verweerder, door in het bestreden besluit alsnog te concluderen dat er sprake is van drie afwijkingen, gehandeld in strijd met de zogenoemde ‘Brummen-jurisprudentie’. Verweerder heeft echter gesteld dat er geen sprake is van een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel van de rechtbank en dat hij - kort gezegd - dus nog de gelegenheid had om een nadere motivering te geven voor de genoemde drie afwijkingen. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat de rechtbank in rechtsoverweging (ro.) 72 heeft overwogen dat zij geen mogelijkheid zag om zelf in de zaak te voorzien, omdat dit te veel zou ingrijpen in de bestuurlijke vrijheid van verweerder, en dat hieruit geconcludeerd moet worden dat de rechtbank kennelijk de overtuiging niet had dat de uitkomst van het geschil geen andere zou zijn. Verder volgt volgens verweerder ook uit de tekst van de uitspraak dat er ten aanzien van de drie genoemde toetspunten geen sprake is van een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel.
6. De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat de uitspraak van 18 mei 2016 wel een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel bevat over de genoemde drie afwijkingen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
7. Over de Asterweg 25, toetspunt 6, heeft de rechtbank in ro. 28 overwogen: “De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt dat in dit geval ten onrechte een afwijking is geconstateerd. Noch in de onderliggende normparagraaf of in de verplichte bijlage G bij de SC-530 staat vermeld dat de fasering van de werkzaamheden in het werkplan vermeld dienen te worden.
Dat sprake is van een onvolledige werkomschrijving in het werkplan, en daardoor van een afwijking van toetspunt 6 is dan ook niet gebleken.”
Over de Jan van Polanenstraat 2 t/m 144, toetspunt 11, heeft de rechtbank in ro. 46 overwogen: “Ten aanzien van dit toetspunt volgt de rechtbank het standpunt van eiseres. De zinsnede in het werkplan is voor meerdere uitleggen vatbaar, en welke uitleg is bedoeld bij het opstellen van het werkplan is niet met zekerheid vast te stellen. Nu het echter, blijkens het StAB-rapport nagenoeg ondoenlijk is om kozijnen ongebroken uit een raam te halen, houdt de rechtbank het er voor dat met ‘in zijn geheel’ niet is bedoeld ‘ongebroken’, maar ‘alle delen van het kozijn’. Een aanpassing van het werkplan was daarom niet nodig.
De door verweerder geconstateerde afwijking houdt geen stand.”
Over de Gedempte Gracht 79, toetspunt 53, heeft de rechtbank in ro. 61 overwogen: “De rechtbank volgt het rapport van de StAB op dit punt. Dat de leefluchtslang op enig moment is losgekoppeld is niet in geschil. Wat de medewerkers op dat moment aan het doen waren is echter op basis van de gedingstukken en ook op basis van de door de toezichthouder gemaakte foto’s niet vast te stellen. Niet uitgesloten kan worden dat de medewerkers op het punt stonden de ruimte te verlaten.
De constateringen bieden onvoldoende basis voor een afwijking van toetspunt 53.”
(onderstrepingen rechtbank)
8. De rechtbank heeft in de hiervoor genoemde overwegingen uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat verweerder ten onrechte afwijkingen heeft geconstateerd. De (onderstreepte) tekst is duidelijk en laat geen ruimte voor een andere conclusie. Verder volgt ook uit ro. 72 van de genoemde uitspraak dat deze drie gestelde afwijkingen vervallen en dat een doorescalatie naar categorie I (dus) niet aan de orde kan zijn. De rechtbank heeft immers overwogen:
“Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtgevolgen in stand te laten, omdat in de tussenuitspraak de beslissing in het bestreden besluit onrechtmatig is geoordeeld, en ook de aanvullende motivering onvoldoende is. Verweerder heeft immers onvoldoende onderbouwd dat sprake is geweest van afwijkingen van toetspunt 53 aan de Gedempte Gracht 79, toetspunt 11 aan de Jan van Polanenstraat 2 t/m 144 en toetspunt 6 aan de Asterweg 25.
Nu er daardoor één categorie II-afwijking (Gedempte Gracht 79) komt te vervallen, en twee categorie III-afwijkingen (Jan van Polanenstraat en Asterweg), kan een doorescalatie naar categorie I niet aan de orde kan zijn.De rechtbank ziet geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien, omdat dit in deze zaak te veel zou ingrijpen in de bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na het verstrijken van de hogerberoepstermijn.”
9. Dat in ro. 72 is gekozen voor de formulering “onvoldoende onderbouwd” maakt het voorgaande niet anders, omdat uit de rest van deze overweging, in combinatie met de hiervoor in ro. 7 weergegeven rechtsoverwegingen, volgt dat de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud van oordeel is dat verweerder ten onrechte heeft vastgesteld dat er sprake is van (drie) afwijkingen. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden, diende verweerder bij zijn nieuwe beoordeling uit te gaan van het rechtsoordeel dat ten aanzien van de drie genoemde toetspunten geen sprake is van afwijkingen en bestond er voor verweerder geen ruimte meer om ter zake nogmaals met een nadere onderbouwing of motivering te komen. De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat zowel verweerder als eiseres in de voorgaande procedure voldoende mogelijkheden hebben gehad om hun standpunten te onderbouwen en te reageren op het rapport van de StAB, dat (mede) ten grondslag ligt aan de uitspraak. De argumenten die verweerder thans aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, waaronder de getuigenverklaring van Bossers, hadden ook in de vorige procedure ingebracht kunnen worden. Ook hebben partijen de mogelijkheid gehad om tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep in te stellen bij de ABRvS, maar zij hebben dit - om hen moverende redenen - niet gedaan. Daarmee is de uitspraak van 18 mei 2016 en het daarin gegeven uitdrukkelijke en onvoorwaardelijke oordeel over de drie genoemde afwijkingen in rechte onaantastbaar geworden (zie de uitspraak van de ABRvS van 17 mei 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX2074). 10. Verweerders stelling dat de rechtbank niet zelf in de zaak heeft voorzien, omdat zij kennelijk niet de overtuiging had dat de uitkomst van het geschil, in het geval verweerder opnieuw in de zaak zou voorzien, geen andere zou zijn en de toets aan het recht kan doorstaan, wordt door de rechtbank ten slotte ook niet gevolgd. Daarbij is van belang dat er verschillende redenen kunnen zijn voor de rechtbank om niet zelf in een zaak te voorzien, bijvoorbeeld indien er - zoals in het onderhavige geval - sprake is van een getrapt sanctiesysteem. In het onderhavige geval heeft de rechtbank weliswaar geconcludeerd dat een doorescalatie naar categorie I niet aan de orde kan zijn door het vervallen van de drie genoemde afwijkingen, maar uit de overweging van de rechtbank dat ‘zelf in de zaak voorzien niet mogelijk is, omdat dit te veel zou ingrijpen in de bestuurlijke vrijheid van verweerder’, kan worden afgeleid dat de rechtbank van oordeel was dat het tot het domein van verweerder behoort om zich uit te laten over de vraag of, en zo ja welke herstelsanctie nog wel aan de orde was. Uit Bijlage I blijkt immers dat er sprake is van verschillende mogelijke herstelsancties, variërend van een waarschuwing tot een (onvoorwaardelijke) intrekking.
11. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen. Ter zitting heeft verweerder immers toegelicht dat, mocht de rechtbank het onderhavige beroep van eiseres gegrond verklaren, er geen sprake kan zijn van een andere sanctie, zoals genoemd in Bijlage I, omdat de geconstateerde (vermeende) afwijkingen inmiddels allemaal zijn hersteld en afgehandeld. Dit betekent dat de rechtbank
- anders dan tijdens de vorige procedure - nu wel zelf in de zaak kan voorzien, door het bestreden besluit te vernietigen en het primaire besluit te herroepen. Hiermee wordt de onvoorwaardelijke intrekking van het certificaat SC-530 ongedaan gemaakt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskostenbestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 496,- en een wegingsfactor 1).
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.