ECLI:NL:RBMNE:2016:714

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
12 februari 2016
Zaaknummer
C/16/397465 / HA ZA 15-658
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en geschil over overeenkomst tussen vennootschappen

In deze zaak vordert de vennootschap onder firma [eiseres] betaling van € 25.200,- van de besloten vennootschap [gedaagde], die zij stelt tekort te zijn geschoten in de nakoming van een overeenkomst. De overeenkomst, die betrekking heeft op de plaatsing van luxe villatenten op het kampeer- en recreatiepark [C], is ondertekend door [A] en [E] op 11 juni 2012. [eiseres] stelt dat zij de onderneming van [C] heeft overgenomen en daarom aanspraak kan maken op de overeenkomst. [gedaagde] betwist echter dat zowel [eiseres] als [gedaagde] partij zijn bij de overeenkomst, en stelt dat de overeenkomst is getekend door iemand die niet vertegenwoordigingsbevoegd was. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] niet als partij bij de overeenkomst kan worden beschouwd, omdat zij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst nog niet was opgericht. De rechtbank wijst de vordering van [eiseres] af en veroordeelt haar in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/397465 / HA ZA 15-658
Vonnis van 24 februari 2016
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. H.M. Lenting te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.R. Jonkman te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 oktober 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 26 januari 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De heer [A] en mevrouw [B] zijn de (onbeperkt bevoegde) vennoten van [eiseres] . [eiseres] is opgericht op 1 oktober 2012 en exploiteert een kampeer- en recreatiepark in [vestigingsplaats 1] , onder de naam Recreatiepark [C] (hierna: [C] ).
2.2.
Vooruitlopend op de beoogde verwerving van [C] heeft [A] in of omstreeks juni 2012 telefonisch contact opgenomen met de heer [D] . [D] hield zich, handelend onder de naam [gedaagde] , bezig met de verkoop en verhuur van luxe villatenten.
2.3.
De neef van [D] , de heer [E] , en [A] hebben met elkaar gesproken in Emmeloord bij Hotel Van der Valk op 7 juni 2012. [E] heeft vervolgens [C] bezocht en bezichtigd.
2.4.
Een schriftelijke overeenkomst, gedateerd 11 juni 2012, ondertekend door [A] en door [E] (hierna: de overeenkomst), bepaalt onder meer:
“ [gedaagde]
[adres]
[vestigingsplaats 2]
t.a.v. [E]
[vestigingsplaats 1] 11 juni 2012
[A]
Campingpark [C]
[vestigingsplaats 1]
Geachte heer [E] ,
Zoals met u besproken op 7 juni 2012 in Hotel van der Valk te Emmeloord doen wij u toe komen het contract voor het plaatsen van Villa tenten voor het seizoen 2013 op Campingpark [C] [adres] te [vestigingsplaats 1] .
Hierbij is het volgende afgesproken:
1. Het plaatsen van 6 Villa tenten van € 1.400,- per tent per seizoen.
(…)
5. [gedaagde] gaat een contractduur aan van 3 jaar. (eventuele prijsverhogingen zullen aan het einde van het lopende seizoen worden besproken).
(…)
Wij brengen bij u nog even onder de aandacht dat dit contract op voorhand is opgemaakt voor de overdracht van campingpark [C] op naam van [A] en [B] .
Indien om welke reden dan ook deze overdracht niet doorgaat komt dit contract automatisch te vervallen.
Wij brengen u zo spoedig mogelijk op de hoogte hiervan.
(…)”
2.5.
Op 11 december 2012 heeft [E] per e-mail het volgende aan [A] geschreven. [D] heeft dit bericht ook ontvangen (in cc).
“Beste [A] ,
Allereerst nogmaals gefeliciteerd met de aankoop van de camping! Super!!
Maar…
[gedaagde] heeft een niet zo’n leuke boodschap voor jullie en vinden het zeer vervelend je/jullie te moeten melden dat er is besloten om een wijziging in de strategie door te voeren om de continuïteit van [gedaagde] te kunnen waarborgen.
De wijziging in deze strategie is direct van invloed op onze mogelijke samenwerking in de vorm van verhuur van Villatenten in Nld en op jullie camping.
In verband met het voortschrijdende inzicht tav de investering die is gemoeid met een keuze voor een nldse camping op dit moment die wij nu, gezien onze opgedane ervaring, niet rendabel is te krijgen gezien de korte seizoenen door de weersomstandigheden waardoor de verhuur opbrengsten tav de kosten te hoog zijn.
(…)
Namens [gedaagde]
[E] ”
2.6.
[A] heeft op 13 december 2012 via e-mail onder meer als volgt geantwoord:
“(…)
Echter hebben wij met u een contract voor de komende 3 jaar, een contract maak je op om er voor te zorgen dat beide partijen de gemaakte afspraken nakomen.
Wij zijn dan ook van mening dat wij u aan het contract moeten houden.
(…)”
2.7.
[gedaagde] heeft geen tenten geplaatst op [C] . [C] heeft op 27 mei 2013 een factuur gestuurd met betrekking tot het seizoen 2012, en op 28 maart 2014 een factuur met betrekking tot het seizoen 2013.
2.8.
Op 22 maart 2013 is de eenmanszaak [gedaagde] uitgeschreven uit het handelsregister. Op die datum is, blijkens een uittreksel uit het handelsregister, de onderneming voortgezet door [gedaagde]

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 25.200,-, te vermeerderen met handelsrente en kosten. Zij legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen, voortvloeiend uit de overeenkomst. [eiseres] stelt dat zij dientengevolge schade heeft geleden. Deze schade wenst [eiseres] door [gedaagde] vergoed te krijgen.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de rechtbank [eiseres] deze vordering zal ontzeggen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. [gedaagde] baseert haar verweer – kort weergegeven – op het volgende. Zowel [eiseres] als [gedaagde] zijn geen partij bij de overeenkomst waarop [eiseres] zich beroept. Subsidiair stelt [gedaagde] dat de overeenkomst is getekend door iemand die niet vertegenwoordigingsbevoegd was. Meer subsidiair betwist [gedaagde] dat sprake is van schade die voor vergoeding in aanmerking komt.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] legt aan haar vordering op [gedaagde] de overeenkomst ten grondslag. [gedaagde] betwist zowel dat zijzelf als dat [eiseres] partij is bij de overeenkomst.
4.2.
De rechtbank constateert dat [eiseres] in de overeenkomst niet als partij staat genoemd; de overeenkomst is ondertekend door [A] , onder de voorgedrukte tekst:
“Voor akkoord Campingpark [C] ”. [eiseres] was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst nog niet opgericht.
[gedaagde] is een besloten vennootschap die blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is opgericht op 19 maart 2013. Deze rechtspersoon bestond derhalve nog niet op het moment van sluiten van de overeenkomst. [D] handelde op dat moment als eenmanszaak onder de naam [gedaagde] .
4.3.
[eiseres] heeft desgevraagd ter comparitie aangegeven dat zij als partij bij de overeenkomst moet worden beschouwd, omdat zij [C] heeft overgenomen, inclusief de gehele onderneming en het personeel. Om praktische redenen is op verzoek van de vorige eigenaar de handelsnaam iets gewijzigd, maar verder is er niets veranderd. [gedaagde] kan volgens [eiseres] op grond van de overeenkomst worden aangesproken omdat deze B.V. de onderneming van de eenmanszaak heeft voortgezet.
4.4.
De overeenkomst vermeldt dat [A] heeft ondertekend namens Campingpark [C] . Deze onderneming werd echter op 11 juni 2012 nog gedreven op naam en voor rekening van Campingpark [C] V.O.F. Als vennoten stonden laatstelijk ingeschreven [F] en [G] . [A] heeft niet gesteld, en het is ook niet aannemelijk, dat hij bevoegd was op naam van deze V.O.F. een overeenkomst aan te gaan. Uit de toelichting van [A] blijkt veeleer dat hij de overeenkomst op eigen naam heeft gesloten, in voorbereiding op de beoogde overname van [C] . Dit sluit ook aan bij de bepaling in de overeenkomst dat het
contract op voorhand is opgemaakt voor de overdracht van campingpark [C] op naam van [A] en [B]
Dat en op welke wijze [eiseres] vervolgens, nadat zij is opgericht, partij is geworden bij de overeenkomst is niet gesteld of gebleken. Dat [eiseres] de onderneming van [C] in ongewijzigde vorm heeft voortgezet is daartoe immers niet van belang, gelet op het oordeel dat niet [C] , maar [A] de overeenkomst heeft gesloten.
4.5.
Nu in deze procedure alleen [eiseres] als eiseres optreedt, en niet mede [A] , staat dit aan toewijzing van de vordering in de weg. Daar komt nog bij dat [eiseres] ten onrechte veronderstelt dat de enkele mededeling in het handelsregister dat de onderneming van de voormalige eenmanszaak [gedaagde] met ingang van 19 maart 2013 is voortgezet door de B.V. [gedaagde] , meebrengt dat eventuele rechtsvorderingen op de eenmanszaak automatisch zijn overgegaan op die B.V. Een dergelijke rechtsopvolging onder algemene titel vergt een wettelijke basis (zoals bijvoorbeeld een fusie als bedoeld in artikel 2:309 BW). [eiseres] heeft aangevoerd dat sprake is van overgang van onderneming. Ingevolge artikel 7:663 BW gaan door overgang van onderneming de rechten en verplichtingen die op dat tijdstip voor de werkgever in die onderneming voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst tussen hem en een daar werkzame werknemer van rechtswege over op de verkrijger. Een vergelijkbare automatische overgang van rechten en verplichtingen uit andere overeenkomsten volgt niet uit de wet.
Dat maakt dat, als er een overeenkomst tot stand zou zijn gekomen met de eenmanszaak – aan een oordeel hierover komt de rechtbank niet toe – hierdoor nog geen aanspraak op [gedaagde] is gebleken. [eiseres] heeft niet gesteld dat de rechten en verplichtingen uit de overeenkomst op andere wijze zijn overgegaan op [gedaagde] , terwijl [gedaagde] desgevraagd heeft verklaard dat ten aanzien van dit contract niets is geregeld wat betreft contractoverneming. Ook dit staat naar het oordeel van de rechtbank aan toewijzing van de vordering in de weg.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering zal worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ex artikel 245 Rv. acht de rechtbank geen termen aanwezig nu geen van de in dit artikel genoemde gevallen zich voordoet. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 1.909,00
- salaris advocaat
1.158,00(2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 3.067,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.067,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2016. [1]

Voetnoten

1.type: FB/4723