ECLI:NL:RBMNE:2016:711

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2016
Publicatiedatum
12 februari 2016
Zaaknummer
C/16/386713 / HA ZA 15-180
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitbetaling van subsidiegelden en geschil over coproductieovereenkomsten

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres] B.V. betaling van € 621.500,-- van KRO-NCRV B.V. en CoBo, een stichting die auteursrechtelijke omroepvergoedingen beheert. De vordering was gebaseerd op vier coproductieovereenkomsten die [eiseres] had gesloten met KRO-NCRV voor de productie van documentaires. [eiseres] stelde dat hij aan alle voorwaarden had voldaan en dat CoBo en KRO-NCRV gehouden waren de toegekende bedragen uit te betalen. KRO-NCRV en CoBo betwistten dit en stelden dat [eiseres] niet aan de voorwaarden had voldaan, met name omdat er geen coproductie was met een Duitse publieke omroep, wat een vereiste was voor de uitbetaling van de subsidies. De rechtbank oordeelde dat [eiseres] niet had voldaan aan de voorwaarden voor de uitkering van de toegekende bedragen en wees de vorderingen van [eiseres] af. In reconventie vorderde CoBo betaling van € 85.000,-- van [eiseres] wegens onjuiste gegevens in de aanvragen voor de subsidies. De rechtbank oordeelde dat CoBo gerechtigd was de betaalde voorschotten terug te vorderen, en wees de vordering in reconventie toe. [eiseres] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/386713 / HA ZA 15-180
Vonnis van 23 maart 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.P. Macro te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KRO-NCRV B.V.,
gevestigd te Hilversum,
gedaagde in conventie,
procesadvocaat: mr. A. Knigge te Amsterdam
2. de stichting
STICHTING CO-PRODUCTIEFONDS BINNENLANDSE OMROEP,
gevestigd te Hilversum,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procesadvocaat mr. A. Knigge te Amsterdam.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiseres] , CoBo en KRO-NCRV genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 april 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 november 2015
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende exceptie van onbevoegdheid
  • de conclusie van antwoord in incident tevens conclusie van repliek in reconventie
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
In conventie en in reconventie
2.1.
De heer [A] , statutair bestuurder van [eiseres] , is een documentairemaker. Hij wordt hierna aangeduid met de heer [eiseres] .
2.2.
CoBo beheert, int en verdeelt auteursrechtelijke omroepvergoedingen. Deze vergoedingen int CoBo van de Belgische en Duitse (kabel)maatschappijen die deze vergoedingen verschuldigd zijn voor het doorgeven van programma’s van de Nederlandse publieke omroepen in België en Duitsland. Een deel van de inkomsten wendt CoBo aan om financieel te participeren in audiovisuele coproductieprojecten waarin wordt deelgenomen door in ieder geval één of meer van de publieke omroepen. Jaarlijks wordt aan de hand van de inkomsten per publieke omroep een contingent toebedeeld dat de publieke omroepen op aanvraag mogen gebruiken voor filmprojecten.
2.3.
KRO-NCRV is een (publieke) samenwerkingsomroep, opgericht per 1 januari 2014 toen de Vereniging KRO en de Vereniging NCRV fuseerden. Vereniging KRO en Vereniging NCRV worden hierna ook aangeduid met KRO-NCRV.
2.4.
KRO-NCRV en [eiseres] zijn op 16 januari 2009 vier coproductieovereenkomsten aangegaan op grond waarvan [eiseres] zich heeft verplicht om voor eigen risico vier documentaireseries te produceren met de overkoepelende titel “Future Express”:
De weg naar Europa (5 afleveringen);
De temperatuur van de multiculturele samenleving (4 afleveringen);
Gelukszoekers (4 afleveringen);
De ingrediënten van een melting pot (2 afleveringen).
2.5.
KRO-NCRV heeft ten behoeve van de hiervoor onder 2.4 a. tot en met c. genoemde producties aanvragen ingediend bij CoBo voor een bijdrage uit het aan KRO-NCRV toegekende contingent:
  • Op 27 november 2008 een verzoek voor een bijdrage van € 181.500,-- ten behoeve van “De weg naar Europa”;
  • Op 22 januari 2009 een verzoek voor een bijdrage van € 176.000,-- ten behoeve van “De temperatuur van de multiculturele samenleving”;
  • Op 31 oktober 2008 een verzoek voor een bijdrage van € 176.000,-- ten behoeve van “Gelukszoekers”.
Ten behoeve van “De ingrediënten van een melting pot” was eerder al een aanvraag ingediend door de Joodse Omroep voor een bijdrage van € 88.000. KRO-NCRV heeft deze aanvraag in 2009 overgenomen en is ermee akkoord gegaan dat deze bijdrage ten laste van haar contingent zou komen.
Het totaal van de aangevraagde bijdragen bedraagt daarmee € 621.500,--.
2.6.
Alle vier de aanvragen werden vergezeld van een dekkingsplan waarin een bijdrage van een Duitse publiek omroep was opgenomen, de Bayerische Rundfunk.
2.7.
De aanvragen zijn door CoBo schriftelijk goedgekeurd op respectievelijk 17 december 2008, 11 februari 2009, 17 december 2008 en 19 december 2007, steeds met de vermelding “Op alle besluiten zijn de bekende CoBo voorwaarden van toepassing”.
2.8.
[eiseres] heeft alle onder 2.4 genoemde documentaires gemaakt, zonder dat sprake was van een coproductie met Bayerische Rundfunk of een andere Duitse publieke omroep en zonder de in het dekkingsplan opgenomen bijdrage. De documentaires zijn in de loop van 2009 en 2010 uitgezonden.
In reconventie voorts
2.9.
CoBo heeft aan [eiseres] een bedrag betaald van € 60.000,-- als bijdrage voor de coproductie van de zesdelige documentaireserie “Joodse geschiedenis in Europa” en een bedrag van € 25.000,-- voor de productie van de tweedelige documentaireserie “Crossing the Jordan/Als de Jordaan kon vertellen”.
2.10.
Beide producties zijn nooit voltooid.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, CoBo en KRO-NCRV veroordeelt tot:
betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 621.500,--, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over een bedrag van €264.000 vanaf 1 september 2009 en over een bedrag van € 375.500,-- vanaf 1 oktober 2010, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
met veroordeling van CoBo en KRO-NCRV in de kosten van dit geding, de nakosten daaronder begrepen, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag -samengevat- dat zij heeft voldaan aan alle voorwaarden waaronder de bedragen zijn toegekend en dat CoBo daarom gehouden is tot uitbetaling van de toegekende bedragen. CoBo heeft dit ook toegezegd bij monde van haar voorzitter. KRO-NCRV is volgens [eiseres] tot betaling van dit bedrag gehouden omdat zij heeft toegezegd dat de CoBo bijdragen aan [eiseres] zouden worden betaald maar vervolgens in gebreke is gebleven om ervoor te zorgen dat de bijdragen ook daadwerkelijk werden uitbetaald. Bovendien heeft KRO-NCRV profijt gehad van de gemaakte documentaires door de volledige uitzendig hiervan.
3.3.
CoBo en KRO-NCRV voeren gemotiveerd verweer. CoBo stelt, samengevat, dat [eiseres] niet aan de voorwaarden heeft voldaan omdat er geen sprake is van een coproductie met een van de Duitse publieke omroepen. Zij stelt in dat verband voorts dat ook nimmer is toegezegd dat een bijdrage zou worden uitbetaald.
3.4.
KRO-NCRV stelt, samengevat, dat zij niet gehouden is tot betaling van enig bedrag omdat zij aan al haar verplichtingen heeft voldoen. Zij stelt dat zij nooit heeft toegezegd dat CoBo de bijdrage zou betalen, dat zij niet verplicht was om CoBo te bewegen de bijdragen alsnog uit te betalen en dat zij daartoe ook geen juridische mogelijkheden heeft.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
CoBo vordert [eiseres] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 85.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 60.000,-- vanaf de dag van ontvangst van dit bedrag door [eiseres] op 19 december 2007 tot aan de dag der voldoening, en over een bedrag van € 25.000,-- vanaf de dag van ontvangst van dit bedrag door [eiseres] op 27 mei 2008 tot aan de dag der voldoening, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.7.
CoBo legt aan haar vordering ten grondslag dat de aanvragen voor de twee producties waar deze bedragen betrekking op hebben zijn gebaseerd op onjuiste gegevens, en daarnaast dat de betreffende producties nooit zijn afgerond.
3.8.
[eiseres] voert gemotiveerd verweer. Zij stelt voorop dat niet rechtbank Midden Nederland maar rechtbank Amsterdam bevoegd is om deze vordering te behandelen. Zij erkent dat de producties nooit zijn afgerond, maar stelt dat zij wel degelijk werkzaamheden heeft verricht zodat er geen sprake kan zijn van onverschuldigde betaling. Daarnaast stelt zij dat niet zij maar de Joodse Omroep partij was bij de aanvraag op grond waarvan CoBo de betreffende bedragen naar haar heeft overgemaakt, op grond waarvan CoBo dus ook de Joodse Omroep moet aanspreken. Tot slot stelt [eiseres] dat zij door overmacht de financiering niet heeft rond gekregen en dat het haar onmogelijk is gemaakt de producties elders onder te brengen. Zij stelt dat ze daarom vanwege overmacht niet gehouden is het bedrag terug te betalen.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Er is geen schriftelijke overeenkomst opgesteld tussen CoBo en [eiseres] . CoBo heeft ter comparitie aangegeven dat de gebruikelijke gang van zaken is dat er pas een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld op het moment dat aan alle voorwaarden is voldaan. [eiseres] heeft dit niet betwist, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat dat inderdaad de gebruikelijke werkwijze is.
Uitleg van de toepasselijke voorwaarden
4.2.
[eiseres] betwist op zichzelf niet dat de CoBo voorwaarden van toepassing zijn, en hij betwist evenmin dat hij bekend was met de voorwaarden. Partijen verschillen echter van mening over de vraag welke voorwaarden precies van toepassing zijn en hoe die moeten worden uitgelegd. De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.
4.3.
Welke voorwaarden van toepassing zijn wordt bepaald door de categorie waar de productie in valt. De projecten waar CoBo in participeert kunnen worden onderverdeeld in vier categorieën coproducties. Partijen zijn het erover eens dat twee categorieën in ieder geval niet van toepassing zijn, zodat voor deze procedure twee categorieën van belang zijn:
Een coproductie tussen een publieke omroep en een onafhankelijke filmproducent;
Een coproductie tussen een publieke omroep, eventueel een buitenproducent en een van de Duitse publieke omroepen.
Een coproductie tussen een publieke omroep en een onafhankelijke filmproducent
4.4.
[eiseres] stelt dat de coproducties waar het in deze zaak om gaat behoren tot categorie 1, een coproductie tussen een publieke omroep en een onafhankelijk filmproducent. CoBo betwist dat en stelt daartoe dat deze productie naar haar aard niet in de eerste categorie valt omdat die categorie meer voor films is bedoeld, dat deze productie ook steeds als categorie 2 is aangevraagd en dat bovendien ook niet aan de voorwaarden voor deze categorie is voldaan.
4.5.
De rechtbank overweegt dat voor producties uit de eerste categorie onder meer als voorwaarde geldt dat de makers via zaalexploitatie van de film een optimale omvang van (betalend) zaalpubliek bereiken, voorafgaande aan de verspreiding via de televisie. Dit houdt in dat de film eerst in bioscopen en/of arthouses – of op andere wijze ten behoeve van een algemeen betalend zaalpubliek– moet rouleren alvorens de film via de televisie kan worden verspreid.
4.6.
In de overgelegde aanvragen wordt geen melding gemaakt van een voorgenomen zaalexploitatie. Uit de tijd tussen het geplande einde van de productie en de geplande uitzenddatum (bij Gelukszoekers bijvoorbeeld respectievelijk augustus 2009 en vanaf september 2009) leidt de rechtbank af dat [eiseres] ook niet van plan is geweest om de film eerst aan een zaalpubliek aan te bieden alvorens deze op televisie uit te zenden. Los van de intentie van [eiseres] , is echter ook niet gebleken dat in de praktijk wel aan deze voorwaarde is voldaan. [eiseres] stelt in dat verband slechts dat er afleveringen zijn vertoond in het Spoorwegmuseum en dat er ook dvd’s van de serie zijn verspreid, maar daarmee is niet aan de onder 4.5 vermelde voorwaarde voldaan.
4.7.
Kortom, noch uit de stukken noch uit de feitelijke gang van zaken kan worden afgeleid dat de productie onder categorie 1 valt. Voor zover [eiseres] een ander standpunt inneemt, heeft hij dat dan ook onvoldoende concreet onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
Een coproductie tussen een publieke omroep, eventueel een buitenproducent en een van de Duitse publieke omroepen
4.8.
Voor producties uit de tweede categorie geldt volgens CoBo dat om van een coproductie te kunnen spreken de bijdrage van een Duitse publieke omroep minimaal 5% van het productiebudget moet bedragen. CoBo stelt dat een van haar doelstellingen het stimuleren van samenwerking met Duitse en Belgische omroepen is. Dat is ook de reden dat er sprake is van een aparte categorie. Als de Duitse coproducent wegvalt, valt daarmee de bodem onder de subsidieaanvraag vandaan, aldus CoBo.
4.9.
[eiseres] betwist dat. Hij erkent dat er (anders dan in de aanvraag) geen sprake is van een coproductie met een Duitse publieke omroep en dat hij de in de diverse dekkingsplannen genoemde bijdragen ook niet heeft gekregen. Hij stelt echter dat het hem is gelukt om vervangende financiering te vinden en daarmee de serie te produceren. Het feit dat er geen Duitse co-producent was had volgens [eiseres] slechts tot gevolg dat zij geen aanspraak meer kon maken op een voorschot en dat zij op de bijdrage zou moeten wachten tot de productie gereed was.
4.10.
De rechtbank overweegt dat in de CoBo voorwaarden het volgende is bepaald:
“Een bijdrage zal bestaan uit een maximum van 20% van het productiebudget met een maximum van € 180,.000, met in achtneming van de volgende voorwaarden:
-
(…)
-
Om te kunnen spreken van een coproductie bedragen de bijdrage van de
omroep én de bijdrage van de VRT of de Duitse publieke omroep minimaal 5% van het productiebudget.”
4.11.
Bij de uitleg van een overeenkomst komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. De rechtbank overweegt in dit verband allereerst dat de tekst van deze voorwaarde de uitleg van [eiseres] niet ondersteunt. Ook [eiseres] zelf lijkt in eerdere correspondentie de uitleg van CoBo te volgen. Op 21 februari 2008 schrijft [eiseres] :
“In het kader van de verdere financiering van twee series Toekomstexpress en Als Rivieren Konden vertellen klop ik nu aan bij de Mediadesk van de Europese Unie. In het financieringsoverzicht moet ik documenteren welke omroepen en welke fondsen ik inmiddels bereid heb gevonden mee te werken. In dat kader zou ik je graag twee korte brieven (concept bijgevoegd) van je willen ontvangen, waarin de toegezegde bedragen voor beide projecten vermeld worden.
(…)
Ik zou beide totaalbedragen, waarbij ik natuurlijk nog aan alle voorwaarden moet voldoen (waarvoor ik graag een keer langskom), graag in het Engels voor mijn aanvraag bij Mediadesk bevestigd willen zien.”
In een mail gedateerd 11 mei 2010 schrijft [eiseres] :
“Het is juist dat er nog een bedrag gereserveerd staat bij CoBO, maar door alle rotzooi heb ik heel veel tijd verloren en ben ik op beslissende moment niet toegekomen aan mij Duitse partners. Die willen nu wel een presale doen, maar van een coproductie zal geen sprake meer zijn. Daarmee zal ik niet aan de voorwaarden van CoBo voldoen. Het is niet anders.”
Daarnaast schrijft [eiseres] in een mail gedateerd 19 januari 2010:
“Er is onderhandeling met zowel het ZDF als de Bayerische Rundfunk. (…) Ik kan me als grootste investeerder echter niet door de NCRV laten voorschrijven een ongunstiger partner te kiezen als dit niet strikt noodzakelijk is. Uiteindelijk zal ik echter voor een van beide partners moeten kiezen, voordat ik aanspraak kan maken op de CoBo toezeggingen.”
4.12.
Voorts is van belang dat er sinds 1995 37 coproducties van (Duitse en/of Belgische) omroepen met [eiseres] van een CoBo bijdrage zijn voorzien. Desgevraagd was [eiseres] op de zitting echter niet in staat om een voorbeeld te noemen van een productie waarbij aanvankelijk een Duitse of Belgische coproducent een van de voorwaarden was, waar die coproducent uiteindelijk is afgevallen maar waar desondanks de CoBo bijdrage is betaald.
4.13.
Door [eiseres] zijn geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zijn uitleg van de betreffende voorwaarde de juiste is. Daarmee heeft hij zijn standpunt dat de betreffende voorwaarde slechts betrekking heeft op het betalen van een voorschot onvoldoende concreet onderbouwd. Gelet op de doelstelling van CoBo, de tekst van de betreffende voorwaarde, de inhoud van bovengenoemde e-mail en het feit dat [eiseres] geen concreet geval kon noemen waaruit de juistheid van zijn uitleg blijkt, gaat de rechtbank ervan uit dat [eiseres] bij het aangaan van de overeenkomst begrepen heeft dat – kort gezegd – de deelname van een Duitse coproducent een vereiste was voor het verkrijgen van de bijdrage.
Gerechtvaardigd vertrouwen op toezegging?
4.14.
[eiseres] stelt in algemene bewoordingen dat hem door de heer [B] (hierna: [B] ), de voorzitter van CoBo, tevens voorzitter van KRO-NCRV, is toegezegd dat de toegekende bedragen aan [eiseres] zouden worden uitgekeerd. Zowel CoBo als KRO-NCRV hebben dit gemotiveerd betwist.
4.15.
De rechtbank constateert dat [eiseres] zijn stelling weinig concreet onderbouwt: hij stelt niet wanneer, op welke wijze en in welke bewoordingen de gestelde toezegging zou zijn gedaan, zodat de rechtbank ook niet kan beoordelen of [eiseres] op basis van hetgeen [B] heeft gezegd erop mocht vertrouwen dat CoBo en KRO-NCRV de toegekende bedragen ook zouden uitbetalen. Daarbij is ook van belang dat [eiseres] wel stelt nooit gesproken te hebben met [B] over de kwestie van de Duitse coproducent. [eiseres] heeft haar stelling al met al onvoldoende concreet en onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
Conclusie ten aanzien van de vordering van [eiseres] jegens CoBo
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] niet heeft voldaan aan de voorwaarden waaronder de betreffende bedragen zijn toegekend. Dit betekent dat de vorderingen van [eiseres] jegens CoBo moeten worden afgewezen.
Verplichtingen van KRO-NCRV
4.17.
[eiseres] stelt dat KRO-NCRV in gebreke is gebleven om ervoor te zorgen dat de CoBo bijdrage ook daadwerkelijk aan [eiseres] zou worden uitbetaald. Nu de toegezegde CoBo bijdrage onderdeel vormt van het contingent dat aan KRO-NCRV toebehoort, rust volgens [eiseres] tevens op KRO-NCRV de verplichting om zelf te betalen aan [eiseres] , omdat zij het bedrag niet alleen heeft aangevraagd, maar ook profijt heeft gehad van de volledige uitzending van de vijftien documentaires.
4.18.
[eiseres] heeft dit op de zitting nader geconcretiseerd door aan te voeren dat het fatsoenlijk zou zijn geweest als KRO-NCRV zich ervoor had ingezet dat de CoBo bijdrage alsnog zou worden uitgekeerd op het moment dat duidelijk was dat er geen Duitse coproducent zou komen. In de gegeven omstandigheden, waarin vaststaat dat [eiseres] niet voldeed aan de voorwaarden voor uitkering van de toegekende bedragen, kan echter niet worden geoordeeld dat KRO-NCRV toerekenbaar tekort is geschoten dan wel onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld door zich niet in te zetten voor uitkering van de toegezegde bedragen. De overeenkomsten tussen partijen bieden ook geen enkel aanknopingspunt voor een dergelijke juridische verplichting.
4.19.
Evenmin bieden de overeenkomsten aanknopingspunten voor het oordeel dat KRO-NCRV de toegekende bedragen zelf zou moeten betalen. Integendeel. In artikel 2.2. van de overeenkomsten tussen [eiseres] en KRO-NCRV is bepaald dat [eiseres] de programma’s voor eigen risico vervaardigt en in artikel 3.3 is bepaald welk bedrag KRO-NCRV betaalt voor de verwerving van de daar aangeduide rechten, alsmede dat KRO-NCRV in geen geval meer verschuldigd zal zijn dan genoemde bijdrage. Dat de bedragen zijn toegekend uit het contingent dat toekomt aan KRO-NCRV maakt dat niet anders, nu [eiseres] immers niet aan de voorwaarden voor uitkering uit dit contingent heeft voldaan.
4.20.
In de gegeven omstandigheden, waarin [eiseres] de documentaires voor eigen risico heeft geproduceerd en waarin de financiële bijdrage van KRO-NCRV was beperkt tot een tevoren afgesproken bedrag, kan tot slot niet worden geoordeeld dat KRO-NCRV door het uitzenden van de documentaires de verplichting op zich heeft genomen om de toegekende CoBo bijdrage uit eigen zak te betalen.
Conclusie ten aanzien van de vordering van [eiseres] jegens KRO-NCRV
4.21.
Uit het bovenstaande volgt dat de vorderingen van [eiseres] jegens KRO-NCRV moeten worden afgewezen.
4.22.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van KRO-NCRV B.V. worden begroot op:
- griffierecht 3.864,00
- salaris advocaat
5.160,00(2,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 9.024,00
De kosten aan de zijde van CoBo worden begroot op:
- griffierecht 3.864,00
- salaris advocaat
5.160,00(2,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 9.024,00
in reconventie
Bevoegdheid van de rechtbank
4.23.
[eiseres] wijst erop dat in artikel 18 van de co-financieringsovereenkomsten is bepaald dat een rechtsgeding dient voor de rechtbank te Amsterdam, en stelt dat rechtbank Midden Nederland daardoor onbevoegd is.
4.24.
De rechtbank verwerpt dit verweer. In conventie is de rechtbank relatief bevoegd. Uit het bepaalde in de artikelen 137 en 138 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat de rechtbank daarmee ondanks de keuze voor rechtbank Amsterdam in de overeenkomst toch bevoegd is om van de reconventionele vordering kennis te nemen.
Inhoudelijke beoordeling
4.25.
[eiseres] betwist bij conclusie van dupliek in reconventie niet langer dat er twee co-financieringsovereenkomsten zijn afgesloten tussen [eiseres] enerzijds en CoBo anderzijds betreffende respectievelijk de documentaires “Joodse geschiedenis in Europa” en “Crossing the Jordan”. In beide co-financieringsovereenkomsten is in artikel 7 het volgende bepaald:
“CoBo is gerechtigd (…) de beslissing tot uitbetaling in te trekken en de reeds betaalde bedragen geheel of gedeeltelijk terug te vorderen, indien:
-
De voortgang van de productie om welke reden dan ook stil komt te
liggen.”
Hieruit volgt dat CoBo in beginsel gerechtigd is de betaalde voorschotten terug te vorderen, waarbij niet van belang is of [eiseres] al dan niet werkzaamheden heeft verricht. Uit een mailbericht van 1 juli 2009 blijkt dat [eiseres] dit zich ook realiseert. Hierin schrijft zij immers:
“Voor zowel Joodse geschiedenis als de Jordaan heb je eerste termijnen overgemaakt. (…) en ik weet niet, of het nog ooit goed komt met deze projecten. Zoniet, dan ben ik me ervan bewust, dat ik CoBo eigenlijk terug zou moeten betalen. Hoe ziet CoBo deze overmacht?”
4.26.
Het beroep op overmacht slaagt niet. De rechtbank wil aannemen dat het niet aan de schuld van [eiseres] is te wijten dat beide producties niet zijn voltooid. Uit het dossier blijkt echter ook niet dat dit aan de schuld van CoBo is te wijten. In een dergelijke situatie gaat het dan om de vraag voor wiens risico het komt dat de producties niet zijn voltooid. Uit de overeenkomst volgt dat dit risico voor rekening van [eiseres] rekening komt en niet voor rekening van CoBo. [eiseres] heeft ook geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat CoBo dit risico in de gegeven omstandigheden dient te dragen.
4.27.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering in reconventie kan worden toegewezen. De vraag of [eiseres] op enig moment heeft toegezegd dat hij de gevorderde bedragen terug zou betalen (partijen verschillen daarover van mening) kan daarom onbesproken blijven.
4.28.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van CoBo worden begroot op:
- salaris advocaat
1.341,00(1,5 punt × tarief € 894,00)
Totaal € 1.341,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten,
aan de zijde van KRO-NCRV tot op heden begroot op € 9.024,00, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,00 zonder betekening dan wel € 199,00 in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-) kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening,
aan de zijde van CoBo tot op heden begroot op € 9.024,00, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,00 zonder betekening dan wel € 199,00 in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-) kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
veroordeelt [eiseres] om aan CoBo te betalen een bedrag van € 85.000,00 (vijfentachtig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over een bedrag van € 60.000,00 vanaf 19 december 2007 tot de dag van volledige betaling, en vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over een bedrag van
€ 25.000,00 vanaf 27 mei 2008 tot de dag van volledige betaling
5.5.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van CoBo tot op heden begroot op € 1.341,00, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en –voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening
5.6.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2016. [1]

Voetnoten

1.type: LdW/878