ECLI:NL:RBMNE:2016:7080

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
29 december 2016
Zaaknummer
C/16/416058 / HA RK 16-105
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorschot en kostenvergoeding in deelgeschil na aanrijding met whiplashklachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 november 2016 uitspraak gedaan in een deelgeschil tussen verzoeker, een advocaat die whiplashklachten ondervindt na een aanrijding, en Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij (NN), de verzekeraar van de andere partij. De aanrijding vond plaats op 28 april 2015, waarbij de Volvo van de tegenpartij achterop de auto van verzoeker reed. NN erkende de aansprakelijkheid voor de materiële schade en vergoedde een bedrag van € 562,65, maar betwistte de aansprakelijkheid voor de letselschade die verzoeker claimde.

Verzoeker stelde NN aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval en vroeg om een voorschot van € 140.355,03, alsook vergoeding van de kosten van het deelgeschil. Hij voerde aan dat hij als gevolg van de aanrijding diverse klachten had, waaronder pijn in de rug en nek, hoofdpijn en concentratiestoornissen, die zijn werkzaamheden als advocaat belemmerden. NN betwistte echter dat het ongeval het gestelde letsel had veroorzaakt en stelde dat de geringe impact van de aanrijding niet tot fors letsel kon leiden.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek om een voorschot en de kostenvergoeding werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de toedracht van de aanrijding en de mate van geweldsinwerking betwist werden door NN, en dat bewijslevering noodzakelijk was, wat niet mogelijk was binnen de deelgeschilprocedure. Bovendien was verzoeker er niet in geslaagd om medisch bewijs te leveren dat zijn klachten het gevolg waren van het ongeval. De rechtbank benadrukte dat de deelgeschilprocedure niet geschikt was voor de behandeling van dit geschil, gezien de omstandigheden en het gebrek aan onderbouwing van de klachten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/416058 / HA RK 16-105
Beschikking van 9 november 2016
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. J. Cortet te Utrecht
en
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ,
gevestigd te 's-Gravenhage,
verweerder,
advocaat mr. S.E. Phoelich-Pontier te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en NN worden genoemd

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift,
  • het verweerschrift,
  • de mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
Op 28 april 2015 is [verzoeker] betrokken geraakt bij een aanrijding, waarbij een Volvo met kenteken [kenteken] (hierna: de Volvo) achterop de auto van [verzoeker] is gereden. De Volvo was verzekerd bij NN. NN heeft de aansprakelijkheid voor de aanrijding erkend. NN heeft een bedrag van € 562,65 aan [verzoeker] vergoed vanwege de materiële schade aan de auto.
2.2.
Op 17 augustus 2015 heeft de advocaat van [verzoeker] NN namens [verzoeker] aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. NN heeft op 24 augustus 2015 de ontvangst van de aansprakelijkstelling bevestigd en meegedeeld dat zij de zaak in behandeling neemt.
2.3.
Op 3 december 2015 heeft [verzoeker] een voorlopige schadestaat aan NN verzonden waarin hij de schade heeft begroot op € 140.355,03. Voorts heeft hij verzocht om een voorschot van € 5.000,00. Bij e-mail van 2 mei 2016 heeft NN aan [verzoeker] meegedeeld dat zij op basis van de huidige informatie niet kan erkennen dat de aanrijding heeft geleid tot enig letsel en hem verzocht zijn stelling met bewijsstukken te onderbouwen. Voorts heeft NN meegedeeld dat zij geen voorschot toekent, omdat niet is aangetoond dat de klachten die [verzoeker] stelt te hebben het gevolg zijn van de aanrijding.

3.het verzoek.

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank te bepalen dat NN aan hem een voorschot van € 140.355,03 zal betalen, dan wel een door de rechtbank vast te stellen voorschot. Voorts verzoekt hij vergoeding van de kosten van het deelgeschil.
3.2.
[verzoeker] legt aan dit verzoek ten grondslag dat hij als gevolg van de aanrijding op 28 april 2015 Whiplashklachten heeft: pijn vanaf het midden van de rug, pijn in de nek en schouders, beperkte beweeglijkheid van de rug en nek, hoofdpijnklachten, concentratiestoornissen en vermoeidheid. Als gevolg van deze klachten is hij beperkt in de uitoefening van zijn werkzaamheden als advocaat en lijdt hij schade wegens inkomensverlies. [verzoeker] verwijt NN dat zij gedurende vijf maanden niet heeft gereageerd op zijn schademelding, dat NN nimmer gehoor heeft gegeven aan zijn verzoek om de schade in goed overleg te regelen en dat NN tot op heden heeft verzuimd een voorschot toe te kennen.
3.3.
NN betoogt dat het geschil zich niet leent voor behandeling in een deelgeschil, aangezien [verzoeker] niet heeft aangetoond dat het ongeval het gestelde letsel tot gevolg heeft gehad. NN heeft de door [verzoeker] gestelde toedracht van de aanrijding betwist en stelt dat de geringe impact van de aanrijding niet tot fors letsel kan hebben geleid.

4.de beoordeling

4.1.
Op grond van de hierna volgende overwegingen zal de rechtbank het verzoek afwijzen.
4.2.
De toedracht van de aanrijding en daarmee de mate van geweldsinwerking die dit op [verzoeker] heeft gehad, wordt door NN betwist. Om deze toedracht vast te stellen is bewijslevering door middel van getuigenverklaringen noodzakelijk, waarvoor de deelgeschilprocedure zich in beginsel niet leent.
4.3.
Maar ook indien ervan wordt uitgegaan dat de bestuurder van de Volvo met volle kracht tegen de achterkant van de stilstaande auto van [verzoeker] is gereden, zoals [verzoeker] stelt, heeft hij niet onderbouwd dat hij daardoor het door hem beschreven letsel heeft opgelopen. De enkele verklaring van de behandelend fysiotherapeut waar [verzoeker] zich op beroept, is daarvoor onvoldoende. Bij gebrek aan een medische onderbouwing van zijn klachten en beperkingen kan ook niet worden toegekomen aan de vraag of deze het gevolg zijn van het ongeval.
4.4.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek wordt afgewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is het laatste het geval. Weliswaar is het inherent aan whiplashklachten dat deze moeilijk objectiveerbaar zijn, omdat bij deze klachten een anatomisch substraat ontbreekt, maar het bestaan van de klachten moet wel objectief vastgesteld kunnen worden. In de brief van 2 mei 2016 heeft NN [verzoeker] er op gewezen dat medische onderbouwing van de door hem genoemde beperkingen ontbreekt. Gelet op dit standpunt van NN kon (de advocaat van) [verzoeker] bekend zijn dat een enkele verklaring van een behandeld (para)medicus voor de rechtbank onvoldoende is om een uitspraak te kunnen doen over de vraag of de klachten medisch objectief kunnen worden vastgesteld. Gezien de stand van de deelgeschiljurisprudentie was ook voorzienbaar dat een nader onderzoek (bijvoorbeeld door een deskundige) in een deelgeschilprocedure gelet op de daarmee gepaard gaande investering in tijd, geld en moeite in beginsel niet aan de orde is. Daarom is de deelgeschilprocedure naar het oordeel van de rechtbank onterecht ingesteld. Dit zou wellicht anders zijn indien het verzoek gepaard zou zijn gegaan met een goed gefundeerd en met stukken onderbouwd betoog betreffende de toedracht van het ongeval en de medische gevolgen daarvan. De (behandeling van) het verzoekschrift had dan kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarvan was in dit geval echter geen sprake.

5.De beslissing

De rechtbank,
5.1.
wijst het verzoek af
Deze beschikking is gegeven door mr. J.P. Killian en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2016. [1]

Voetnoten

1.type: SM4183