Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 december 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap en een werknemer, [verweerder]. De werkgever, [verzoekster], verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van langdurige ziekte (b-grond), verstoorde arbeidsverhouding (g-grond) en andere omstandigheden (h-grond). De werknemer, [verweerder], was sinds 1982 in dienst en had in de loop der jaren te maken gehad met verschillende periodes van arbeidsongeschiktheid, met als laatste een hernia. Het UWV had eerder een ontslagaanvraag van de werkgever afgewezen, omdat er geen eenduidige ziekteoorzaak was vastgesteld.
De kantonrechter heeft het verzoek van de werkgever afgewezen. Ten aanzien van de b-grond oordeelde de rechter dat de werkgever zich eerst tot het UWV moest wenden, waardoor het verzoek niet-ontvankelijk werd verklaard. Voor de g-grond, de verstoorde arbeidsverhouding, oordeelde de rechter dat de werkgever onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. De rechter merkte op dat de werkgever niet voldoende inspanningen had geleverd om de arbeidsverhouding te verbeteren en dat de verstoorde verhouding grotendeels door de werkgever zelf was veroorzaakt.
De h-grond werd eveneens afgewezen, omdat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet wezenlijk verschilden van de eerder besproken gronden. De rechter concludeerde dat er geen redelijke grond was voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst en dat de werkgever de mogelijkheden voor herplaatsing van de werknemer niet voldoende had onderzocht. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.