In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 23 december 2016, heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. A. Muller, de rechter-commissaris in zijn strafzaak. Het verzoek is gebaseerd op de vrees dat de rechter-commissaris niet onafhankelijk en onpartijdig kan oordelen, omdat zij inzage heeft gehad in geheimhouderstukken die onder het verschoningsrecht vallen. Deze stukken waren in beslag genomen tijdens een doorzoeking van de cel van verzoeker op 14 april 2016. De rechtbank had eerder geoordeeld dat enkele notities als geheimhouderstukken moesten worden aangemerkt, en deze beslissing was door de Hoge Raad bevestigd. Verzoeker stelde dat de rechter-commissaris partijdig was, omdat zij contact had gehad met een andere rechter-commissaris die betrokken was bij de doorzoeking en omdat zij op 24 november 2016 een proces-verbaal had opgemaakt waarin zij geen nader onderzoek naar de locatiegegevens van verzoekers telefoon noodzakelijk achtte.
De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving en jurisprudentie. De kamer oordeelde dat de rechter-commissaris niet partijdig was en dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. Het verzoek tot wraking werd gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat verzoeker niet tijdig had gereageerd op de weigering van de rechter-commissaris om bepaalde correspondentie over te leggen. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking voor het overige ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan de betrokken partijen toe te zenden. De procedure van verzoeker met parketnummer 16.700054-16 dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.