Op 28 oktober 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het telen van hennep. De verdachte, geboren in 1973 in Suriname, werd bijgestaan door advocaat mr. Z. Nahar. Tijdens de zitting op 14 oktober 2016 werd vastgesteld dat de verdachte in de periode van 5 september 2013 tot en met 14 november 2013 samen met anderen 527 hennepplanten had geteeld. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie achtte het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, en de verdediging steunde deze conclusie, gezien de bekennende verklaring van de verdachte.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte het tenlastegelegde feit had bekend en dat er voldoende bewijs was, waaronder een proces-verbaal van de aantreffen van de hennepkwekerij. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk had gehandeld in strijd met de Opiumwet. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoon van de verdachte. De verdachte had gebruik gemaakt van illegale stroomvoorzieningen, wat veiligheidsrisico's met zich meebracht, en had geen rekening gehouden met de gevolgen voor zijn kinderen die in de woning woonden.
De rechtbank legde een taakstraf op van 150 uren, met de mogelijkheid van 75 dagen vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. Tevens werd rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De beslissing berustte op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet, en de rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde feit.