ECLI:NL:RBMNE:2016:7035

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2016
Publicatiedatum
27 december 2016
Zaaknummer
16/659257-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het telen van hennep met overschrijding van de redelijke termijn

Op 28 oktober 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het telen van hennep. De verdachte, geboren in 1973 in Suriname, werd bijgestaan door advocaat mr. Z. Nahar. Tijdens de zitting op 14 oktober 2016 werd vastgesteld dat de verdachte in de periode van 5 september 2013 tot en met 14 november 2013 samen met anderen 527 hennepplanten had geteeld. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie achtte het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, en de verdediging steunde deze conclusie, gezien de bekennende verklaring van de verdachte.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte het tenlastegelegde feit had bekend en dat er voldoende bewijs was, waaronder een proces-verbaal van de aantreffen van de hennepkwekerij. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk had gehandeld in strijd met de Opiumwet. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoon van de verdachte. De verdachte had gebruik gemaakt van illegale stroomvoorzieningen, wat veiligheidsrisico's met zich meebracht, en had geen rekening gehouden met de gevolgen voor zijn kinderen die in de woning woonden.

De rechtbank legde een taakstraf op van 150 uren, met de mogelijkheid van 75 dagen vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. Tevens werd rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De beslissing berustte op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet, en de rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659257-16
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 28 oktober 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1973] te distrikt [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2016. Verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. Z. Nahar, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 5 september 2013 tot en met 14 november 2013 samen met een ander of anderen 527 hennepplanten heeft geteeld/bereid/bewerkt/verwerkt of aanwezig heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het tenlastegelegde, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte het tenlastegelegde feit heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank voorzover zij dit feit bewezen acht, met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het tenlastegelegde bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 oktober 2016;
- een proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij van 24 november 2013 doorgenummerde pagina’s 5 - 8 van het proces-verbaal nr. PL1400-2013048374.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van het hiervoor overwogene tot de conclusie dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op meer tijdstippen in de periode van 5 september 2013 tot en met 14 november 2013 te Bussum tezamen en in vereniging met meer anderen, opzettelijk heeft geteeld, in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van in totaal 527 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij de algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 527, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij zijn eis onder meer rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, de proceshouding van verdachte, de grote hoeveelheid aangetroffen planten, de professionaliteit van de hennepkwekerij en de ouderdom van het feit. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en dat de redelijke termijn is geschonden. De verdediging heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van een zeer grote hoeveelheid hennepplanten. De hennepkwekerij was op professionele wijze aangelegd. Het telen van een softdrug als hennep is een strafbaar feit dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft bovendien gebruik gemaakt van illegale stroomvoorzieningen, hetgeen grote veiligheidsrisico’s met zich brengt, ook voor de woningen rondom de woning van verdachte. De kinderen van verdachte woonden zelf bovendien ook in de woning waarin de hennepkwekerij zich bevond en liepen derhalve ook gevaar en zijn mogelijk ook met de hennep(kwekerij) in aanraking gekomen. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie 8 september 2016, waaruit blijkt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden een werkstraf van 150 uur, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis, met aftrek passend en geboden is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en het artikel 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring-Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
-Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het feit- Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
- Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte- Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Straf-Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 150 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen.
- Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Akkermans, voorzitter, mrs. H.A. Gerritse en O.P. van Tricht, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. van der Vegte, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 oktober 2016.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 september 2013
tot en met 14 november 2013 te Bussum tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]
) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 527, althans een
groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid
van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid
van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid
meer bedraagt dan de bij de algemene maatregel van bestuur bepaalde
hoeveelheid van een middel (te weten 527, althans meer dan 200 hennepplanten
en/of delen daarvan);
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet