ECLI:NL:RBMNE:2016:6971

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
16/659215-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal elektriciteit en veroordeling voor het telen van hennep

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 18 november 2016, stond de verdachte terecht voor het telen van hennep en de diefstal van elektriciteit. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het telen van 358 hennepplanten op 3 juni 2015 in Huizen en de diefstal van elektriciteit in de periode van 3 februari 2015 tot en met 3 juni 2015. Tijdens de zitting op 4 november 2016 was de verdachte niet aanwezig, maar zijn raadsman, mr. M.R.P. Hoppenbrouwers, verdedigde hem. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal van elektriciteit. Er waren geen aanwijzingen dat hij op de hoogte was van deze diefstal of dat hij hierbij betrokken was. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging. Wat betreft het telen van hennep, erkende de verdachte dit feit bij de politie, en de rechtbank achtte dit bewezen op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van verhoor en het aantreffen van de hennepkwekerij.

De rechtbank oordeelde dat het bewezen verklaarde feit strafbaar was onder de Opiumwet. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een werkstraf van 120 uren geëist. De verdediging pleitte voor een mildere straf, gezien de beperkte rol van de verdachte in de hennepkwekerij. Uiteindelijk legde de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand op, met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank weegt de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte mee in haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659215-16
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 18 november 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1990] te [geboorteplaats] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de [verblijfplaats] te [woonplaats] .
Raadsman: mr. M.R.P. Hoppenbrouwers, advocaat te Amsterdam (gemachtigd).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 november 2016, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Verdachte is niet verschenen.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
onder 1: op 3 juni 2015 te Huizen samen met een ander of anderen 358 hennepplanten heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt of aanwezig heeft gehad;
onder 2: in de periode van 3 februari 2015 tot en met 3 juni 2015 te Huizen samen met een ander of anderen door middel van braak, verbreking of inklimming elektriciteit heeft gestolen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het onder 1 tenlastegelegde bewezen kan worden. Over het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging zich niet uitgelaten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
Vrijspraak
De rechtbank overweegt dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van elektriciteit of dat hij hiervan op de hoogte was. Mede gelet op de omstandigheden waaronder verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het telen van hennep en zijn beperkte rol daarbij is er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig om verdachte als medepleger van de diefstal van elektriciteit aan te merken. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen kan worden, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
Aangezien verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit bij de politie heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank voor zover zij dit feit bewezen acht, met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
De rechtbank acht het tenlastegelegde bewezen gelet op:
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [2] ;
- het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij. [3]

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 03 juni 2015 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van in totaal 358 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
onder 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er in de strafmaat rekening mee moet worden gehouden dat verdachte niet de eigenaar van de hennepplantage was en slechts enige hand-en-span diensten heeft verricht. Bovendien heeft verdachte geen documentatie op het gebied van de Opiumwet.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de (vrijheidsbenemende) straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van het telen van een grote hoeveelheid hennepplanten. Het telen van een softdrug als hennep is een strafbaar feit dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet dan wel onvoldoende bekommerd. De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat zijn rol beperkter is geweest dan zijn mededaders.
Door [A] en [B] , is op 15 oktober 2014 een Verslag Psychologisch onderzoek uitgebracht omtrent de persoon van verdachte. Uit de resultaten van de intelligentietest kwam naar voren dat verdachte een totale IQ score heeft van 70. Bij een IQ score van 70 wordt gesproken van zwakbegaafdheid.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie 31 augustus 2016, waaruit blijkt dat verdachte vele malen eerder is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de dreiging van een straf nodig heeft om ervoor te zorgen dat hij niet opnieuw een strafbaar feit zal begaan. Derhalve acht de rechtbank het noodzakelijk, ook gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, om verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Alles afwegende is de rechtbank, van oordeel dat een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis passend en geboden is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak-Verklaart het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring- Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
- Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het feit-Het bewezen verklaarde levert op:
onder 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
-
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte-Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Straf- Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
1 maand.
- Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
- Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
- De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- Veroordeelt verdachte tot een werkstraf, van
80 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, voorzitter, mrs. E. Akkermans en M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. van der Vegte, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 november 2016.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 03 juni 2015 te Huizen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de
uitoefening van een bedrijf of beroep,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] )
een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 358, althans een groot aantal
hennepplanten en/of delen daarvan, in elk
geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 februari 2015
tot en met 3 juni 2015 te Huizen, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid electriciteit, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander NV (vestiging [vestigingplaats] ), in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn
mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot
de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen
goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door braak,
verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer PL0900-2015035734 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering, van pagina 1 tot en met 168. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 3 juni 2015, pagina 52 tot en met 55.
3.Het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 8 februari 2015, pagina 8 tot en met 13.