ECLI:NL:RBMNE:2016:6970

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
16/659217-16 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepkwekerijzaak

In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 18 november 2016 uitspraak gedaan over het wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde in verband met een hennepkwekerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, geboren in 1993, betrokken was bij het opzetten en onderhouden van een hennepkwekerij, waarvoor hij geen financiële vergoeding heeft ontvangen. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 30.554,22, maar heeft dit bedrag gehalveerd tot € 15.277,11, omdat de veroordeelde en zijn mededader elk aansprakelijk zijn voor de helft van de ontnemingsvordering. De verdediging heeft betoogd dat de veroordeelde vanaf het begin open kaart heeft gespeeld en dat er onvoldoende bewijs is dat hij financieel voordeel heeft genoten van de hennepkwekerij. De rechtbank heeft de verklaring van de veroordeelde gevolgd, omdat deze op bepaalde punten werd ondersteund door bewijs uit het dossier, waaronder getuigenverklaringen en buurtonderzoek. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 3.200,-, wat overeenkomt met de uitgespaarde huurkosten gedurende de periode dat de hennepkwekerij operationeel was. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering voor het overige afgewezen en de veroordeelde verplicht tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659217-16 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 18 november 2016
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde] ,
geboren op [1993] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [postcode] te [woonplaats] .
Raadsvrouwe: mr. K.M.S. Bal, advocaat te Utrecht.

1.De procedure

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 4 november 2016.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de schriftelijke vordering ten bedrage van € 30.554,22 van 5 september 2016, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/659217-16, waaruit blijkt dat verdachte op 18 november 2016 door de meervoudige kamer van deze rechtbank is veroordeeld ter zake van onder meer medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
- het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 25 januari 2016, pagina’s 135 – 145 van het proces-verbaal nummer PL0900-2015035734;
-
het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 november 2016.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens is de veroordeelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouwe K.M.S. Bal.

2.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

2.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de berekening in het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gevolgd. Veroordeelde heeft immers onvoldoende onderbouwd dat hij de opbrengst van de oogst niet heeft gekregen. Bovendien heeft hij niet meteen ‘open kaart’ gespeeld en heeft hij onvoldoende concrete aanwijzingen gegeven aan de politie. De officier van justitie heeft de ontnemingsvordering van 5 september 2016 strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gehalveerd tot een bedrag van € 15.277,11. De veroordeelde en zijn mededader zijn immers allebei aansprakelijk voor de helft van de ontnemingsvordering. De officier van justitie ziet geen aanleiding tot het matigen van het wederrechtelijk verkregen voordeel vanwege de geringe draagkracht van veroordeelde. Dit moet namelijk bij de executie beoordeeld worden. Het is bovendien staande jurisprudentie dat deze toets zeer streng is. Dat veroordeelde nu geen geld heeft is niet relevant. Veroordeelde is een nog jonge man waardoor de officier van justitie niet inziet waarom hij in de toekomst niet het wederrechtelijk verkregen voordeel zou kunnen terugbetalen.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat veroordeelde vanaf het begin bij de politie open kaart heeft gespeeld en heeft verklaard dat hij niets heeft verdiend. Hij belast zichzelf meteen. Hij heeft bij de Gemeente Amsterdam een identieke verklaring afgelegd. Bovendien vindt er een tweede verhoor bij de politie plaats op initiatief van veroordeelde. Het is aan justitie om aannemelijk te maken dat veroordeelde geld aan de hennepkwekerij zou hebben verdiend en dat is niet gebeurd. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de personen waarover veroordeelde heeft verklaard. Zo is er geen buurtonderzoek gedaan. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering derhalve dient te worden afgewezen.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering dient te worden gematigd. De huurkosten en energiekosten dienen van de ontnemingsvordering te worden afgetrokken. Ook dient de ontnemingsvordering door tweeën te worden gedeeld. De verdediging heeft tevens een draagkrachtverweer gevoerd. Veroordeelde heeft geen geld. Hij heeft al vijf maanden huurachterstand. Zijn uitkering is afgewezen en zijn moeder betaalt zijn levensonderhoud.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het door de meervoudige kamer van deze rechtbank gewezen vonnis in de hoofdzaak van 18 november 2016 en uit de in dat vonnis opgenomen bewijsmiddelen, blijkt dat veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in februari 2015 heeft geholpen met het opbouwen van de hennepkwekerij en dat zijn huur van
800,- per maand vanaf dat moment werd betaald door ene [A] . Veroordeelde is door [A] en twee andere mannen onder druk gezet om te helpen met het opzetten en onderhouden van de hennepkwekerij. Veroordeelde heeft verklaard dat hij verder geen geld heeft gekregen. [1]
Uit het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij volgt dat de hennepkwekerij op 3 juni 2015 is ontmanteld. [2]
De rechtbank overweegt dat de verklaring van veroordeelde op bepaalde punten wordt ondersteund door stukken uit het dossier. Zo geeft de melder aan dat er vaker meerdere mannen met verschillende auto’s bij het betreffende pand in Huizen werden gezien. Verdachte heeft een daklozenuitkering en heeft verklaard dat hij na januari 2015 geen auto meer had. Uit het buurtonderzoek volgde dat er regelmatig mannen bij de woning werden gezien die vervolgens rond 23.30 uur de woning weer verlieten. Bovendien hebben veroordeelde en zijn mededader vergelijkbare verklaringen afgelegd over hoe het is gegaan. De rechtbank volgt derhalve de verklaring van veroordeelde en gaat uit van onderstaand wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bestaat uit de uitgespaarde kosten voor huur in de periode van februari 2015 tot aan het aantreffen van de hennepkwekerij begin juni 2015:
uitgespaarde huur: 4 maanden x € 800,-
Totaal: € 3.200,-
Uit het onderzoek ter zitting is niet aannemelijk geworden dat de veroordeelde thans en naar redelijke verwachting ook in de overzienbare toekomst geen of onvoldoende draagkracht heeft om voormeld bedrag te kunnen betalen. Dat veroordeelde op dit moment geen inkomen heeft betekent niet dat hij dit in de toekomst nooit zal hebben, temeer gezien zijn jonge leeftijd. Er zijn derhalve geen persoonlijke feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die tot een matiging van de betalingsverplichting zouden moeten leiden.
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

3.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
3.200,- (zegge: drieduizendtweehonderd euro).
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
3.200,- (zegge: drieduizendtweehonderd euro) ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, voorzitter, mrs. E. Akkermans en M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. van der Vegte, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 november 2016.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van de terechtzitting van 4 november 2016.
2.Proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij van 8 februari 2015, doorgenummerde pagina’s 8 - 13 van het proces-verbaal nr. PL0900-2015035734