ECLI:NL:RBMNE:2016:6969

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
16/659217-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal in vereniging van stroom en medeplegen van het telen van hennep

Op 18 november 2016 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De verdachte, geboren in 1993, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. K.M.S. Bal. Tijdens de zitting op 4 november 2016 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De tenlastelegging omvatte het telen van 358 hennepplanten op 3 juni 2015 in Huizen en het stelen van elektriciteit in de periode van 3 februari tot 3 juni 2015. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte het tenlastegelegde feit had bekend. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met anderen hennep had geteeld en elektriciteit had gestolen. De rechtbank overwoog dat het telen van hennep en het stelen van elektriciteit ernstige feiten zijn die schade en overlast voor de maatschappij veroorzaken. De verdachte had zich niet of onvoldoende bekommerd om de gevolgen van zijn daden.

De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 120 uren geëist. De verdediging pleitte voor een werkstraf, gezien de openheid van zaken van de verdachte en het ontbreken van eerdere veroordelingen. De rechtbank oordeelde dat een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 120 uren passend was, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. De rechtbank verklaarde het bewezenverklaarde strafbaar en legde de opgelegde straffen op.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659217-16
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 18 november 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1993] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2016. Verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. K.M.S. Bal, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouwe naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
onder 1: op 3 juni 2015 te Huizen samen met een ander of anderen 358 hennepplanten heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt of aanwezig heeft gehad;
onder 2: in de periode van 3 februari 2015 tot en met 3 juni 2015 te Huizen samen met een ander of anderen door middel van braak, verbreking of inklimming elektriciteit heeft gestolen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde feit heeft bekend en de raadsvrouwe geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank voor zover zij dit feit bewezen acht, met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
De rechtbank acht het tenlastegelegde bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 november 2016; [2] - het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij; [3] - de aangifte door [benadeelde] namens Liander N.V. [4]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 03 juni 2015 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van in totaal 358 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2.
in de periode van 3 februari 2015 tot en met 3 juni 2015 te Huizen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Liander NV, waarbij verdachte en zijn mededaders het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
onder 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
onder 2: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte meteen openheid van zaken heeft gegeven, hij geen documentatie heeft op het gebied van de Opiumwet en dat hij onder druk alle handelingen in relatie tot de hennepkwekerij heeft verricht. Derhalve dient te worden volstaan met een werkstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de (vrijheidsbenemende) straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van het telen van een grote hoeveelheid hennepplanten. Het telen van een softdrug als hennep is een strafbaar feit dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan medeplegen van diefstal van elektriciteit. Kwekerijen waarbij op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en waarbij de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd, leveren (brand)gevaar op voor de omgeving. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet of onvoldoende bekommerd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het door psycholoog drs. G.J.W. Pol op 20 juni 2014 uitgebrachte rapport omtrent de persoon van verdachte.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 augustus 2016, waaruit blijkt dat verdachte met betrekking tot het onder 2 bewezenverklaarde eerder voor vergelijkbare feiten is veroordeeld en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de dreiging van een straf nodig heeft om ervoor te zorgen dat hij niet opnieuw een strafbaar feit zal begaan. Derhalve acht de rechtbank het noodzakelijk, ook gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, om verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis passend en geboden is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring- Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
- Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
onder 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
onder 2: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
-
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte-Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Straf- Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
1 maand.
- Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
- Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
- De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- Veroordeelt verdachte tot een werkstraf, van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, voorzitter, mrs. E. Akkermans en M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. van der Vegte, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 november 2016.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 03 juni 2015 te Huizen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de
uitoefening van een bedrijf of beroep,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] )
een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 358, althans een groot aantal
hennepplanten en/of delen daarvan, in elk
geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 februari 2015
tot en met 3 juni 2015 te Huizen, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander NV (vestiging [vestigingsplaats] ), in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn
mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot
de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen
goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door braak,
verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer PL0900-2015035734 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering, van pagina 1 tot en met 168. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 november 2016.
3.Het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 8 februari 2015, pagina 8 tot en met 13.
4.De aangifte van [benadeelde] namens Liander NV van 12 juni 2015, zijnde een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, doorgenummerde pagina 146 tot en met 148 van het proces-verbaal nr. PL0900-2015035734.