ECLI:NL:RBMNE:2016:6961

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
C/16/388054 / HA ZA 15-229
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake winstrecht bij overgedragen assurantieportefeuille

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een geschil tussen twee besloten vennootschappen over de vaststelling van een winstrecht dat voortvloeit uit een koopovereenkomst betreffende een assurantieportefeuille. De eiseres, een assurantiekantoor, heeft haar portefeuille verkocht aan de gedaagde partij, waarbij de koopprijs is gebaseerd op een winstrecht van 50% van de netto-provisieopbrengst van de overgedragen portefeuille gedurende een bepaalde periode. De kern van het geschil ligt in de interpretatie van de koopovereenkomst, met name de bepalingen over de provisie op nieuwe en gemuteerde polissen.

De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen al enkele beslissingen genomen, waaronder de verplichting voor de gedaagde om informatie te verstrekken over geroyeerde polissen. De eiseres stelt dat de gedaagde onvoldoende inzage heeft gegeven in de mutaties van de portefeuille en dat er onduidelijkheid bestaat over de status van bepaalde polissen. De rechtbank heeft in dit tussenvonnis geoordeeld dat de gedaagde verplicht is om een overzicht te verstrekken van alle polissen die sinds de overdracht zijn geroyeerd of gewijzigd, en dat de eiseres niet langer verplicht is om mee te werken aan het onderzoek van de accountant van de gedaagde.

De rechtbank heeft de gedaagde gelast om uiterlijk 25 januari 2017 de gevraagde informatie te verstrekken, en heeft de kosten van de procedure voor de eiseres op nihil begroot. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor verdere behandeling, waarbij de eiseres haar standpunten verder moet onderbouwen. Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en is openbaar uitgesproken op 28 december 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/388054 / HA ZA 15-229
Vonnis in incident en in de hoofdzaak, van 28 december 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. F.M. van Hasselt te Deventer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. C. Schulz te Breda.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 25 november 2015
  • de conclusie na tussenvonnis van [eiseres] van 4 mei 2016
  • de antwoordconclusie na tussenvonnis van [gedaagde] van 15 juni 2016
  • de brief van mr. Van Hasselt namens [eiseres] van 23 november 2016, met vier producties
  • de pleidooien, gehouden op 7 december 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Eind 2010 heeft [eiseres] , ook handelend onder de naam [handelsnaam van eiseres] (hierna: [handelsnaam van eiseres] ) haar assurantieportefeuille verkocht en overgedragen aan [gedaagde] (hierna: de overgedragen assurantieportefeuille). In artikel 2.1 van de koopovereenkomst is bepaald dat de koopprijs bestaat uit een winstrecht ter hoogte van, samengevat, 50% van de netto-provisieopbrengst van de overgedragen assurantieportefeuille gedurende de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2016 (zie 2.2 van het tussenvonnis van 23 september 2015; hierna: het eerste tussenvonnis). In artikel 3.9 van de koopovereenkomst is bepaald dat mutaties met betrekking tot door [eiseres] aan [gedaagde] overgedragen schade- en levensverzekeringen tot de overgedragen assurantieportefeuille behoren, met als gevolg dat [eiseres] in de hiervoor genoemde periode van zes jaar gerechtigd is tot 50% van de netto-provisieopbrengst over de in die periode gewijzigde verzekeringen. Ook is in artikel 3.9 van de koopovereenkomst bepaald dat nieuwe schade- en levensverzekeringen, gesloten bij de kring van relaties van de overgedragen assurantieportefeuille, tot de assurantieportefeuille van [gedaagde] behoren en geen deel uitmaken van de overgedragen assurantieportefeuille. Daaruit volgt dat [eiseres] niet gerechtigd is tot de netto-provisieopbrengst over nieuwe verzekeringen die zijn gesloten in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2016. De kern van dit geschil is dat partijen het er niet over eens zijn hoe het winstrecht van [eiseres] moet worden vastgesteld. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] tot op heden onvoldoende inzage gegeven en heeft zij ten onrechte de indruk gewekt dat er geen of nauwelijks mutaties hebben plaatsgevonden in de overgedragen verzekeringen en dat relaties die zijn overgedragen aan [gedaagde] , nadat een of meer van hun verzekeringen waren geroyeerd, vrijwel alleen maar nieuwe verzekeringen hebben afgesloten.
2.2.
In 5.10 van het eerste tussenvonnis heeft de rechtbank (in iets andere woorden) geconcludeerd dat artikel 3.9 van de koopovereenkomst zo moet worden begrepen, dat de provisie op iedere nieuwe polis, die via [gedaagde] is afgesloten na 1 januari 2011 door een persoon uit de kring van relaties uit de overgedragen assurantieportefeuille, buiten beschouwing mag worden gelaten bij de vaststelling van het winstrecht van [eiseres] , tenzij die nieuwe polis slechts ‘een nieuwe jas’ is voor hetzelfde te verzekeren risico. Daaraan heeft de rechtbank toegevoegd dat een redelijke uitleg meebrengt dat een nieuwe verzekering die voor de cliënt aanmerkelijk betere polisvoorwaarden heeft, waaronder de premiestelling, geen nieuwe jas is, omdat [gedaagde] zich daarvoor heeft ingespannen en het daarom redelijk is dat de verdiensten daarvan haar ten goede komen.
2.3.
In 6.1 van het eerste tussenvonnis heeft de rechtbank [gedaagde] gelast om aan [eiseres] stukken af te geven op grond waarvan [eiseres] kan vaststellen om welke reden verzekeringen, die behoren tot de overgedragen assurantieportefeuille, zijn geroyeerd na 1 januari 2011. In overeenstemming hiermee heeft [gedaagde] op 9 oktober 2015 en 16 november 2015 een overzicht aan [eiseres] gestuurd van alle 924 verzekeringen die sinds 1 januari 2011 zijn geroyeerd, met onderliggende documenten. Deze stukken heeft [gedaagde] ook aan de rechtbank verstrekt.
2.4.
In 5.13 van het eerste tussenvonnis heeft de rechtbank, onder verwijzing naar punt 3 van het addendum dat hoort bij de koopovereenkomst, [gedaagde] gelast om, ten einde de hoogte van het winstrecht van [eiseres] te kunnen bepalen, haar accountant opdracht te geven onderzoek te doen naar de overgedragen assurantieportefeuille, met toepassing van het in 5.10 van het eerste tussenvonnis vermelde criterium. Ook heeft de rechtbank toen geoordeeld dat uit de verklaring van de accountant moet blijken welke royementen zijn ontstaan als gevolg van een nieuwe jas en welke niet, en welke bedragen met de diverse royementen zijn gemoeid. In 5.15 van het eerste tussenvonnis heeft de rechtbank beslist dat de redelijke kosten van het onderzoek van de accountant voorshands door [eiseres] moeten worden betaald. Naar aanleiding van deze beslissingen heeft [gedaagde] in het najaar van 2015 haar accountant gevraagd onderzoek te doen in de administratie van [gedaagde] en de zojuist genoemde verklaring op te stellen. Hierna heeft de accountant [gedaagde] meegedeeld de gevraagde verklaring alleen op te kunnen stellen als beide partijen een helder normenkader afspreken waaraan de accountant kan toetsen. In verband hiermee heeft op 23 december 2015 een bespreking plaatsgevonden tussen [eiseres] , [gedaagde] en de accountant van [gedaagde] . Tijdens die bespreking hebben [eiseres] en [gedaagde] afspraken gemaakt omtrent de exacte aard van de aan de accountant te verstrekken opdracht.
2.5.
Vervolgens heeft de accountant van [gedaagde] op 14 januari 2016 een door partijen te ondertekenen opdrachtbevestiging opgesteld. Voor zover relevant staat hierin:
‘ […]
Opdracht
[…] Nadrukkelijk dienen wij te vermelden dat ná het vonnis van de rechtbank d.d. 23 september 2015 geen normenkader voor de door de rechtbank gedefinieerde “nieuwe jas” voor polissen is gebleken. In vervolg op de rolbeslissing van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 25 november 2015 zijn nieuwe kaders voor de uit te voeren werkzaamheden met u en de wederpartij afgestemd. […]
Werkzaamheden
De werkzaamheden zijn allereerst gericht op het vaststellen van de totale portefeuille zoals deze in eerste instantie is overgedragen. Vervolgens zullen wij vaststellen of de in de lijst “Royementen [handelsnaam van eiseres] vanaf 2011” opgenomen polissen daadwerkelijk geroyeerd zijn en volgens [gedaagde] dus niet meer bij [gedaagde] als lopende polis in de administratie voorkomen en/of geen klant meer zijn. Daarnaast zal vastgesteld worden of het initiatief tot royement bij verzekeraar (provinciaal), de gevolmachtigde (volmacht) of verzekerde ligt, of het royement heeft geleid tot een nieuwe polis en of deze polis
volgens [gedaagde]een verbetering betreft (dekking en/of premie) als er sprake is van hetzelfde te verzekeren risico. Van deze verbetering zullen wij in dit stadium van ons onderzoek niet de aannemelijkheid beoordelen. […]’
2.6.
[eiseres] heeft deze opdrachtbevestiging niet ondertekend. In haar conclusie van 4 mei 2016 heeft [eiseres] het volgende betoogd. Blijkens het door [gedaagde] op 9 oktober 2015 en 16 november 2015 verstrekte royementoverzicht zijn verzekeringen van 13 met name genoemde relaties, die onderdeel hebben uitgemaakt van de overgedragen assurantieportefeuille, beëindigd. Al deze relaties hebben via [gedaagde] echter nog steeds dezelfde verzekeringen (hetzelfde object en hetzelfde risico) als voor 1 januari 2011. Een deel van deze verzekeringen zal door [gedaagde] in een nieuwe jas zijn gestoken, door over te sluiten naar haar volmachtbedrijf of naar een andere provinciale verzekeraar, maar deze verzekeringen behoren gewoon mee te doen bij de bepaling van het winstrecht. [gedaagde] weigert echter om [eiseres] hierin inzage te geven.
2.7.
Bij haar conclusie van 15 juni 2016 heeft [gedaagde] ten aanzien van de door [eiseres] genoemde 13 relaties als productie 5 een overzicht op relatieniveau in het geding gebracht van alle polissen die onderdeel hebben uitgemaakt van de overgedragen assurantieportefeuille per de datum van de overdracht (1 januari 2011), voor zover die na
1 januari 2011 zijn geroyeerd, met vermelding van het polisnummer, het relatienummer, de naam van de relatie, de hoofdbranche (bijvoorbeeld Brand), de branche (bijvoorbeeld Woonhuis), de naam van de verzekeraar, of deze polis valt in het volmachtbedrijf van [gedaagde] , de jaarpremie, de jaarprovisie, de ingangsdatum, de datum van het royement en de reden van het royement. Nieuw ten opzichte van het in oktober/november 2015 verstrekte royementsoverzicht zijn de vermeldingen op productie 5 van de jaarpremie en de jaarprovisie. Als productie 6 heeft [gedaagde] bij haar conclusie van 15 juni 2016 met betrekking tot de hiervoor genoemde 13 relaties een overzicht op relatieniveau in het geding gebracht van alle nieuwe verzekeringen die sinds 1 januari 2011 zijn gesloten, met vermelding (in een andere volgorde) van dezelfde soort gegevens als die zijn vermeld op productie 5.
2.8.
In haar conclusie van 15 juni 2016 stelt [gedaagde] primair dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen, alleen al omdat [eiseres] niet meewerkt aan het onderzoek van de accountant. Subsidiair verzoekt [gedaagde] om in een (uitvoerbaar bij voorraad verklaard) tussenvonnis [eiseres] te gelasten tot a) het binnen 14 dagen na het te wijzen tussenvonnis verlenen van medewerking aan het geven van de opdracht aan de accountant op grond van de schriftelijke omschrijving van de opdracht van de accountant in de brief van 14 januari 2016 en b) het voldoen van de kosten van de accountant binnen 14 dagen na het tussenvonnis, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 per overtreding en van € 1.000 voor iedere dag dat een overtreding voortduurt. Dit subsidiaire verzoek wordt door de rechtbank beschouwd als een incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding, in de zin van artikel 223 Rv.
2.9.
Tijdens de pleidooien heeft [eiseres] betoogd dat, gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde producties 5 en met name 6, van haar niet (langer) kan worden verwacht dat zij het aan [gedaagde] en [eiseres'] accountant toevertrouwt om verder te selecteren welke aanvullende informatie aan [eiseres] wordt verstrekt. Dit betoog komt er op neer dat de rechtbank terug moet komen op haar beslissing dat de accountant van [gedaagde] in opdracht van [gedaagde] het in 5.10 van het eerste tussenvonnis bedoelde onderzoek moet uitvoeren en dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde] haar houdt aan de op 23 december 2015 gemaakte afspraak om de accountant van [gedaagde] gezamenlijk opdracht te geven voor dat onderzoek. Dit standpunt slaagt, op grond van de hierna te noemen drie omstandigheden.
Omstandigheid 1
2.10.
Aan de hand van de door [gedaagde] als productie 5 en 6 overgelegde overzichten heeft [eiseres] tijdens het pleidooi betoogd dat voor alle door haar genoemde 13 relaties via [gedaagde] weliswaar verzekeringen zijn geroyeerd, maar dat zij materieel nog steeds dezelfde verzekeringen (hetzelfde object en hetzelfde risico) hebben als voor 1 januari 2011. Deze verzekeringen moeten worden beschouwd als gemuteerde verzekeringen (en niet als nieuwe verzekeringen) in de zin van artikel 3.9 van de koopovereenkomst en moeten daarom meedoen bij de bepaling van het winstrecht. [gedaagde] heeft dit ten aanzien van 12 relaties in het geheel niet betwist en ten aanzien van 1 relatie heeft [gedaagde] dit niet voldoende gemotiveerd betwist. Immers, alleen ten aanzien van [bedrijf] voert [gedaagde] aan dat deze relatie twee nieuwe voertuigverzekeringen heeft afgesloten onder veel gunstigere voorwaarden (premie, polisvoorwaarden en maandbetaling) dan de voorwaarden die golden voor de oude voertuigverzekeringen, maar dat de voorwaarden veel gunstiger zijn heeft [gedaagde] niet onderbouwd, terwijl dat wel op haar weg had gelegen. Op grond van deze omstandigheden kan bovendien niet worden uitgesloten dat na 1 januari 2011 via [gedaagde] voor meer dan de 13 genoemde relaties overgedragen verzekeringen zijn gemuteerd (in de zin van artikel 3.9 van de koopovereenkomst), terwijl [gedaagde] jarenlang ten opzichte van [eiseres] de suggestie heeft gewekt dat daarvan niet of nauwelijks sprake is.
Omstandigheid 2
2.11.
Bezien in hun samenhang moeten de laatste alinea van artikel 2.1 van de koopovereenkomst en de artikelen 3.8 en 3.9 van de koopovereenkomst zo worden uitgelegd, dat [gedaagde] ten aanzien van alle relaties die onderdeel hebben uitgemaakt van de overgedragen assurantieportefeuille [eiseres] inzage moet verschaffen in welke polissen sinds 1 januari 2011 lopen of hebben gelopen, op welke verzekerde risico’s deze polissen betrekking hebben of hebben gehad en wat de bij die polissen horende jaarpremies en jaarprovisies zijn. Met betrekking tot (slechts) 13 relaties heeft [gedaagde] deze informatie in 2016 verstrekt (door middel van haar producties 5 en 6), terwijl [gedaagde] deze informatie op grond van de koopovereenkomst ten aanzien van alle relaties die onderdeel uitmaken van de overgedragen assurantieportefeuille al veel eerder (jaarlijks) had moeten verstrekken.
Omstandigheid 3
2.12.
Uit 5.10 van het eerste tussenvonnis volgt dat het de bedoeling van de rechtbank was dat de accountant van [gedaagde] , schriftelijk en gemotiveerd, zelf een oordeel zou geven over de vraag of de verzekeringen, die na 1 januari 2011 via [gedaagde] zijn gesloten door relaties die onderdeel uitmaken van de overgedragen assurantieportefeuille, nieuwe verzekeringen zijn in de zin van artikel 3.9 van de koopovereenkomst. Uit de brief van de accountant van [gedaagde] van 14 januari 2016 blijkt echter dat partijen op 23 december 2015 hebben afgesproken dat de accountant dit oordeel niet zou geven. Tijdens de pleidooien is door [eiseres] aangevoerd dat de accountant van [gedaagde] dit oordeel niet kán geven. [gedaagde] heeft dit niet weersproken. Hieruit volgt dat de in 5.10 van het eerste tussenvonnis gegeven opdracht is gebaseerd op een veronderstelling die achteraf onjuist is gebleken.
2.13.
Gelet op het voorgaande hoeft [eiseres] geen verdere medewerking te verlenen aan het onderzoek van de accountant van [gedaagde] , dat de rechtbank in 5.10 van het eerste tussenvonnis voor ogen had. In zoverre komt de rechtbank dus terug op haar beslissing in het eerste tussenvonnis, dat de accountant van [gedaagde] het daar bedoelde onderzoek in opdracht van [gedaagde] moet uitvoeren. Dit brengt ook mee dat de incidentele vordering van [gedaagde] (zie 2.8) afgewezen. De kosten van [eiseres] in dit incident zullen worden begroot op nihil. Omdat [gedaagde] zich, in overeenstemming met het eerste tussenvonnis, heeft ingespannen om haar accountant te kunnen laten beginnen met zijn onderzoek, is [eiseres] op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid wel verplicht om, indien [gedaagde] haar daarvoor een met facturen en urenspecificaties van haar accountant onderbouwd verzoek doet, de helft van de kosten van [gedaagde] te vergoeden die verband houden met de opdracht die de rechtbank in 5.10 van het eerste tussenvonnis heeft gegeven. Wat dit betreft komt de rechtbank dus gedeeltelijk terug op haar beslissing in 5.15 van het eerste tussenvonnis, voor zover dat inhoudt dat de kosten die zijn verbonden aan het onderzoek van de accountant van [gedaagde] voorshands volledig door [eiseres] moeten worden betaald.
2.14.
Tijdens het pleidooi heeft [gedaagde] betoogd dat zij het bezwaarlijk vindt om de door [eiseres] gewenste informatie te verstrekken, a) uit oogpunt van de privacy van haar relaties en b) omdat [eiseres] inmiddels één van haar relaties ( [A] ) zou hebben bewogen alle via [gedaagde] lopende verzekeringen op te zeggen en (opnieuw) klant te worden van [eiseres] . In reactie hierop heeft [eiseres] aangevoerd dat een uitzondering moet worden gemaakt op de in beginsel door [gedaagde] in acht te nemen verplichting om de privacy van haar relaties in acht te nemen, vanwege de door partijen overeengekomen earn-outregeling. Ook is namens [eiseres] verklaard dat zij niet met klanten van [gedaagde] aan de haal gaat. Zij is niet meer aan het met [gedaagde] overeengekomen relatiebeding gebonden, zodat relaties van [gedaagde] vrij zijn om hun te verzekeren risico’s bij [eiseres] onder te brengen. Bovendien zal [eiseres] de door [gedaagde] te verstrekken informatie niet delen met derden, aldus [eiseres] . De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
2.15.
Voor de vrees van [gedaagde] dat [eiseres] klanten zal wegkapen geldt dat de rechtbank (in een andere procedure) het tussen partijen overeengekomen relatiebeding heeft geschorst ten aanzien van de heer [B] , en dat het tegen die beslissing door [gedaagde] ingestelde hoger beroep nog loopt. Voor het geval die beslissing tot schorsing van het relatiebeding onherroepelijk wordt vernietigd en behalve [A] ook andere relaties van [gedaagde] overstappen naar [eiseres] (of enige andere, aan de heer [B] gelieerde onderneming), staat het [gedaagde] vrij om [eiseres] /de heer [B] op grond van wanprestatie en/of onrechtmatige daad aan te spreken. Op dit moment ziet de rechtbank hierin echter geen reden voor [gedaagde] om informatie voor [eiseres] achter te houden.
2.16.
Wat betreft de privacy van de relaties van [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat een eventuele schending van de privacy van relaties van [gedaagde] gerechtvaardigd is door de afspraak die partijen in de koopovereenkomst hebben gemaakt over de wijze waarop het winstrecht moet worden vastgesteld. De rechtbank verwijst in verband hiermee naar 2.11 (Omstandigheid 2). Overigens gaat de rechtbank ervan uit dat [eiseres] haar tijdens de zitting gedane toezegging, dat zij gegevens over nieuwe verzekeringen van relaties van [gedaagde] niet met derden zal delen, gestand zal doen.
2.17.
Met inachtneming van het bovenstaande en van artikel 22 Rv zal de rechtbank [gedaagde] gelasten om met betrekking tot alle relaties die deel hebben uitgemaakt van de overgedragen assurantieportefeuille, conform haar producties 5 en 6 en indien mogelijk niet alleen schriftelijk maar ook digitaal, een overzicht in het geding te brengen met daarop een overzichtelijke weergave van alle polissen die sinds 1 januari 2011 lopen of hebben gelopen, van de verzekerde risico’s waarop die polissen betrekking hebben of hebben gehad en van de bij die polissen horende jaarpremies en jaarprovisies.
2.18.
[eiseres] zal hierna een akte moeten nemen waarin zij, op grond van het in 2.17 bedoelde overzicht, gemotiveerd aangeeft, voor zover van toepassing, welke verzekeringen moeten worden aangemerkt als mutaties en welke als nieuwe verzekeringen in de zin van artikel 3.9 van de koopovereenkomst. Ook dient [eiseres] in deze akte haar stellingen nader te onderbouwen dat zij schade heeft geleden doordat [gedaagde] met ingang van 1 juli 2013 het gebruik van de handelsnaam [handelsnaam van eiseres] heeft gestaakt, dat [gedaagde] in de nakoming van de koopovereenkomst tekort is geschoten vanwege gebrekkige dienstverlening aan een aantal voormalige relaties van [eiseres] , en dat [eiseres] daardoor schade heeft geleden. [gedaagde] zal bij antwoordakte mogen reageren.
2.19.
Voor het geval [gedaagde] de in 2.17 genoemde informatie niet in het geding brengt zal de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht. [gedaagde] moet er rekening mee houden dat de rechtbank dan, gelet op de derde alinea van artikel 2.1 van de koopovereenkomst, de schade van [eiseres] kan begroten op basis van de aanname dat het winstrecht van [eiseres] in totaal € 883.011 bedraagt.
2.20.
Alle overige beslissingen worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident (zie 2.8):
3.1.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiseres] , welke kosten worden begroot op nihil,
in de hoofdzaak:
3.3.
gelast [gedaagde] om,
uiterlijk 25 januari 2017,met betrekking tot alle relaties die deel hebben uitgemaakt van de overgedragen assurantieportefeuille, conform haar producties 5 en 6 en indien mogelijk niet alleen schriftelijk maar ook digitaal, een overzicht in het geding te brengen met daarop een overzichtelijke weergave van alle polissen die sinds 1 januari 2011 lopen of hebben gelopen, van de verzekerde risico’s waarop die polissen betrekking hebben of hebben gehad en van de bij die polissen horende jaarpremies en jaarprovisies,
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
22 februari 2017voor het nemen van een akte door [eiseres] over hetgeen is vermeld onder 2.18, waarna [gedaagde] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2016. [1]

Voetnoten

1.type: JvdB/4223