ECLI:NL:RBMNE:2016:6950

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
4256687 UC EXPL 15-10011 VR/1331
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van eis tot betaling na bewijslevering in civiele zaak

In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de eiser, [eiser], een vordering ingesteld tegen de gedaagde, de besloten vennootschap [gedaagde], met betrekking tot een bedrag van € 1.800,-. De eiser stelde dat de gedaagde dit bedrag onder dwang heeft afgenomen van [B], die in dienst was van de eiser. De gedaagde daarentegen betwistte deze claim en stelde dat [B] om extra betaling vroeg voor het repareren van een hefbrug die niet goed functioneerde. De kantonrechter heeft de getuigenverklaringen van beide partijen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het verhaal van de eiser meer geloofwaardigheid had. De kantonrechter oordeelde dat het bewijs was geleverd dat de gedaagde het bedrag van € 1.800,- heeft afgepakt van [B]. Hierdoor werd de eis van de eiser tot betaling van dit bedrag toegewezen, evenals de gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 6 juli 2016.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4256687 UC EXPL 15-10011 VR/1331
Vonnis van 6 juli 2016
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: S. Baldinger,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. W. van de Velde.

1.Het verdere procesverloop in conventie en in reconventie

1.1
Het procesverloop sinds het tussenvonnis van 18 november 2015 blijkt uit de volgende stukken:
  • proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 maart 2016
  • conclusie na getuigenverhoor van [eiser]
  • conclusie na getuigenverhoor van [gedaagde] .
1.2
Daarna is bepaald dat er een vonnis zou worden uitgesproken.

2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

2.1
In het tussenvonnis van 18 november 2015 is [eiser] opgedragen te bewijzen dat [gedaagde] van haar € 1.800,- heeft afgepakt.
2.2.
[eiser] heeft zichzelf (in de persoon van [A] ) als partijgetuige doen horen. [gedaagde] heeft afgezien van tegenverhoor.
2.3
Het bewijs is geleverd. De kantonrechter zal deze beslissing hierna toelichten. De consequentie is dat de eis van [eiser] tot betaling van € 1.800,- wordt toegewezen. Op de andere eisen van [eiser] gaat de kantonrechter verderop in. De consequentie is verder dat alle eisen van [gedaagde] worden afgewezen.
2.4
Tegenover elkaar staan twee verhalen.
Het verhaal van [eiser] dat [B] werd bedreigd en gedwongen de betaalde € 1.800,- af te geven en toen onder bedreiging het terrein van [eiser] werd afgejaagd.
En het verhaal van [gedaagde] dat [B] ineens nog een keer € 1.800,- wilde ontvangen om de nog steeds niet werkende hefbrug die net was geïnstalleerd, alsnog aan de praat te krijgen. Toen [gedaagde] daarop niet inging, zou [B] zonder meer zijn vertrokken. Niets zou verder zijn voorgevallen.
2.5
De kantonrechter hecht veel meer waarde aan wat [eiser] naar voren heeft gebracht en vindt dat verhaal bewezen.
[B] deed meteen na zijn bezoek aangifte met een gedetailleerd verslag van wat er in zijn ogen allemaal gebeurd was. Daar staan twee haast identieke schriftelijke verklaringen tegenover van mensen die er aan de zijde van [gedaagde] ook bij waren. Die verhalen zijn later geschreven en geen van twee mensen zijn als tegengetuige voorgebracht door [gedaagde] . Zij hebben hun tegengeluid dus niet onder ede herhaald. De kantonrechter zag voor een getuigenverklaring onder ede wel aanleiding: de schriftelijk betogen overtuigen niet. Zij zijn nagenoeg in dezelfde woorden opgeschreven en suggereren dat er helemaal niets zou zijn voorgevallen rond het vertrek van [B] . Dat is op het eerste gezicht al ongeloofwaardig. [B] is de hele dag bezig om een hefbrug werkend te krijgen en mag dan zo maar vertrekken, terwijl alles al is betaald en de hefbrug niet werkt. Ook overtuigt niet dat [B] , die keer op keer probeerde de hefbrug te laten werken – een verklaring van de partijgetuige, die niet is weersproken door wie dan ook in deze zaak – ineens extra geld wil zien voor hij verder blijft proberen. Dat is een onwaarschijnlijke wending in zijn aanpak tot dat moment. En als die wending daadwerkelijk had plaatsgevonden, is het des te onwaarschijnlijker dat [eiser] [B] zo maar zou hebben laten vertrekken. De schriftelijke verklaringen zijn ook niet te rijmen met de partijgetuigenverklaring die inhoudt dat hij geschreeuw door de telefoon hoorde, wat weer overeenstemt met de dreigende situatie die [B] in zijn aangifte beschrijft. De schriftelijke betogen zijn ook veel minder gedetailleerd dan de aangifte van [B] .
2.6
Dit alles plaatst de kantonrechter tegen de achtergrond van het volgende:
De onbetwist gebleven verklaring van de partijgetuige dat [gedaagde] niet aan een oplossing wilde meewerken, terwijl [eiser] een aantal concrete voorstellen had gedaan. Voorstellen die de kantonrechter constructief acht.
Het onbetwist gebleven rondhangen van [gedaagde] (met drie mensen) bij het politiebureau in Veenendaal toen [B] en [eiser] daar waren in verband met de aangifte. Terwijl uit de stellingen van [gedaagde] helemaal niet volgt waarom hij aanleiding had zelf naar dat politiebureau te gaan.
Het onbetwist blijven van de verklaring van de partijgetuige dat [gedaagde] (in de persoon van [C] ) hem had gezegd dat hij op zijn familiefeest was aangekomen, terwijl hij in werkelijkheid rondhing bij het politiebureau.
2.7
Het voorgaande brengt de kantonrechter tot de slotsom dat het bewijs door [eiser] is geleverd dat [gedaagde] van haar € 1.800,- heeft afgepakt.
2.8
Die conclusie leidt tot toewijzing van de eis van [eiser] dat dit bedrag aan haar wordt betaald. Ook de rente die hij daarover betaald wil krijgen, wijst de kantonrechter toe, waarbij het gaat om de rente op basis van artikel 6:119 BW. Die eis is namelijk niet bestreden.
[eiser] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en vergoeding daarvan geëist. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de kantonrechter de gevorderde vergoeding van € 270,- exclusief btw van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen. De gevorderde rente daarover wordt toegewezen, want is onbetwist gebleven.
De geëiste hoofdsom is hoger dat de optelsom van € 1.800,- en € 270,-. Het extra deel is rente. Dat extra deel is ook toewijsbaar, maar niet de wettelijke rente over dat extra deel. De wet verbiedt dat er wettelijke rente wordt gerekend over opengevallen wettelijke rente, tenminste als dat al binnen een jaar gebeurt, zoals hier.
2.9
De conclusie van 2.7 leidt ook tot afwijzing van alle eisen van [gedaagde] . Als zij al de schade heeft geleden die zij eist, dan heeft zij die aan zichzelf te wijten. Zij kan die niet verhalen op [eiser] .
2.1
[gedaagde] wordt als verliezende partij veroordeeld in de proceskosten. Die worden aan de kant van [eiser] begroot op € 303,63 aan verschotten en op € 262,50 aan salaris gemachtigde.

3.De beslissing in conventie en in reconventie

De kantonrechter:
3.1
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 2.096,82, te vermeerderen met btw, voorzover [eiser] zelf over dit bedrag of een deel daarvan btw moet afdragen,
3.2
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te vergoeden de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over € 2.070,- vanaf de dag van dagvaarding tot die van volledige betaling,
3.3
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiser] begroot op € 566,13,
3.4
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 6 juli 2016.