ECLI:NL:RBMNE:2016:6938

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
5455930 AE VEZ 16-116
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en verzoek om schadevergoeding na verzenden van een valse identiteit via Messenger

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over een verzoek van een werknemer, [verzoeker], die op staande voet was ontslagen door zijn werkgever, [verweerster] B.V. De werknemer had op 28 augustus 2016 een bericht verzonden naar zijn leidinggevende, de heer [A], waarin hij zich voordeed als zijn leidinggevende, de heer [B]. Dit bericht veroorzaakte onrust binnen de organisatie, omdat het leek alsof er ernstige problemen waren in de bakkerij. De werknemer gaf toe dat het een grap was, maar de werkgever beschouwde dit als een dringende reden voor ontslag. De werknemer verzocht de kantonrechter om een transitievergoeding, een billijke vergoeding en een vergoeding voor onregelmatige opzegging. De kantonrechter oordeelde dat er geen dringende reden was voor het ontslag, omdat de gevolgen voor de werknemer te ingrijpend waren. De kantonrechter kende de werknemer een schadevergoeding toe voor de gemiste opzegtermijn, de transitievergoeding en een billijke vergoeding, maar wees het tegenverzoek van de werkgever af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 5455930 AE VERZ 16-116 en 5523171 AE VERZ 16-134 pvt/1299
Beschikking van 21 december 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. B.J. Bloemendal,
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. X.M.C.I. Wakim.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 20 oktober 2016;
- het verweerschrift tevens tegenverzoek van [verweerster] van 17 november 2016;
- de pleitaantekeningen tevens verweerschrift tegenverzoek van [verzoeker] ;
- de mondelinge behandeling op 23 november 2016, waarvan de griffier aantekeningen heeft gehouden.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [1975] en thans derhalve 41 jaar oud, is vanaf 28 februari 1994 in dienst geweest van (de rechtsvoorganger van) [verweerster] als productiemedewerker, laatstelijk tegen een brutosalaris van € 2.166,00 per vier weken, exclusief vakantietoeslag.
2.2.
[verweerster] heeft twee bakkerijen en de franchiseformules [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Bij [bedrijf 2] zijn gemiddeld 151 marktbakkers aangesloten. [verzoeker] verrichtte zijn werkzaamheden gewoonlijk in de bakkerij te [vestigingsplaats] .
2.3.
[verzoeker] heeft bij wijze van grap op zondag 28 augustus 2016 om 12:42 vanuit zijn mobiele telefoon via Messenger van Facebook het volgende bericht aan zijn leidinggevende, de heer [A] (hierna: [A] ), gestuurd:
‘Dit zit me toch een beetje dwars. Kreeg dit gisteren van [voornaam van B] . Snap er helemaal niets van. [verzoeker] (…).’
Bij dit bericht is het volgende door [verzoeker] verzonnen bericht van de heer [B] (de leidinggevende van zijn leidinggevende) meegestuurd:
‘Za, 27/8/2016 Verdomme jongens, ik weet niet wat jullie gisteren allemaal uitgespookt hebben, maar het is één grote bende hier. En dat moest nou maar is afgelopen zijn. Ik ben in staat om jullie er allemaal uit te gooien. Maandag gesprek op kantoor. [B] 09.50.’
2.4.
Voormeld bericht heeft bij [A] voor onrust gezorgd. Hij geloofde dat het meegestuurde bericht van zijn leidinggevende [B] (hierna: [B] ) afkomstig was en dat [B] boos was over de staat waarin de bakkerij vrijdag was achtergelaten. Pas de volgende dag, maandag 29 augustus 2016, is het [A] duidelijk geworden dat [verzoeker] het bericht voor de grap aan hem had gestuurd. Diezelfde dag is [verzoeker] uitgenodigd voor een gesprek op dinsdag 30 augustus 2016 met de algemeen directeur van [verweerster] , de heer [C] , om uitleg te geven over het verzonden bericht.
2.5.
In het gesprek op 30 augustus 2016 heeft [verzoeker] toegegeven dat hij het bericht verzonnen en verzonden had. In dat gesprek is [verzoeker] op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van dezelfde datum is het ontslag op staande voet bevestigd en is het volgende vermeld:
‘(…) Op zaterdag 27 augustus 2016 heeft u naar uw leidinggevende, de heer [A] , een bericht gezonden waarbij u het heeft doen voorkomen alsof u de heer [B] was en het bericht namens hem was verzonden. In het bericht heeft u bovendien gedreigd ontslag op staande voet te geven. De inhoud van het bericht is als volgt:
Verdomme jongens, ik weet niet wat jullie allemaal uitgespookt hebben, maar het is één grote bende hier. En dat moest nou maar is afgelopen zijn. Ik ben in staat om jullie er allemaal uit te gooien. Maandag gesprek op kantoor. [B] !
Op maandag 29 augustus heeft [verweerster] onderzoek gedaan naar uw handelen en de gevolgen van het door u verzenden van dit bericht.
Op 29 augustus ben u uitgenodigd om 30 augustus 2016 om uitleg te geven aan ondergetekende over uw gedrag. In dat gesprek heeft u aangegeven dat u zo gehandeld heeft omdat op vrijdag 26 augustus uw leidinggevende, de heer [A] had benadrukt dat er goed schoongemaakt en opgeruimd moet worden na einde productie. Regelmatig wordt dit namelijk niet goed uitgevoerd en dan met name op vrijdagavond. U gaf aan dat u het bericht op zondag 28 augustus verstuurd heeft naar verschillende personen, waaronder uw leidinggevende de heer [A] . Om de indruk te wekken dat de heer [B] dit bericht verstuurd heeft op zaterdagmorgen, heeft u de datum en tijdstip van uw telefoon aangepast en vervolgens het bericht opgesteld en verstuurd. Volgens u zou het gaan om een grap.
Door zo te handelen heeft u niet alleen op onrechtmatige wijze een valse identiteit aangenomen en uw leidinggevende en de heer [B] in grote verlegenheid gebracht, maar tevens grote onrust binnen de organisatie van [verweerster] veroorzaakt.
Inmiddels heeft [verweerster] de toedracht van de gebeurtenissen goed in beeld en ook juridisch advies ingewonnen.
[verweerster] stelt zich op het standpunt dat de hierboven omschreven gedraging van u d.d. 28 augustus 2016 op zichzelf beschouwd al een dringende reden oplevert om u ex artikel 7:678 BW op staande voet te ontslaan, maar zeker in samenhang met de eerdere incidenten waarvoor u verschillende schriftelijke waarschuwingen heeft gehad en waarbij u bovendien gewaarschuwd bent dat als zich opnieuw een incident zal voordoen, dit zal leiden tot een ontslag op staande voet.
Het gaat om de volgende gedocumenteerde eerdere incidenten:
Op 8 september 2003 (…) werkweigering (…).Op 8 september 2003 (…) op uw functioneren aangesproken (…).|Op 11 juni 2010 (…) op een personeelsfeest onbehoorlijk heeft gedragen (…).Op 5 september 2012 (…) auto (…) vervuild (…).Op 5 november 2015 heeft u een officiële waarschuwing gehad (…) onder invloed van drugs op uw werk was verschenen.
Bij haar beslissing om u op staande voet te ontslaan, heeft [verweerster] rekening gehouden met uw persoonlijke omstandigheden, met name het feit dat u al geruime tijd voor [verweerster] werkzaam bent. (…).’

3.Het verzoek en het tegenverzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt, samengevat, dat de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair- aan hem een transitievergoeding toekent van € 26.182,00 bruto, en [verweerster] veroordeelt tot betaling van dit bedrag binnen 14 dagen na deze beschikking, onder overlegging van een bruto-netto loonspecificatie ,
- de billijke vergoeding vaststelt op € 50.000,00 bruto, en [verweerster] veroordeelt tot betaling van dit bedrag binnen 14 dagen na deze beschikking, onder overlegging van een bruto-netto loonspecificatie,
- een vergoeding wegens onregelmatige opzegging toekent van € 10.136,88 bruto, en [verweerster] veroordeelt tot betaling van dit bedrag binnen 14 dagen na deze beschikking, onder overlegging van een bruto-netto loonspecificatie,
- [verweerster] veroordeelt tot betaling van de niet genoten maar wel opgebouwde vakantiedagen en vakantietoeslag tot 1 augustus 2016, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW onder overlegging van een specificatie van het aantal opgebouwde vakantiedagen en een bruto-netto loonspecificatie binnen 14 dagen na deze beschikking,
subsidiair- aan hem een transitievergoeding toekent van € 26.182,00 bruto, en [verweerster] veroordeelt tot betaling van dit bedrag binnen 14 dagen na deze beschikking, onder overlegging van een bruto-netto loonspecificatie,
primair en subsidiair- [verweerster] veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de voldoening,
- [verweerster] veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2.
[verzoeker] berust in het feit dat zijn dienstverband door het ontslag op staande voet is geëindigd. Hij bestrijdt wel dat hij aan [verweerster] een dringende reden voor ontslag heeft gegeven. Daarvan uitgaande maakt [verzoeker] aanspraak op het loon over de gemiste opzegtermijn, op de transitievergoeding en op een billijke vergoeding. [verzoeker] voert ter onderbouwing van zijn verzoek het volgende aan. Hij heeft bij wijze van grap het bericht opgesteld dat zogenaamd van [B] afkomstig was. Uiteraard had hij de bakkerij op vrijdag juist heel goed schoongemaakt en opgeruimd. Hij heeft het bericht alleen aan de heer [A] gezonden en dit bericht met diens reactie alleen doorgezonden aan [D] , een bevriende collega. [D] had zondag meteen door dat het om een grap ging. Hij heeft er met ‘hahahaha’ op gereageerd . [A] had maandagochtend, nadat hij [verzoeker] gesproken had, ook door dat het om een grap ging. Later is [A] met het bericht naar [B] gegaan. [A] is een collega waarmee [verzoeker] jarenlang heeft samengewerkt en waarmee hij het goed kan vinden. [verweerster] heeft te zwaar en volkomen onverwacht ingezet op ontslag, zonder eerst de feiten te onderzoeken en zonder een goede afweging te maken. De vaststaande feiten zijn onvoldoende zwaar om een dringende reden in de zin van de wet te kunnen vormen. Het ontslag heeft grote gevolgen. [verzoeker] is plotsklaps zonder inkomen komen te zitten, hij heeft nog geen nieuwe baan, hij ontvangt geen WW-uitkering en vanwege zijn eenzijdige arbeidsverleden – hij werkt vanaf zijn 19e levensjaar al bij (de rechtsvoorganger van) [verweerster] in een eenvoudige productiefunctie – zal het voor hem zeer moeilijk zijn om een nieuwe dienstbetrekking met vergelijkbare arbeidsvoorwaarden te vinden.
3.3.
[verweerster] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] . Zij stelt daartoe het volgende. Het kan dan wel zo zijn dat [verzoeker] het verzenden van het bericht als grap heeft bedoeld, maar dat doet niets af aan de ernst van de situatie en de grote onrust die het bericht bij een groot aantal personen op die bewuste zondag heeft veroorzaakt. [verzoeker] had zich dienen te realiseren dat deze grap verkeerd zou vallen en tot onrust zou leiden. Dit feit is zo ernstig dat dit een dringende reden voor een ontslag op staande voet heeft opgeleverd. [verzoeker] was gewaarschuwd. Hij is al lange tijd in dienst en is gedurende een aantal jaren een gemotiveerde kracht gebleken. In het (recente) verleden hebben zich echter een aantal werkgerelateerde incidenten voorgedaan, waar [verzoeker] door [verweerster] op is aangesproken. Hij is een groot aantal keren gewaarschuwd voor zijn gedrag, waarbij [verweerster] heeft aangegeven dat bij herhaald gedrag, een ontslag op staande voet zal volgen. De waarschuwingen hebben geholpen, want na een waarschuwing functioneerde [verzoeker] weer gedurende één tot twee jaar naar behoren. Helaas heeft [verweerster] op 30 augustus 2016 het standpunt moeten innemen dat [verzoeker] in zijn functioneren zodanig te kort is geschoten, dat zij hem op staande voet heeft ontslagen.
3.4.
In het tegenverzoek verzoekt [verweerster] , samengevat, dat de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [verzoeker] veroordeelt om aan haar een bedrag te voldoen vanwege de onregelmatige opzegging ten bedrage van € 2.534,22 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 november 2016 en met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure.
3.5.
[verzoeker] verzoekt het tegenverzoek af te wijzen, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten, waaronder de advocaatkosten.

4.De beoordeling

in het verzoek

4.1.
Krachtens artikel 7:677 BW is de werkgever bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de werknemer. Artikel 7:678 lid 1 BW bepaalt dat als dringende reden worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de beschouwing te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden.
4.2.
Het staat vast dat [verzoeker] een grap heeft gemaakt ten koste van [A] waarover hij heeft gelachen met [D] . Dat lijkt onschuldig, maar de kantonrechter oordeelt dat [verzoeker] met zijn grap de grenzen van het acceptabele wel heeft overschreden. Hij heeft [A] bang willen maken voor sancties van de kant van de werkgever door het bericht zo op te stellen alsof het echt van [B] afkomstig was. Hij heeft bovendien [A] niet meteen weer gerustgesteld en niet meteen verteld dat het om een grap ging en dat hij de bakkerij juist heel schoon had achtergelaten. Dat heeft hij pas maandag gedaan. Ter zitting heeft [verweerster] toegelicht dat het schoonmaken van de bakkerij een gevoelig punt is waar de leiding steeds op hamert. Zij heeft ook toegelicht dat [A] in verband met het respecteren van de zondagsrust in Bunschoten-Spakenburg, de (on)juistheid van het bericht (waarin ook gevloekt wordt) die dag niet heeft kunnen verifiëren bij [B] . [verweerster] heeft aldus voldoende aannemelijk gemaakt dat het valse bericht van [verzoeker] op zondag voor onrust heeft gezorgd bij [A] en bij deze niet goed is gevallen. Daar komt bij dat ook [B] op maandag onaangenaam verrast was door het misbruik van zijn naam. [verweerster] heeft haar stelling dat het bericht ook bij anderen in haar organisatie grote onrust heeft veroorzaakt niet onderbouwd. De kantonrechter gaat daar dan ook niet van uit. Hoewel [verweerster] de verzending van het bericht dus niet hoeft te accepteren, is de gedraging van [verzoeker] nu ook weer niet zo ernstig dat zij in de omstandigheden van dit geval een dringende reden voor ontslag oplevert. Daarvoor zijn de gevolgen van een ontslag op staande voet voor [verzoeker] te ingrijpend. De wijze waarop [verzoeker] het dienstverband heeft vervuld maakt dat niet anders. De in de ontslagbrief aangevoerde incidenten waarvoor [verzoeker] een waarschuwing heeft gekregen leggen gelet op de aard van die incidenten en de periode waarin zij zich hebben voorgedaan onvoldoende gewicht in de schaal. De incidenten zijn bovendien in het geheel niet vergelijkbaar met de verzending van het bericht aan [A] . Nu [verzoeker] ook lange tijd naar behoren heeft gefunctioneerd had [verweerster] moeten kiezen voor een minder zware sanctie.
4.3.
De slotsom is dus dat er geen sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW.
4.4.
Op grond van artikel 7:672 lid 10 BW is de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. [verweerster] heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] zonder inachtneming van de opzegtermijn opgezegd. Daarmee heeft zij opgezegd tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt. Tegen het door [verzoeker] gevorderde bedrag van € 10.136,88 bruto aan loon over de gemiste opzegtermijn heeft [verweerster] geen afzonderlijk verweer gevoerd. De verzochte veroordeling tot betaling van dit bedrag zal dan ook als na de te melden worden toegewezen.
4.5.
Ten aanzien van de verzochte transitievergoeding wordt het volgende overwogen. Indien de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en deze door de werkgever wordt beëindigd, heeft de werknemer van rechtswege aanspraak op de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW. Geen transitievergoeding is verschuldigd, zo volgt uit lid 7 sub c van dat artikel als het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. De wetgever heeft hierbij voor ogen gestaan dat voor ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden en dat niet snel mag worden aangenomen dat geen transitievergoeding verschuldigd is. Voor de vraag of sprake is van ernstige verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW moet derhalve een hoge lat worden aangelegd, zoals dat ook geldt voor de ernstige verwijtbaarheid aan de kant van de werkgever die aanleiding kan zijn voor de billijke vergoeding van artikel 7:671b lid 8 aanhef en onder c BW. In dit geval zijn de gedragingen in het licht van alle hiervoor genoemde omstandigheden onvoldoende om uit te gaan van ernstige verwijtbaarheid in de zin van voornoemde bepaling. De hoogte van de verzochte transitievergoeding is niet betwist. De transitievergoeding van € 26.182,00 zal daarom eveneens als na te melden worden toegewezen.
4.6.
[verzoeker] heeft ook verzocht hem een billijke vergoeding toe te kennen ten bedrage van € 50.000,00. [verweerster] heeft daartegen ingebracht dat zij niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten, zodat dit verzoek niet kan worden toegewezen. Dit verweer wordt verworpen, omdat de rechtsgrond voor toewijzing van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 BW reeds is gegeven met het oordeel dat aan het ontslag geen dringende reden ten grondslag lag. Daarbij wordt verwezen naar hetgeen de regering hierover heeft medegedeeld in reactie op vragen en opmerkingen van de Vereniging Arbeidsrecht Advocaten Nederland (VAAN):
“De auteur vraagt duidelijkheid over de vraag of met de «billijke vergoedingen» zoals opgenomen in de artikelen 7:681 BW en 7:682, derde, vierde en vijfde lid, BW hetzelfde type vergoeding is bedoeld als de vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten zoals deze elders in het wetsvoorstel is opgenomen. Hierover bestaat in de literatuur discussie. Hierbij kan de regering bevestigen dat er sprake is van hetzelfde type vergoeding; in de artikelen 7:681 BW en 7:682, derde, vierde en vijfde lid, BW is er voor de daarin bedoelde specifieke gevallen reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid.”(Kamerstukken I 2013/14, 33818, C, p. 113).
4.7.
Voor de omvang van de billijke vergoeding heeft als uitgangspunt te gelden dat deze vooral bepaald wordt door de mate van het ernstig verwijtbare handelen en nalaten van de werkgever. Daarbij heeft de kantonrechter de mogelijkheid om de hoogte van de vergoeding te bepalen op een wijze die, en op het niveau dat, aansluit bij de omstandigheden van het geval.
4.8.
Aan [verweerster] valt te verwijten dat zij [verzoeker] heeft ontslagen zonder dat daarvoor een dringende reden was. Zij is dus ook verantwoordelijk voor het feit dat [verzoeker] plotsklaps zonder werk en zonder inkomen is komen te zitten. [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat dit voor hem zeer ingrijpend is geweest omdat hij een eigen huis heeft waarvoor hij de lasten moet betalen, alleenstaand is en voor zijn levensonderhoud volledig afhankelijk van zijn inkomen uit werk. Bovendien heeft [verzoeker] toegelicht dat hij door toedoen van [verweerster] hoge kosten heeft moeten maken om zijn recht te kunnen krijgen. Zijn gemachtigde heeft de kosten van juridische bijstand begroot op € 6.000,00. Gelet hierop zal de kantonrechter de billijke vergoeding bepalen op € 7.500,00 bruto. De kantonrechter ziet geen aanleiding om een hoger bedrag als billijke vergoeding toe te kennen. Daarbij weegt mee dat [verzoeker] zelf een misselijke grap heeft gemaakt. Bovendien weegt mee dat hij recht op het loon over de opzegtermijn en op de transitievergoeding heeft. Dat is bij elkaar een aanzienlijk bedrag. Bovendien weegt mee dat [verzoeker] heeft besloten te berusten in het ontslag en dat hij, zoals besproken tijdens de mondelinge behandeling, niet meer terug wil. Hij heeft toegelicht dat hij een fanatieke en betrokken werknemer is geweest met plezier in zijn werk, maar dat hij geen heilig boontje is. Hij sluit daarom niet uit dat hij, indien het dienstverband hersteld was of alsnog zou worden, opnieuw in de fout zou zijn gegaan en vanwege grappen en grollen onder collega’s opnieuw op het matje zou zijn geroepen. Daar komt dan nog bij, aldus [verzoeker] , dat na de overname van zijn voormalige werkgever de woon-werkafstand 100 kilometer enkele reis is komen te bedragen. Alles afwegende heeft [verzoeker] besloten dat nu het moment daar is om werk dichter bij huis te zoeken. De kantonrechter neemt aan dat hij daarin ook zal slagen, ondanks zijn eenzijdige arbeidsverleden, en dat de transitievergoeding van € 26.182,00 bruto zal kunnen helpen om de periode naar een nieuw dienstverband te overbruggen.
4.9.
De vordering tot betaling van de niet genoten maar wel opgebouwde vakantiedagen en vakantietoeslag is niet weersproken en eveneens als na te melden toewijsbaar, vermeerderd met 50% wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW.
4.10.
De verzochte wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zal als onbetwist en op de wet gegrond worden toegewezen.
4.11.
[verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 679,00, waarvan een bedrag van € 600,00 voor salaris van de gemachtigde.
4.12.
Het verzoek de vergoedingen onder overlegging van een bruto-netto loonspecificatie te voldoen, is eveneens toewijsbaar.
4.13.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, zal eveneens worden toegewezen.
in het tegenverzoek
4.14.
Nu zoals hiervoor aan de orde [verzoeker] geen dringende reden aan [verweerster] heeft gegeven, komt het tegenverzoek niet voor toewijzing in aanmerking.
4.15.
[verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek
5.1.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een gefixeerde schadevergoeding van € 10.136,88 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, berekend vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 26.182,00 bruto ter zake de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking tot aan de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 7.500,00 bruto ter zake van de billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:681 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, berekend vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van de niet genoten maar wel opgebouwde vakantiedagen en vakantietoeslag tot 1 augustus 2016, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% berekend op de voet van artikel 7:625 BW tot de dag van algehele voldoening alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum van verzuim tot de dag van algehele voldoening;
5.5.
de veroordelingen onder 5.1 tot en met 5.4 onder overlegging van een bruto-netto loonspecificatie;
5.6.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 679,00;
5.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders verzochte;
in het tegenverzoek
5.9.
wijst het verzoek af;
5.10.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2016.