Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
‘de sociale en financiële gevolgen (te
) regelen voor alle werknemers met een arbeidscontract voor onbepaalde tijd met een bedrijf dat onderdeel is van de Roto Smeets Group van wie door welke omstandigheid dan ook de arbeidsplaats komt te vervallen.’Als uitgangspunt is in het sociaal plan geformuleerd dat ernaar gestreefd zal worden de betrokken werknemers binnen Roto Smeets Group B.V. te herplaatsten in een functie die zoveel mogelijk aansluit bij hun capaciteiten, opleiding, kennis en ervaring. Daartoe is een begeleidingscommissie ingesteld die tot taak heeft geschillen bij de uitvoering van het plan te behandelen en daarover bindende uitspraken te doen. Een op de situatie van de betreffende werknemer toegesneden begeleiding bij het vinden van ander werk geschiedt door het mobiliteitscentrum C3, waarvan de kosten, inclusief de eventuele opleidings- en verhuiskosten, door Roto Smeets Group B.V. worden voldaan. Het sociaal plan voorziet voorts in een ontslagvergoeding bij beëindiging van het dienstverband, (bij een salaris tot € 4.284,--) bestaande uit een periodieke maandelijkse uitkering van 15% van het bruto maandsalaris. De uitkering wordt maandelijks betaald op vertoon van een specificatie van de sociale verzekeringsuitkering over de betreffende maand. De duur van de uitkering is afhankelijk van de leeftijd van de werknemer en de lengte van het dienstverband. De totale uitkering is gemaximeerd op het bedrag van de ontslagvergoeding volgens de toenmalige neutrale kantonrechtersformule.
‘Met betrekking tot de uitkering van de transitievergoeding wensen wij nog nadere afspraken te maken omdat wij met je van gedachten willen wisselen over het eventueel te volgen C3 traject.’Vervolgens heeft [A] bij brief van 15 juni 2016, onder verwijzing naar deze eerdere uitlating, aan Knnops meegedeeld:
‘Voortschrijdend inzicht heeft ons geleerd dat de gekozen route met een transitievergoeding niet de juiste weg is. Aangezien er sprake is van overgang van onderneming in de zin van Boek 7, titel 10, afdeling 8 van het Burgerlijk Wetboek zijn alle arbeidsvoorwaarden overgenomen en zullen rechten en verplichtingen moeten worden gerespecteerd tot maximaal 1 jaar na de overname. Aangezien de ontslagaanvragen ruim binnen deze gestelde periode zijn gehonoreerd door het UWV zien wij ons gehouden om het ‘Werkgelegenheidsplan RSG’ op u van toepassing te verklaren. Concreet houdt dit voor u in dat GrafiServices B.V. uw sociale uitkering zal aanvullen conform het gestelde in dit werkgelegenheidsplan. (-) Daarnaast heeft u recht op een traject bij C3; de kosten zullen door GrafiServices B.V. worden gedragen. (-) Mocht naderhand uit dat traject blijken dat er een opleidingsbehoefte ontstaat dan is er per medewerker een budget van Euro 2.500,-- beschikbaar om dit in te vullen. Wij zijn van mening dat deze regeling meer recht doet aan de ontstane situatie.’In de bijlage bij deze brief is het maximum van de volgens bedoeld sociaal plan aan [verzoeker] toekomende aanvullingen op een sociale uitkering berekend op € 8.040,--.
3.Het verzoek en het daartegen gevoerde verweer
‘een bedrijf dat onderdeel is van de Roto Smeets Group’valt hij niet meer onder de werkingssfeer van het sociaal plan.
4.De beoordeling
‘het verzoek om toestemming, bedoeld in artikel 671a, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (-) is gedaan voor 1 mei 2016.’De arbeidsovereenkomst van partijen is op 30 september 2016 geëindigd, maar in geschil is of de UWV-aanvraag is gedaan vóór 1 mei 2016. Grafiservices meent van wel, [verzoeker] vindt van niet.
‘(d)e werkgever die voornemens is de arbeidsovereenkomst op te zeggen op grond van artikel 669, lid 3, onderdeel a of b, (-) hiervoor schriftelijk toestemming (verzoekt) aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen’, zoals artikel 7:671a lid 1 BW bepaalt. Een andere eis dan dat het verzoek aan het UWV schriftelijk wordt gedaan, stelt de wet niet. Gelet op het uitzonderingskarakter dat het besluit - als overgangsrecht - heeft, is er geen ruimte voor de door [verzoeker] verdedigde extensieve interpretatie, inhoudende dat de datum waarop het volledige verzoek om toestemming door het UWV is ontvangen (3 mei 2016) als indieningsdatum moet worden aangemerkt. Gezien de strekking van artikel 4 van het Besluit overgangsrecht ziet de kantonrechter geen reden om de regel, vervat in artikel 7:672 lid 5 BW, dat de opzegtermijn wordt verkort met de UWV-proceduretijd, die eerst aanvangt op de datum waarop het volledige verzoek aan het UWV is ontvangen, hier analogisch toe te passen. De ratio van die regel is om alleen die proceduretijd op de opzegtermijn in mindering te brengen die gemoeid is met de effectieve behandeling van de zaak door het UWV. Artikel 4 van het Besluit overgangsrecht heeft blijkens de Nota van toelichting een andere strekking, namelijk om te voorkómen dat bij ontslag van meerdere werknemers bij dezelfde werkgever de ene werknemer wél, en de andere werknemer geen recht heeft op de wettelijke transitievergoeding. Die ratio dwingt in dit geval niet tot de door [verzoeker] verdedigde uitleg, omdat Grafiservices voor de gehele groep van (elf) werknemers van wie de arbeidsplaats verviel tegelijkertijd, vóór 1 mei 2016, een ontslagvergunning heeft gevraagd.
‘Voor zover redelijkerwijs kan worden verlangd zal werkgever voorafgaand overleg plegen met werknemer. Werkgever zal voor gebruikmaking van dit beding het belang moeten aangeven waarvoor het individuele belang dient te wijken. Zulks is onder meer aan de orde - en de wijziging geschiedt derhalve automatisch - indien deze wijziging voortvloeit uit de op deze overeenkomst van toepassing zijnde CAO-afspraken of uit enig in overleg met vakbondsorganisaties vastgesteld Sociaal Plan, alsmede indien er sprake is van een wijziging van de arbeidsvoorwaardenregeling(en) al dan niet in concernverband vastgesteld na overleg met de ondernemingsraad, conform de Wet op de Ondernemingsraden.’[verzoeker] heeft een dergelijk beding, zo al overeengekomen, redelijkerwijs niet anders hoeven te begrijpen dan als een eenzijdig wijzigingsbeding, en niet als een incorporatiebeding. Een dergelijke incorporatie is vervat in artikel 1 van de genoemde arbeidsovereenkomst, maar die strekt zich niet uit tot een sociaal plan. Nu niet is gesteld of gebleken dat het ‘Werkgelegenheidsplan Roto Smeets Group’ van december 2012 wijziging bracht in arbeidsvoorwaarden die tevoren reeds deel uitmaakten van de arbeidsovereenkomst met Roto Smeets Grafiservices B.V., faalt het beroep van Grafiservices op een dergelijk beding. De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat de CAO Grafimedia vanaf 1 april 2012 geen recht meer gaf op een ontslagvergoeding, zodat uit het sociaal plan van december 2012 geen wijziging in de arbeidsvoorwaarden voortvloeide die de toenmalige werkgever, tegen het individuele werknemersbelang in, met gebruikmaking van de voorbehouden wijzigingsbevoegdheid eenzijdig had door te voeren. Het sociaal plan van december 2012 kan dan ook, anders dan Grafiservices meent, niet geacht worden door incorporatie deel te zijn gaan uitmaken van de rechten en verplichtingen die ten tijde van de overgang van onderneming in juni 2015 voortvloeiden uit de arbeidsovereenkomst tussen Roto Smeets Grafiservices B.V. en [verzoeker] . In zoverre faalt het beroep op artikel 7:663 BW.
‘De transitievergoeding is niet verschuldigd wanneer de werknemer per 1 juli 2015 rechten kan ontlenen aan de hier bedoelde lopende collectieve afspraken. Dat is bij cao-afspraken zowel het geval voor gebonden als voor ongebonden werknemers. Wanneer een sociaal plan is overeengekomen dat geen cao is kunnen alle werknemers die met ontslag worden bedreigd daar aanspraak op maken. Het is kortom niet van belang of een werknemer aan een sociaal plangebonden
is, maar of hij hier rechten aan kan ontlenen.’Deze passage kan Grafiservices niet baten, omdat de besluitgever daarbij kennelijk het oog heeft gehad op de positie van ongebonden werknemers, dus niet- of anders georganiseerden. Daarvan is in dit geding geen sprake, omdat [verzoeker] lid is van FNV Kiem. De vraag moet ook, meer in het algemeen, ontkennend worden beantwoord, omdat artikel 2 van het Besluit overgangsrecht anders niet zou stroken met artikel XXII lid 7 van het Overgangsrecht WWZ, een regel van hogere orde die de grenzen bepaalt die de besluitgever heeft te respecteren. Dit artikel XXII lid 7 ziet - overigens net als (die toelichting op) artikel 2 lid 1 van het Besluit overgangsrecht - op de situatie dat de werknemer op grond van een (collectieve) afspraak
‘recht heeft op een vergoeding of voorziening.’Zo’n recht bestaat alleen in het geval het sociaal plan, dat geen CAO is, langs een van de hierboven besproken wegen onderdeel van de individuele arbeidsovereenkomst is gaan uitmaken. Daarvan is, zoals overwogen, in dit geval geen sprake.
‘gemaakt ten behoeve van de werknemer aan wie de transitievergoeding verschuldigd is.’Vast staat dat het bij bedoeld traject gaat om een op de individuele behoefte van de betrokken (gewezen) werknemer toegesneden begeleiding en dat de hoogte van de door Grafiservices aan het mobiliteitscentrum verschuldigde vergoeding van de omvang van de begeleiding afhangt. Omdat de CAO Grafimedia de ontslagen werknemer nog gedurende drie maanden na het einde van het dienstverband de gelegenheid biedt om voor het C3-traject in aanmerking te komen, en tussen partijen niet in geschil is dat de gemaakte kosten voor dat traject op een transitievergoeding in mindering komen, wordt de verklaring voor recht gegeven onder de voorwaarde dat [verzoeker] niet alsnog voor begeleiding opteert.