ECLI:NL:RBMNE:2016:6899

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
16/659601-16; 16/157887-13 (TUL) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor zware mishandeling en vernieling na het inrijden op een groep mensen met een auto

Op 22 december 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een 36-jarige vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De vrouw was schuldig bevonden aan zware mishandeling en poging tot zware mishandeling, nadat zij op 4 mei 2016 met haar auto op een groep mensen in Baarn was ingereden. Dit gebeurde in het kader van een langdurig conflict met enkele van de slachtoffers. Tijdens het incident raakten twee mensen gewond, waaronder een politieagent die een hersenschudding en kneuzingen opliep, en een ander slachtoffer die zijn enkel brak. De rechtbank rekende het de vrouw aan dat zij geen verantwoording nam voor haar daden.

Naast de gevangenisstraf legde de rechtbank ook een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op voor 6 maanden en een schadevergoeding van ruim 1900 euro aan een van de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de vrouw opzettelijk en met verhoogde snelheid had gereden, en dat zij de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de slachtoffers had aanvaard. De rechtbank sprak de vrouw vrij van de primair tenlastegelegde poging tot moord, omdat niet bewezen kon worden dat zij opzet had op de dood van de slachtoffers. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659601-16; 16/157887-13 (TUL) (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 22 december 2016.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1982],
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] te [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2016 en 8 december 2016. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. A.F.M. Oudijk, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
primair
op 4 mei 2016 te Baarn heeft gepoogd om opzettelijk [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] van het leven te beroven door met opzet met een personenauto met hoge snelheid op hen in te rijden;
subsidiair
op 4 mei 2016 te Baarn aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door opzettelijk met een personenauto met hoge snelheid die [slachtoffer 1] aan te rijden,
en/of
op 4 mei 2016 te Baarn heeft gepoogd om aan [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door opzettelijk met een personenauto op hen of in de richting van hen in te rijden;
feit 2
op 4 mei 2016 te Baarn tezamen en in vereniging, althans alleen, heeft vernield een personenauto (Peugeot 106) toebehorende aan [slachtoffer 5];
feit 3
op 4 mei 2016 te Baarn tezamen en in vereniging, althans alleen, heeft vernield een ruit van een woning aan de [adres] 56B, toebehorende aan [slachtoffer 6].

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1, primair tenlastegelegde. Feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 kunnen wat betreft de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen worden.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat er geen sprake is van medeplegen nu uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de partner van verdachte daar ook een rol in heeft gehad.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaring van verdachte op geen enkele wijze wordt ondersteund door het dossier. Zij acht dat feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Gelet op de verklaring van [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en onafhankelijke getuige [getuige] komt de officier van justitie tot de conclusie dat verdachte doelbewust op de groep is ingereden. Op 8 meter van de botsplaats is het blokkeerspoor begonnen. Verdachte zou toen nog tussen de 38 en 40 kilometer per uur hebben gereden. Zij kon dus op dat moment nooit meer op tijd stoppen en nam daarmee ook het risico dat zij niet tijdig meer kon wegsturen. Uit de verkeersongevallenanalyse is gebleken dat het ABS was geblokkeerd, op dat moment kon verdachte dus niet meer sturen. In theorie is het voorstelbaar dat zij de bedoeling had om weg te sturen, maar zelfs als zij dat van plan was geweest, dan heeft zij alsnog het risico gelopen dat zij die personen toch zou raken. De aanmerkelijke kans op het overlijden is niet te bewijzen, dus daarvan dient verdachte te worden vrijgesproken. Het opgelopen letsel is niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. De poging tot het toebrengen van lichamelijk letsel is daarmee wel wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van [slachtoffer 3].
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 en feit 2 en dat de rechtbank voor feit 3 wel tot een bewezenverklaring kan komen.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd. Verdachte heeft bij de woning van [slachtoffer 6] aan de [adres] een ruit ingegooid. Toen zij van haar partner hoorde dat er bij die woning een aantal personen en politie stond, is verdachte naar de [adres] gereden en door een defect in het ABS-systeem is zij in botsing geraakt met de scooter, waardoor een aantal personen is geraakt. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient bewezen te worden dat er sprake is van voorwaardelijk opzet. Wat de raadsvrouw betreft is daar geen sprake van. Verdachte heeft verklaard dat het een ongeluk is en dat het nooit haar bedoeling was om de personen iets aan te doen door op hen in te rijden. Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat er een tijdelijke storing was in het ABS. Daardoor blokkeerden de wielen en is de auto, zonder kracht van buitenaf, in dezelfde lijn door gegaan. Tevens bleek dat verdachte op ongeveer 8 meter voor de eindpositie van de auto heeft geremd met blokkerende wielen. Dat is ruim voordat zij bij de scooter was. Verdachte mocht er dus vanuit gaan dat de auto tijdig tot stilstand zou zijn gekomen bij een werkend ABS. Verdachte heeft niet harder dan 39,6 kilometer per uur gereden, een snelheid die niet significant hoger was dan de toegestane snelheid van 30 kilometer per uur. Doordat de auto onbestuurbaar werd, had verdachte niet de mogelijkheid om om de groep heen te rijden en ergens te parkeren. Verdachte heeft zichtbaar en hoorbaar geremd en heeft gepoogd de scooter te ontwijken. De raadsvrouw is dan ook van mening dat verdachte geen voorwaardelijke opzet heeft gehad op de tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw opgemerkt dat verdachte ontkent de auto te hebben vernield. Aangever [slachtoffer 3] kwam in een auto op verdachte afgereden en daarbij heeft de voet van verdachte de auto geraakt. Verdachte heeft zich dus afgeweerd en de auto niet opzettelijk vernield. De raadsvrouw heeft dan ook aangevoerd dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Feit 1
Op 4 mei 2016 kwam onder andere verbalisant [slachtoffer 2] ter plaatse op de [adres] te Baarn vanwege een vernieling van een ruit. Ter plaatste sprak zij met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5]. Tijdens dit gesprek kwam op een scooter aangereden [A], de partner van verdachte. Er ontstond een gevecht tussen [slachtoffer 5] en [A]. [2] De verbalisant is bij de scooter van [A] gaan staan. Zij keek de [adres] in en zag een grijze personenauto van het merk Opel op haar af komen rijden. De bestuurder bleek later te zijn [verdachte]. Zij zag dat de auto meer richting de parkeerhaven en het trottoir waar zij stond ging rijden en zij had het gevoel dat verdachte met de personenauto op haar inreed. De verbalisant sprong, uit angst, in de lucht omdat zij anders geraakt zou worden en voelde een harde klap. Zij voelde een scherpe pijn in haar linker been. Ongeveer 3 á vier meter verder dan de auto, was de verbalisant tegen een tuinhek neergekomen. [3] De verbalisant is voor onderzoek naar het ziekenhuis gebracht. Zij had een hersenschudding, blauwe plekken en last van stijve spieren. [4]
[slachtoffer 1] verklaarde dat zij op 4 mei 2016 in de [adres] in Baarn toevallig [slachtoffer 5] was tegengekomen. Door een ruzie tussen [slachtoffer 5] en [A] is de scooter van [A] op de grond gevallen. [slachtoffer 1] liep naar de scooter toe en pakte deze op. Zij hoorde op dat moment een auto aan komen rijden. [slachtoffer 1] stond op de straat met de scooter tussen haar en de stoep in. Zij zag dat de auto naar haar toestuurde. Ze voelde een klap en lag op de grond. Haar voet deed pijn. [5] Uit de medische verklaring blijkt dat bij [slachtoffer 1] sprake was van een fractuur in de rechter enkel. [6]
Door [slachtoffer 4] is tevens aangifte gedaan. Zij verklaarde dat zij op 4 mei 2016 op de [adres] te Baarn is aangekomen. [7] Zij stond bij [slachtoffer 1] die met een politieagente, bij een scooter, stond te praten. [slachtoffer 4] hoorde plotseling een auto aankomen en zag dat deze auto hun richting op kwam rijden. Zij is toen aan de kant gesprongen om de auto te ontwijken. Zij verklaarde dat als zij niet zou zijn weggesprongen en de scooter er niet had gelegen, zij niet kan uitsluiten dat zij door de auto zou zijn geraakt. [8]
Door getuige [getuige] is verklaard dat hij een Opel Zafira, grijs van kleur, op de [adres] uit de richting van het centrum zag komen rijden. Hij zag dat de auto steeds dichterbij de aanwezige mensen op straat en op de stoep kwam en dat er geen snelheid werd geminderd. Vervolgens zag hij dat de auto afweek van de doorgaande weg en schuin naar rechts stuurde in de richting van een groepje mensen. Er vond vervolgens een aanrijding plaats tussen de Opel, een scooter, een vrouw in een roze shirt en een geparkeerde rode auto. [9]
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zij de straat in kwam rijden, dat zij de auto wilde parkeren en dat zij in de verte mensen zag staan. [10]
Uit de verkeersongevallenanalyse volgt dat de [adres] bestond uit één rijbaan bestemd voor verkeer uit beide richtingen. Links van de rijbaan bevonden zich parkeerhavens. [11]
Uit de verkeersongevallenanalyse is gebleken dat op de plaats van het incident de Opel remblokkeersporen had afgetekend. [12] De remblokkeersporen waren ongeveer 8,0 meter lang. [13] Dit zou met een goedwerkend ABS niet mogelijk moeten zijn en derhalve moet er, volgens de verbalisanten die het proces-verbaal hebben opgesteld, een storing aanwezig zijn geweest. [14] Aan de hand van het aangetroffen blokkeerspoor werd een snelheidsberekening gemaakt. Uit deze berekening bleek dat het voertuig, aan het begin van het blokkeerspoor met een snelheid heeft gereden van minimaal 38,2 kilometer per uur en maximaal 39 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatste toegestane maximumsnelheid voor motorvoertuigen van 30 kilometer per uur. [15]
Bewijsoverweging
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring voor feit 1, primair, dient er sprake te zijn van opzet dan wel voorwaardelijke opzet op de dood van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte dit opzet had, dan wel dat zij de aanmerkelijke kans op het overlijden van bovengenoemde personen heeft aanvaard. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Om tot een bewezenverklaring voor feit 1 subsidiair te komen, dient er sprake te zijn van opzet dan wel voorwaardelijke opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1], en de poging daartoe ten aanzien van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat verdachte met een personenauto reed in een smalle straat. Vast is komen staan dat zij in ieder geval harder reed dan de geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. Uit de verkeersongevallenanalyse is immers gebleken dat de auto op 8 meter voor de botsplaats nog een snelheid tussen de 38 en 39 kilometer per uur had. In de smalle straat waar verdachte reed, stonden aan de linkerkant andere auto’s geparkeerd. Verdachte heeft zelf verklaard dat zij in de straat personen heeft zien staan. Door de onafhankelijke getuige [getuige] is verklaard dat hij zag dat de auto afweek van de doorgaande weg en schuin naar rechts instuurde in de richting van een groepje mensen, terwijl er geen snelheid werd geminderd.
Gelet op bovenstaande omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij genoemde personen kon aanrijden en hen daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen..
[slachtoffer 1] heeft door de botsing een gebroken enkel opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat een gebroken enkel – naar de algemene ervaringsregels en de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel- gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Dat maakt dat de rechtbank feit 1 subsidiair wettig en overtuigend bewezen acht.
Voor wat betreft de poging zware mishandeling ten aanzien van [slachtoffer 3] onder feit 1 subsidiair, zal de rechtbank verdachte vrijspreken nu uit het dossier blijkt dat zij, al voor de botsing, van de straat was weg gestapt.
Feit 2
Op 4 mei 2016 reed [slachtoffer 5] door de [adres] in zijn Peugeot 106 met kenteken [kenteken]. Op 50 meter afstand zag hij verdachte en haar partner uit de auto stappen. [slachtoffer 5] naderde hen en vanuit het niets trapte verdachte tegen zijn auto toen hij haar passeerde. [slachtoffer 5] is verderop gestopt om te kijken of hij schade aan zijn voertuig had. Hij zag dat er een deuk zat aan de bestuurderszijde, net achter het bestuurdersportier. [16]
Verbalisant [verbalisant] was op 4 mei 2016 ter plaatste op [adres]. Daar hoorde hij van [slachtoffer 5] dat zijn personenauto zou zijn vernield. De verbalisant zag dat aan de linkerzijde van de genoemde Peugeot, voor het achterwiel een deuk in het plaatwerk van de auto zat. [17]
Bewijsoverweging
De verdachte heeft in haar verklaringen bij de politie en bij de rechter-commissaris en ook ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer 5] op haar zou zijn ingereden en dat zij, om te voorkomen dat zij vol door de auto geraakt zou worden, zich tegen de auto heeft afgezet.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte onaannemelijk nu deze op geen enkele wijze ondersteund wordt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Feit 3
Aangezien de verdachte het tenlastegelegde onder feit 3 heeft bekend en de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit ten aanzien van dit feit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen onder feit 3.
- De aangifte van [slachtoffer 6] mede namens benadeelde [benadeelde], d.d. 4 mei 2016 [18] ;
- De aangifte van [slachtoffer 5] d.d. 4 mei 2016 [19] ;
- De bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 8 december 2016 [20] .
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.1 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1
subsidiair
op 04 mei 2016 te Baarn, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door opzettelijk met de door haar, verdachte, bestuurde personenauto (Opel Zafira) met verhoogde snelheid, die [slachtoffer 1] aan te rijden,
en
op 04 mei 2016 te Baarn, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een door haar, verdachte, bestuurde personenauto (Opel Zafira) is ingereden of is toegereden op die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 04 mei 2016 te Baarn, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Peugeot 106) toebehorende aan [slachtoffer 5], heeft beschadigd;
feit 3
op 04 mei 2016 te Baarn opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning gelegen aan de [adres], toebehorende aan [slachtoffer 6], heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
feit 1, subsidiair
zware mishandeling
en
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2 en 3
telkens opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen of vernielen.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte slechts veroordeeld kan worden voor feit 3 en vraagt de rechtbank bij de op te leggen straf rekening te houden met de omstandigheden van het geval. Verdachte was ten einde raad en dit was een schreeuw om aandacht. De raadsvrouw heeft verzocht een taakstraf op te leggen met aftrek van het voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling en een poging daartoe door met een personenauto op mensen in te rijden en voorts aan de vernieling van een auto en een ruit van een woning. Deze gepleegde strafbare feiten zijn onderdeel van een groter geheel van conflicten tussen een aantal personen waaronder één van de slachtoffers. Tevens is een van de slachtoffers een politieagente die daar ter plaatse was tijdens de uitoefening van haar functie. Uit de verklaringen van de aangevers van feit 1 blijkt dat zij ontzettend geschrokken zijn en dat zij van geluk mogen spreken dat het bij de geconstateerde gevolgen is gebleven. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij geen enkele verantwoording neemt voor haar daden.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 30 mei 2016, waaruit blijkt dat zij eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit, namelijk op 11 april 2016 door de politierechter ter zake – onder meer – mishandeling tot een taakstraf van 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. Deze proeftijd heeft verdachte er echter niet van weerhouden wederom een strafbaar feit te plegen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de Pro Justitia rapporten van J. Marx, psychiater, en F.M.G. Stadhouders, GZ-psycholoog (in opleiding tot rapporteur) en E.J. Muller, klinisch psycholoog (supervisor). Uit de rapportages volgt dat een psychiatrische stoornis (zoals ADHD en/of middelenproblematiek) niet kan worden aangetoond, maar ook niet kan worden uitgesloten nu verdachte geen toestemming heeft gegeven voor het opvragen van relevante (medische) informatie. Er zijn wel kenmerken van ADHD aanwezig, maar de diagnose kan niet vastgesteld worden vanwege stresserende omstandigheden en de afwezigheid van informatie over de kindertijd en persoonlijkheidsontwikkeling. Wel wordt door de psycholoog gerapporteerd dat er sprake is van impulsiviteit wat verdachte meer vatbaar maakt voor het nemen van ondoordachte beslissingen wanneer zij onder druk staat. Er zijn geen aanwijzingen gevonden om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Door de rapporteurs is geen schatting van het recidivegevaar gemaakt, nu zij geen diagnose hebben kunnen stellen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, acht de rechtbank geen andere straf passend en geboden dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Nu de rechtbank verdachte onder meer veroordeelt voor het met een personenauto inrijden op personen, is de rechtbank van oordeel dat tevens een ontzegging van de rijbevoegdheid om een motorvoertuig te besturen passend en geboden is. De rechtbank zal deze ontzegging, gelet op de gezinssituatie van verdachte, voorwaardelijk opleggen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Door benadeelde [slachtoffer 1] is een vordering benadeelde partij ingediend ter hoogte van
€ 2.658,24, bestaande uit € 1.158,24 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade.
9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de volledige vordering benadeelde partij kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij, gelet op de bepleite vrijspraak voor de feiten waar de vordering op ziet, niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Mocht de rechtbank wel tot een veroordeling van die feiten komen, dan heeft de raadsvrouw opgemerkt dat de post die ziet op de huishoudelijke hulp niet onderbouwd is, erg hoog voor komt en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komt. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw opgemerkt dat deze buitenproportioneel is aangezien dit incident niet op zichzelf stond. De raadsvrouw heeft dan ook verzocht een vergoeding van de immateriële schade achterwege te laten, dan wel de immateriële schade aanzienlijk te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van
[slachtoffer 1],levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op
€ 1.908,24 (zegge duizend negenhonderdacht euro en vierentwintig eurocent), te weten
€ 750,00 aan immateriële schade en € 1.158,24 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij is voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 13 mei 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht in de zaak met parketnummer 16/157887-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 11 april 2016 van de politierechter, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur die niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 1 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
10.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling dient te worden toegewezen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen. De feiten waar verdachte destijds voor is veroordeeld zijn heel andere feiten dan dat wat betreft de verdediging, in deze zaak bewezen kan worden. Daarnaast zijn de feiten waarvoor verdachte destijds veroordeeld is, al van vier jaar geleden.
De raadsvrouw heeft tevens aangevoerd dat verdachte ruim twee weken in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Indien de rechtbank zou overgaan tot een veroordeling, en dan wat betreft de verdediging slechts een veroordeling wegens vernieling, dan zou dat betekenen dat verdachte voor een vernieling, naast de voorlopige hechtenis, bij een toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging, ook nog een taakstraf van 40 uur zou krijgen. Het is, wat betreft de raadsvrouw, de vraag of dat niet disproportioneel is.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de proeftijd met één jaar te verlengen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14f, 24c, 45, 57, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 179a van de Wegenverkeerswet 1997 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart het onder feit 1, primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1, subsidiair
zware mishandeling
en
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2 en 3
telkens opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen of vernielen.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
9 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten
6 maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren de algemene voorwaarde te weten dat de veroordeelde zicht voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, niet is nagekomen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
6 maanden.
Bepaalt dat deze ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren de algemene voorwaarde te weten dat de veroordeelde zicht voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, niet is nagekomen.
Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe tot € 1.908,24 (zegge duizend negenhonderdacht euro en vierentwintig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.908,24 (zegge duizend negenhonderdacht euro en vierentwintig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 38 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Gelast de verlenging van de proeftijd met één jaar van de bij genoemd vonnis van 11 april 2016 opgelegde voorwaardelijke straf.
Voorlopige hechtenis
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J.P. Schotman, voorzitter,
mrs. G. Perrick en N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Passchier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 december 2016.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
primair
zij op of omstreeks 04 mei 2016 te Baarn, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet met een personenauto met hoge snelheid en/of met verhoogde snelheid, in elk geval accelererend, op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] is ingereden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair
zij op of omstreeks 04 mei 2016 te Baarn, althans in het arrondissement Midden-Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken been), heeft toegebracht, door opzettelijk met de door haar, verdachte, bestuurde personenauto (Opel Zafira) met hoge snelheid en/of met verhoogde snelheid, in elk geval accelererend, die [slachtoffer 1] aan te rijden,
en/of
zij op of omstreeks 04 mei 2016 te Baarn, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een door haar, verdachte, bestuurde personenauto (Opel Zafira) is ingereden en/of is toegereden op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], in elk geval (accelererend) in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op of omstreeks 04 mei 2016 te Baarn, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Peugeot 106), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
zij op of omstreeks 04 mei 2016 te Baarn, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een woning gelegen aan de [adres]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van bevindingen verbalisant [slachtoffer 2], d.d. 5 mei 2016, pagina 35.
3.Het proces-verbaal van bevindingen verbalisant [slachtoffer 2], d.d. 5 mei 2016, pagina 36.
4.Het proces-verbaal van bevindingen verbalisant [slachtoffer 2], d.d. 5 mei 2016, pagina 37.
5.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1], d.d. 5 mei 2016, pagina 67.
6.Een geschrift, inhoudende een medische verklaring, d.d. 5 mei 2016, pagina 72.
7.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4], d.d. 5 mei 2016, pagina 81.
8.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4], d.d. 5 mei 2016, pagina 82.
9.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige], d.d. 4 mei 2016, pagina 96.
10.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 8 december 2016.
11.Het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant], d.d. 7 juni 2016, pagina 6 van dat proces-verbaal.
12.Het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant], d.d. 7 juni 2016, pagina 16 van dat proces-verbaal.
13.Het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant], d.d. 7 juni 2016, pagina 8 van dat proces-verbaal
14.Het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant], d.d. 7 juni 2016, pagina 16 van dat proces-verbaal.
15.Het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant], d.d. 7 juni 2016, pagina 27 van dat proces-verbaal
16.Het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 5], d.d. 4 mei 2016, pagina 87.
17.Het proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant], d.d. 5 mei 2016, pagina 31.
18.Het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 6] mede namens benadeelde [benadeelde], d.d. 4 mei 2016, pagina 64 .
19.Het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 5], d.d. 4 mei 2016, pagina 87.
20.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 8 december 2016.