ECLI:NL:RBMNE:2016:6841

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
16/659578-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit met overschrijding van de redelijke termijn

Op 21 december 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het telen van hennep en het stelen van elektriciteit. De verdachte, geboren in Roemenië en zonder geregistreerd verblijf in Nederland, werd beschuldigd van het telen van 108 hennepplanten in een woning in Houten en het illegaal aftappen van elektriciteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 7 december 2016 heeft de verdediging aangevoerd dat de politie onrechtmatig de woning van de verdachte heeft betreden, wat zou leiden tot bewijsuitsluiting. De rechtbank oordeelde dat er inderdaad sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, maar dat dit niet leidde tot een schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en veroordeelde de verdachte tot een voorwaardelijke geldboete van 1000 euro, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, maar matigde de straf vanwege de lange duur van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659578-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 21 december 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats] (Roemenië),
niet als ingezeten ingeschrevene in de basisadministratie persoonsgegevens en
zonder een bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 december 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie en van hetgeen mr. T.J. Roest Crollius, advocaat te Woerden, namens de niet verschenen verdachte naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 1 april 2014 tot en met 3 juni 2014 in Houten, al dan niet samen met anderen, een hoeveelheid hennepplanten in een woning heeft geteeld en bereid heeft gehad.
Feit 2: in de periode van 1 april 2014 tot en met 30 juni 2014 in Houten, al dan niet samen met anderen, elektriciteit heeft gestolen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 en 2 aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Hiertoe heeft de raadsman -onder meer- het volgende aangevoerd:
De politie is onrechtmatig binnengetreden in de woning gelegen aan de [adres] in [woonplaats] , welke woning verdachte huurde. Het onderzoek in deze strafzaak is aangevangen met een anonieme melding waarin -kort weergegeven- werd gemeld dat er bij de kassen bij de woning aan de [adres] in [woonplaats] iedere dag mensen komen kijken, terwijl de kassen daarvoor lange tijd leeg hebben gestaan. Ook is een sterke wietlucht waarneembaar. De woning die bij het kassencomplex staat is onbewoond, zo volgt uit de melding. Vervolgens hebben verbalisanten op grond van de anonieme melding met een machtiging de woning van verdachte betreden op basis van artikel 9 van de Opiumwet.
De anonieme melding was in ieder geval ten aanzien van de woning onvoldoende specifiek en concreet om een redelijk vermoeden van schuld van een overtreding van de Opiumwet op te kunnen leveren. Naast een GBA-check die is gedaan, wordt de anonieme melding niet ondersteund door enig buiten de melding gelegen gegeven dat de aannemelijkheid van de melding ondersteunt.
Het binnentreden in de woning en de daarop volgende doorzoeking waren gelet op het voorgaande onrechtmatig. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte is hierdoor aanzienlijk in zijn verdediging geschaad. Zijn huisrecht is geschonden, doordat zonder toestemming van verdachte en zonder geldige machtiging zijn woning is betreden. Gezien de ernst van het verzuim dient bewijsuitsluiting te volgen. Als gevolg daarvan blijft er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs over om tot een veroordeling te kunnen komen. Verdachte dient te worden vrijgesproken, alles aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Overweging vooraf
Door de verdediging is aangevoerd dat onrechtmatig is binnengetreden in de woning van verdachte. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het hierdoor verkregen materiaal dient, aldus de verdediging, van het bewijs te worden uitgesloten.
De rechtbank overweegt het volgende:
Artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de rechter, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer hersteld kunnen worden én de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, onder andere kan bepalen dat de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen niet mogen bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde feit. Bij de toepassing hiervan dient de rechtbank rekening te houden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt, aldus artikel 359a, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering.
Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of er onherstelbare vormen zijn verzuimd in het voorbereidend onderzoek, waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken.
Blijkens de inhoud van het dossier is op 30 mei 2014 een M-melding gedaan. Deze melding betreft het adres [adres] , [woonplaats] en luidt als volgt:
‘De kassen die bij de woning staan hebben langere tijd leeg gestaan. Nu is er activiteit waarneembaar bij de kassen. Er komen iedere dag personen met zwart bus even bij de kassen kijken. Er is een sterke wietlucht waarneembaar. De woning die bij het kassencomplex staat is niet bewoond.’
Vervolgens krijgen verbalisanten de opdracht naar het adres te gaan, omdat daar mogelijk een hennepkwekerij aanwezig zou zijn. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat de verbalisanten ter plaatse een geur ruiken die hen direct deed denken aan hennep. Aan de achterzijde van het perceel zien verbalisanten dat er in de achterste broeikas een hennepkwekerij is gesitueerd. Op 3 juni 2014 wordt naar aanleiding van de M-melding en de waarneming van verbalisanten ter plaatse een onderzoek ingesteld op het adres [adres] te [woonplaats] , zijnde de kassen én de woning. Dit onderzoek wordt ingesteld vanwege een verdenking van overtreding van de Opiumwet. De woning op het perceel is ter opsporing en inbeslagneming op grond van artikel 9, lid onder b, van de Opiumwet en artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering, binnengetreden. Voor het binnentreden in de woning is een machtiging afgegeven door de hulpofficier van justitie. Het binnentreden zelf gebeurde zonder toestemming van de bewoner.
Uit het voorgaande volgt dat de M-melding alleen betrekking heeft op de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de kassen op het perceel [adres] in [woonplaats] . De bevindingen van de verbalisanten ter plaatse bevestigen dit vermoeden, hetgeen aanleiding vormt om een machtiging tot binnentreden aan te vragen. Dat er ook een directe aanleiding bestond om de woning te betreden blijkt echter niet uit de stukken in het dossier. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de woning van verdachte is betreden zonder dat aan de wettelijke vereisten is voldaan.
Dat woningen door opsporingsambtenaren niet mogen worden betreden anders dan met toestemming van een bewoner of met machtiging van een bevoegde autoriteit moet als een belangrijk strafvorderlijk voorschrift worden beschouwd. Het dient immers rechtstreeks ter bescherming van het grondwettelijk gewaarborgde huisrecht. Dit voorschrift strekt daarmee ook ter bescherming van de rechten van verdachte. Door zonder toestemming van verdachte en zonder rechtsgeldige machtiging zijn woning te betreden is in aanzienlijke mate inbreuk gemaakt op zowel een belangrijk strafvorderlijk voorschrift als op de door dat voorschrift gewaarborgde belangen van de verdachte. Deze inbreuk is verwijtbaar mede omdat ook voor de opsporingsambtenaren die de woning van verdachte zijn binnengetreden duidelijk moet zijn geweest dat er op dat moment geen concrete verdenking bestond dat ook in de woning een hennepkwekerij aanwezig zou zijn.
Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Als gevolg hiervan is bewijsmateriaal gevonden. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is welk rechtsgevolg hieraan verbonden dient te worden. Voor de beantwoording van deze vraag wordt, zoals hiervoor reeds weergegeven, rekening gehouden met de factoren die in artikel 359a, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering zijn verwoord. De eerste factor is ‘het belang dat het geschonden voorschrift dient’. De tweede factor is ‘de ernst van het verzuim’. Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is ‘het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt’. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, kan niet worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (zie ook zie Hoge Raad 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321).
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een schending van het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet zonder meer een inbreuk oplevert op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces (zie Hoge Raad 7 juli 2009, LJN BH8889, NJ 2009/399) en dat aan een niet gerechtvaardigde inbreuk op het door het eerste lid van art. 8 EVRM gewaarborgde (huis)recht in de strafprocedure tegen de verdachte geen rechtsgevolgen behoeven te worden verbonden, mits zijn recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM wordt gewaarborgd (zie Hoge Raad 5 oktober 2010, LJN BL5629, NJ 2011/169, rov. 4.4.1).
Zoals reeds vermeld is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop is binnengetreden in de woning van verdachte onrechtmatig is geweest. Voor de beoordeling welke gevolgen hieraan verbonden moeten worden is het volgende van belang. De verbalisanten hebben, nadat zij hadden vastgesteld dat zich in de kassen een wietplantage bevond, de woning zonder nader onderzoek betreden, hetgeen zeer onzorgvuldig is. De geschonden norm strekt ter bescherming van het grondwettelijk gewaarborgde huisrecht. Het nadeel dat hierdoor door verdachte is veroorzaakt is gelegen in het feit dat hierdoor de hennepkwekerij in zijn woning is ontdekt. Dit is geen rechtens te respecteren belang. Uit de stukken in het dossier is verder niet gebleken of en in hoeverre verdachte door de onrechtmatige binnentreding daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad, waardoor zijn recht op een eerlijk proces niet zou zijn gewaarborgd. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat kort na het bovenvermelde binnentreden de rechter-commissaris ter plaatse is gekomen voor een doorzoeking. Nu van enig nadeel, in de zin van artikel 6 EVRM, niet is gebleken, zal de rechtbank volstaan met de enkele constatering van het verzuim. Hieraan zullen geen rechtsgevolgen worden verbonden.
Het bewijs [1]
Op 3 juni 2014 werd onderzoek gedaan op het adres [adres] in [woonplaats] . In de woning werd een hennepkwekerij aangetroffen. In totaal stonden er 108 hennepplanten. [2] Er is een aantal hennepplanten veiliggesteld en getest. De test gaf een positieve indicatie, indicatief voor hennep, zijnde de werkzame stof in hennep en vermeld op lijst 2 van de Opiumwet. Ook bleek dat de stroom in het woonhuis onder de meter werd afgetapt. [3] Hiervan is door Stedin Netbeheer B.V. aangifte gedaan. De verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast was verbroken. Aan de bovenzijde van de hoofdzekering(en) was een illegale aansluiting bijgeplaatst en aangesloten. Deze illegale aansluiting zat aangesloten voor de elektriciteitsmeter zodat alle elektriciteit die via deze illegale aansluiting werd afgenomen niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd. [4] Als verdachten zijn aangemerkt [medeverdachte] en [verdachte] . Beide verdachten werden aangetroffen in de kwekerij in het woonhuis. [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij de woning aan de [adres] in [woonplaats] sinds maart dit jaar
(de rechtbank begrijpt 2014)huurt. [6] Hij heeft bevestigd dat hij, op het moment dat de politieagenten ter plaatse waren, samen met iemand anders de hennepplanten aan het knippen was. [7] Deze jongen hielp hem bij het knippen van de planten. [8] Verdachte heeft verklaard dat de planten van hem waren. [9] Ergens midden maart was hij begonnen met het opbouwen van de plantage. [10]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 01 april 2014 tot en met 03 juni 2014 te [woonplaats] , opzettelijk heeft geteeld
en bereid in een woning aan de [adres] , een hoeveelheid van in totaal 108 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
en
in de periode van 01 april 2014 tot en met 03 juni 2014 te [woonplaats] , tezamen en in
vereniging met een ander, opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt, in een woning aan de [adres] , een hoeveelheid van in totaal 108 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
in de periode van 01 april 2014 tot en met 03 juni 2014 te Houten met het oogmerk
van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V., waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1: Handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
en
Medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2: Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van twee weken.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman verzocht bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met het tijdsverloop tussen de aanhouding van verdachte en de behandeling van de zaak door de rechtbank. De redelijke termijn is overschreden. Er dient te worden volstaan met het opleggen van een geldboete met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, aldus de raadsman.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een hennepkwekerij aanwezig gehad in de woning die hij huurde. Ten behoeve van deze kwekerij is illegaal stroom afgetapt.
Het kweken van hennep zorgt voor veel overlast en levert de maatschappij schade op. Zo kan het langdurig gebruik van deze softdrug leiden tot schade aan de gezondheid. Daarbij gaat het telen en kweken van hennep vaak gepaard met het illegaal aftappen van elektriciteit, zoals ook in deze zaak het geval is geweest. Het sleutelen aan de elektriciteitsmeters levert gevaarlijke situaties op, waarbij kortsluiting en brandgevaar geregeld voorkomen.
De raadsman heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, zijnde een beroep op het in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), gewaarborgde recht van iedere verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Als omstandigheden waarvan de redelijkheid van de duur van een zaak afhankelijk is hebben onder meer te gelden de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van verdachte en zijn raadsman op het procesverloop alsmede de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank bepaalt dat de termijn een aanvang heeft genomen op het moment dat verdachte in verzekering is gesteld, te weten 3 juni 2014. Vastgesteld kan dan ook worden dat op het moment dat in eerste aanleg vonnis wordt gewezen, de vervolging van verdachte 2 jaar en ruim zes maanden in beslag heeft genomen. De rechtbank acht deze duur onredelijk nu niet is gebleken van enige bijzondere omstandigheid die de overschrijding van ruim zes maanden legitimeert. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Ten aanzien van de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in Nederland in aanraking is gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden en rekening houdend met de LOVS-oriëntatiepunten en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, een lagere straf dan geëist door de officier van justitie passend en geboden is. In de hennepkwekerij stonden net iets meer dan 100 planten. De oriëntatiepunten bij een hennepkwekerij waar tussen de 50 en 100 planten staan gaan uit van een geldboete van € 1.000,00. Nu verdachte ook wordt veroordeeld voor diefstal van stroom zou een iets hogere straf passend en geboden zijn. Echter, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, waar een matigende werking vanuit gaat, zal de rechtbank volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke geldboete. Voor het aftrekken van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht bestaan geen aanknopingspunten.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
- Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: Handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
en
Medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2: Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
- Verklaart het bewezene strafbaar.
- Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
- Veroordeelt verdachte voor van het onder bewezen verklaarde tot een geldboete van
€ 1.000,00 (zegge duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
20 (zegge twintig) dagen;
- Bepaalt dat de geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- Stelt daarbij een proeftijd
van 2 (zegge twee) jarenvast;
- Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mrs. N.H.J.M. Veldman-Gielen en J.P.M. Schwillens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2016.
Mr. J.P.M. Schwillens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 april 2014 tot en met 03 juni 2014 te
[woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig
heeft gehad (in een woning aan de [adres] ), een hoeveelheid van (in
totaal) ongeveer 108 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten
en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde
lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 april 2014 tot en met 03 juni 2014 te
Houten, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk
van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid
electriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
Stedin Netbeheer B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich
(telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of
de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht
door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0900-2014142241, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 504. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, p. 77.
3.Het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, p. 78.
4.De aangifte van [aangever] , namens Stedin Netbeheer B.V., p. 136.
5.Het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, p. 79.
6.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 22.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 17.
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 25.
9.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 17.
10.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 30..