4.3Het oordeel van de rechtbank
Overweging vooraf
Door de verdediging is aangevoerd dat onrechtmatig is binnengetreden in de woning van verdachte. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het hierdoor verkregen materiaal dient, aldus de verdediging, van het bewijs te worden uitgesloten.
De rechtbank overweegt het volgende:
Artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de rechter, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer hersteld kunnen worden én de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, onder andere kan bepalen dat de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen niet mogen bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde feit. Bij de toepassing hiervan dient de rechtbank rekening te houden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt, aldus artikel 359a, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering.
Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of er onherstelbare vormen zijn verzuimd in het voorbereidend onderzoek, waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken.
Blijkens de inhoud van het dossier is op 30 mei 2014 een M-melding gedaan. Deze melding betreft het adres [adres] , [woonplaats] en luidt als volgt:
‘De kassen die bij de woning staan hebben langere tijd leeg gestaan. Nu is er activiteit waarneembaar bij de kassen. Er komen iedere dag personen met zwart bus even bij de kassen kijken. Er is een sterke wietlucht waarneembaar. De woning die bij het kassencomplex staat is niet bewoond.’
Vervolgens krijgen verbalisanten de opdracht naar het adres te gaan, omdat daar mogelijk een hennepkwekerij aanwezig zou zijn. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat de verbalisanten ter plaatse een geur ruiken die hen direct deed denken aan hennep. Aan de achterzijde van het perceel zien verbalisanten dat er in de achterste broeikas een hennepkwekerij is gesitueerd. Op 3 juni 2014 wordt naar aanleiding van de M-melding en de waarneming van verbalisanten ter plaatse een onderzoek ingesteld op het adres [adres] te [woonplaats] , zijnde de kassen én de woning. Dit onderzoek wordt ingesteld vanwege een verdenking van overtreding van de Opiumwet. De woning op het perceel is ter opsporing en inbeslagneming op grond van artikel 9, lid onder b, van de Opiumwet en artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering, binnengetreden. Voor het binnentreden in de woning is een machtiging afgegeven door de hulpofficier van justitie. Het binnentreden zelf gebeurde zonder toestemming van de bewoner.
Uit het voorgaande volgt dat de M-melding alleen betrekking heeft op de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de kassen op het perceel [adres] in [woonplaats] . De bevindingen van de verbalisanten ter plaatse bevestigen dit vermoeden, hetgeen aanleiding vormt om een machtiging tot binnentreden aan te vragen. Dat er ook een directe aanleiding bestond om de woning te betreden blijkt echter niet uit de stukken in het dossier. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de woning van verdachte is betreden zonder dat aan de wettelijke vereisten is voldaan.
Dat woningen door opsporingsambtenaren niet mogen worden betreden anders dan met toestemming van een bewoner of met machtiging van een bevoegde autoriteit moet als een belangrijk strafvorderlijk voorschrift worden beschouwd. Het dient immers rechtstreeks ter bescherming van het grondwettelijk gewaarborgde huisrecht. Dit voorschrift strekt daarmee ook ter bescherming van de rechten van verdachte. Door zonder toestemming van verdachte en zonder rechtsgeldige machtiging zijn woning te betreden is in aanzienlijke mate inbreuk gemaakt op zowel een belangrijk strafvorderlijk voorschrift als op de door dat voorschrift gewaarborgde belangen van de verdachte. Deze inbreuk is verwijtbaar mede omdat ook voor de opsporingsambtenaren die de woning van verdachte zijn binnengetreden duidelijk moet zijn geweest dat er op dat moment geen concrete verdenking bestond dat ook in de woning een hennepkwekerij aanwezig zou zijn.
Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Als gevolg hiervan is bewijsmateriaal gevonden. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is welk rechtsgevolg hieraan verbonden dient te worden. Voor de beantwoording van deze vraag wordt, zoals hiervoor reeds weergegeven, rekening gehouden met de factoren die in artikel 359a, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering zijn verwoord. De eerste factor is ‘het belang dat het geschonden voorschrift dient’. De tweede factor is ‘de ernst van het verzuim’. Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is ‘het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt’. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, kan niet worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (zie ook zie Hoge Raad 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321). Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een schending van het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet zonder meer een inbreuk oplevert op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces (zie Hoge Raad 7 juli 2009, LJN BH8889, NJ 2009/399) en dat aan een niet gerechtvaardigde inbreuk op het door het eerste lid van art. 8 EVRM gewaarborgde (huis)recht in de strafprocedure tegen de verdachte geen rechtsgevolgen behoeven te worden verbonden, mits zijn recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM wordt gewaarborgd (zie Hoge Raad 5 oktober 2010, LJN BL5629, NJ 2011/169, rov. 4.4.1).
Zoals reeds vermeld is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop is binnengetreden in de woning van verdachte onrechtmatig is geweest. Voor de beoordeling welke gevolgen hieraan verbonden moeten worden is het volgende van belang. De verbalisanten hebben, nadat zij hadden vastgesteld dat zich in de kassen een wietplantage bevond, de woning zonder nader onderzoek betreden, hetgeen zeer onzorgvuldig is. De geschonden norm strekt ter bescherming van het grondwettelijk gewaarborgde huisrecht. Het nadeel dat hierdoor door verdachte is veroorzaakt is gelegen in het feit dat hierdoor de hennepkwekerij in zijn woning is ontdekt. Dit is geen rechtens te respecteren belang. Uit de stukken in het dossier is verder niet gebleken of en in hoeverre verdachte door de onrechtmatige binnentreding daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad, waardoor zijn recht op een eerlijk proces niet zou zijn gewaarborgd. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat kort na het bovenvermelde binnentreden de rechter-commissaris ter plaatse is gekomen voor een doorzoeking. Nu van enig nadeel, in de zin van artikel 6 EVRM, niet is gebleken, zal de rechtbank volstaan met de enkele constatering van het verzuim. Hieraan zullen geen rechtsgevolgen worden verbonden.
Het bewijs
Op 3 juni 2014 werd onderzoek gedaan op het adres [adres] in [woonplaats] . In de woning werd een hennepkwekerij aangetroffen. In totaal stonden er 108 hennepplanten.Er is een aantal hennepplanten veiliggesteld en getest. De test gaf een positieve indicatie, indicatief voor hennep, zijnde de werkzame stof in hennep en vermeld op lijst 2 van de Opiumwet. Ook bleek dat de stroom in het woonhuis onder de meter werd afgetapt.Hiervan is door Stedin Netbeheer B.V. aangifte gedaan. De verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast was verbroken. Aan de bovenzijde van de hoofdzekering(en) was een illegale aansluiting bijgeplaatst en aangesloten. Deze illegale aansluiting zat aangesloten voor de elektriciteitsmeter zodat alle elektriciteit die via deze illegale aansluiting werd afgenomen niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd.Als verdachten zijn aangemerkt [medeverdachte] en [verdachte] . Beide verdachten werden aangetroffen in de kwekerij in het woonhuis.
Verdachte heeft verklaard dat hij de woning aan de [adres] in [woonplaats] sinds maart dit jaar
(de rechtbank begrijpt 2014)huurt.Hij heeft bevestigd dat hij, op het moment dat de politieagenten ter plaatse waren, samen met iemand anders de hennepplanten aan het knippen was.Deze jongen hielp hem bij het knippen van de planten.Verdachte heeft verklaard dat de planten van hem waren.Ergens midden maart was hij begonnen met het opbouwen van de plantage.