ECLI:NL:RBMNE:2016:6840

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
16/659579-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het telen van hennep met overschrijding van de redelijke termijn

Op 21 december 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het telen van hennepplanten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 april 2014 tot en met 3 juni 2014 in Houten, samen met anderen, hennepplanten heeft geteeld. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het voorhanden hebben van goederen die bestemd waren voor het plegen van strafbare feiten, maar dit feit werd niet bewezen verklaard omdat het ten tijde van de gepleegde feiten nog niet strafbaar was volgens de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vervolging voor dit tweede feit.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep, wat in strijd is met de Opiumwet. De verdediging voerde aan dat er onrechtmatig was binnengetreden in de woning van de verdachte, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanwezig was in de woning en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid bij de hennepkwekerij.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete op van 800 euro, in plaats van de geëiste gevangenisstraf van twee weken, vanwege de onredelijke duur van de procedure. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking was gekomen en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659579-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 21 december 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1988] te [geboorteplaats] (Roemenië),
zonder een bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 december 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie en van hetgeen mr. F.B. van Schendel, advocaat te IJsselstein, namens de niet verschenen verdachte, naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 1 april 2014 tot en met 3 juni 2014 in Houten, al dan niet samen met anderen, een hoeveelheid hennepplanten in een woning heeft geteeld en bereid.
Feit 2: in de periode van 26 september 2014 tot en met 4 oktober 2014 in Culemborg, al dan niet samen met anderen, goederen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat deze bedoeld waren om strafbare feiten mee te plegen, namelijk het opzetten van een hennepkwekerij.

3.VOORVRAGEN

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, ten aanzien van feit 2 op de tenlastelegging, aangevoerd dat dit feit ten tijde van het begaan daarvan nog niet strafbaar was. Om die reden heeft de raadsman verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in haar vervolging ten aanzien van feit 2.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat hetgeen onder feit 2 aan verdachte ten laste is gelegd op het moment van het plegen daarvan niet strafbaar was. Het feit an sich kan wel wettig en overtuigend bewezen worden. Omdat het feit ten tijde van het plegen daarvan niet strafbaar was, dient dit tot gevolg te hebben dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de officier van justitie.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat hetgeen onder feit 2 aan verdachte ten laste is gelegd, zijn grondslag vindt in artikel 11a van de Opiumwet. In dit artikel is -kort gezegd- het verrichten van bepaalde handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt strafbaar gesteld. Deze wet is op 1 maart 2015 in werking getreden. De pleegperiode van het aan verdachte ten laste gelegde feit loopt van 26 september 2014 tot en met 4 oktober 2014. Op dat moment was artikel 11a van de Opiumwet nog niet van kracht. Op het vermeende moment van begaan van het feit, was dit feit dus nog niet strafbaar. Zodoende bestaat er geen wettelijke grondslag om verdachte te vervolgen voor het aan hem onder 2 ten laste gelegde feit. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging ten aanzien van dit feit.
Verder stelt de rechtbank vast dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van het onder feit 1 ten laste gelegde, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde en er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het aan verdachte ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hiertoe heeft de raadsman -onder meer- het volgende aangevoerd:
De politie is onrechtmatig binnengetreden in de woning gelegen aan de [adres] in [woonplaats] , welke woning verdachte huurde. Het onderzoek in deze strafzaak is aangevangen met een anonieme melding waarin -kort weergegeven- werd gemeld dat er bij de kassen bij de woning aan de [adres] in [woonplaats] iedere dag mensen komen kijken, terwijl de kassen daarvoor lange tijd leeg hebben gestaan. Ook is een sterke wietlucht waarneembaar. De woning die bij het kassencomplex staat is onbewoond, zo volgt uit de melding. Vervolgens hebben verbalisanten op grond van de anonieme melding met een machtiging de woning van verdachte betreden op basis van artikel 9 van de Opiumwet.
De anonieme melding was in ieder geval ten aanzien van de woning onvoldoende specifiek en concreet om een redelijk vermoeden van schuld van een overtreding van de Opiumwet op te leveren. Naast een GBA-check die is gedaan, wordt de anonieme melding niet ondersteund door enig buiten de melding gelegen gegeven dat de aannemelijkheid van de melding ondersteunt.
Het binnentreden in de woning en de daarop volgende doorzoeking waren gelet op het voorgaande onrechtmatig. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte is hierdoor aanzienlijk in zijn verdediging geschaad. Zijn huisrecht is geschonden, doordat zonder toestemming van verdachte en zonder geldige machtiging zijn woning is betreden. Gezien de ernst van het verzuim dient bewijsuitsluiting te volgen. Als gevolg daarvan blijft er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs over. Verdachte dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Subsidiair is van belang dat verdachte pas net, namelijk vanaf 24 mei 2014, in Nederland was. Het is dan ook niet aannemelijk dat verdachte betrokken was bij de hennepplantage. Dit wordt ook bevestigd door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , waarin hij zegt dat verdachte pas een dag bij hem was. Verdachte was wel aanwezig in de woning, maar het opzet ontbreekt. Verdachte wist niet dat het ging om verboden handeling. Dit is ook niet vreemd, gelet op het gedoogbeleid van Nederland. Evenmin volgt uit het dossier dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte dient te worden vrijgesproken, alles aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Overweging vooraf
Door de verdediging is aangevoerd dat onrechtmatig is binnengetreden in de woning waar verdachte op dat moment verbleef. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het hierdoor verkregen materiaal dient, aldus de verdediging, van het bewijs te worden uitgesloten.
De rechtbank overweegt het volgende:
Artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de rechter, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer hersteld kunnen worden én de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, onder andere kan bepalen dat de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen niet mogen bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde feit. Bij de toepassing hiervan dient de rechtbank rekening te houden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt, aldus artikel 359a, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering.
Er is binnengetreden in de woning aan de [adres] in [woonplaats] . Medeverdachte [medeverdachte] huurde deze woning. Op het moment van binnentreden was ook verdachte aanwezig in de woning. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een verdachte zich in beginsel niet kan beroepen op eventuele onregelmatigheden die kleven aan het binnentreden in de woning van een ander, terwijl de verdachte daar aanwezig/op bezoek is. Verdachte kan geen aanspraak maken op het huisrecht dat een ander toekomt. Van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van de zogenoemde Schutznorm kunnen rechtvaardigen is evenmin gebleken.
Het verweer wordt verworpen.
Het bewijs [1]
Op 3 juni 2014 werd onderzoek gedaan op het adres [adres] in [woonplaats] . In de woning werd een hennepkwekerij aangetroffen. In totaal stonden er 108 hennepplanten. [2] Er is een aantal hennepplanten veiliggesteld en getest. De test gaf een positieve indicatie, indicatief voor hennep, zijnde de werkzame stof in hennep en vermeld op lijst 2 van de Opiumwet. Als verdachten zijn aangemerkt [verdachte] en [medeverdachte] . Beide verdachten werden aangetroffen in de kwekerij in het woonhuis. [3]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de woning aan de [adres] in [woonplaats] sinds maart dit jaar
(de rechtbank begrijpt 2014)huurt. [4] Hij heeft bevestigd dat hij, op het moment dat de politieagenten ter plaatse waren, samen met iemand anders de hennepplanten aan het knippen was. [5] Deze jongen hielp hem bij het knippen van de planten. [6]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] hennep heeft bewerkt/verwerkt. Verdachte was samen met medeverdachte [medeverdachte] in de hennepkwekerij aanwezig, terwijl zij de planten aan het knippen waren. Hieruit volgt dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, welke bestond in een gezamenlijke uitvoering.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 01 april 2014 tot en met 03 juni 2014 te [woonplaats] , tezamen en in
vereniging met een ander, opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt, in een woning aan de [adres] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 108 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Feit 1: Medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van twee weken.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met een ander hennep geknipt in een hennepkwekerij welke zijn mededader aanwezig had in een woning.
Het kweken van hennep zorgt voor veel overlast en levert de maatschappij schade op. Zo kan het langdurig gebruik van deze softdrug leiden tot schade aan de gezondheid. Daarbij gaat het telen en kweken van hennep vaak, zoals ook in dit geval, gepaard met het illegaal aftappen van elektriciteit, wat gevaarlijke situaties oplevert, waarbij kortsluiting en brandgevaar geregeld voorkomen.
De rechtbank is ambtshalve van oordeel dat het gewaarborgde recht van iedere verdachte om binnen een redelijke termijn berecht te worden, zoals vervat in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), in deze zaak is overschreden. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende:
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Als omstandigheden waarvan de redelijkheid van de duur van een zaak afhankelijk is hebben onder meer te gelden de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van verdachte en zijn raadsman op het procesverloop alsmede de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank bepaalt dat de termijn een aanvang heeft genomen op het moment dat verdachte in verzekering is gesteld, te weten 3 juni 2014. Vastgesteld kan dan ook worden dat op het moment dat in eerste aanleg vonnis wordt gewezen, de vervolging van verdachte 2 jaar en ruim zes maanden in beslag heeft genomen. De rechtbank acht deze duur onredelijk nu niet is gebleken van enige bijzondere omstandigheid die de overschrijding van ruim zes maanden legitimeert. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Ten aanzien van de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in Nederland in aanraking is gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden en rekening houdend met de LOVS-oriëntatiepunten en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, een lagere straf dan geëist door de officier van justitie passend en geboden is. In de hennepkwekerij stonden net iets meer dan 100 planten. De oriëntatiepunten bij een hennepkwekerij waar tussen de 50 en 100 planten staan gaan uit van een geldboete van € 1.000,00. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, waar een matigende werking vanuit gaat, zal de rechtbank volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke geldboete van € 800,00. Voor het aftrekken van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht bestaat geen aanknopingspunten

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Voorvragen
- Verklaart het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijkin zijn vervolging ten aanzien van feit 2.
Bewezenverklaring
- Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
- Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: Medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
- Verklaart het bewezene strafbaar.
- Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
- Veroordeelt verdachte voor van het onder bewezen verklaarde tot een geldboete van
€ 800,00 (zegge achthonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
16 (zegge zestien) dagen;
- Bepaalt dat de geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- Stelt daarbij een proeftijd
van 2 (zegge twee) jarenvast;
- Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mrs. N.H.J.M. Veldman-Gielen en J.P.M. Schwillens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2016.
Mr. J.P.M. Schwillens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 april 2014 tot en met 03 juni 2014 te
[woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig
heeft gehad (in een woning aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in
totaal) ongeveer 108 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten
en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde
lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
2.
hij in of omstreeks de periode van 26 september 2014 tot en met 04 oktober
2014 te [woonplaats] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(in/bij een pand aan de [adres] )
stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens,te weten:
- 31, althans één of meer, armaturen en/of
- 36, althans één of meer, assimilatielampen en/of
- 1 schakelbord en/of
- 1 tijdschakelaar en/of
- 26, althans één of meer, transformatoren en/of
- 10, althans één of meer, afzuigslangen en/of koppelstukken en/of
- 1 koolstoffilter en/of
- 1 slakkenhuis en/of
- 1 opticilmates en/of
- 1 water-, beluchting- en dompelpomp en/of
- ( een) verbroken verzegeling(en) van de meterkast en/of
- met folie afgeplakte ramen van het pand,
bestemd tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel
11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet,
te weten:
- het (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) opzettelijk telen en/of
bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a,
- het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of
telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of
vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet,
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of te koop aangeboden en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd
en/of voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had
te vermoeden dat dat/die stof(fen) en/of voorwerp(en) en/of gegeven(s) bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
art 11a lid 1 Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
art 2 ahf/ond C Opiumwet

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0900-2014142241, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 504. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, p. 77.
3.Het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, p. 79.
4.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] , p. 22.
5.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] , p. 17.
6.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] , p. 25.