Op 21 december 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het telen van hennepplanten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 april 2014 tot en met 3 juni 2014 in Houten, samen met anderen, hennepplanten heeft geteeld. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het voorhanden hebben van goederen die bestemd waren voor het plegen van strafbare feiten, maar dit feit werd niet bewezen verklaard omdat het ten tijde van de gepleegde feiten nog niet strafbaar was volgens de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vervolging voor dit tweede feit.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep, wat in strijd is met de Opiumwet. De verdediging voerde aan dat er onrechtmatig was binnengetreden in de woning van de verdachte, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanwezig was in de woning en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid bij de hennepkwekerij.
Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete op van 800 euro, in plaats van de geëiste gevangenisstraf van twee weken, vanwege de onredelijke duur van de procedure. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking was gekomen en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.