Op 21 december 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten in de periode van 1 april 2014 tot en met 3 juni 2014 in Houten. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een openbare terechtzitting op 7 december 2016, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie vorderde vrijspraak, omdat er volgens hem niet wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de hennepplantage. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.E.W.M. Rupert, steunde dit standpunt en stelde dat de verdachte niet kon worden bewezen dat hij enige betrokkenheid had bij de hennepplantage.
De rechtbank heeft het dossier zorgvuldig bestudeerd en is tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank oordeelde dat niet vast is komen te staan dat de verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de aangetroffen hennepplantage. Gezien het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging.
Dit vonnis is ondertekend door de voorzitter en de andere rechters, waarbij mr. J.P.M. Schwillens niet in de gelegenheid was om het vonnis mede te ondertekenen. De rechtbank heeft de beslissing op de openbare terechtzitting van 21 december 2016 uitgesproken, waarbij de vrijspraak van de verdachte werd bevestigd.