Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift met producties (1 t/m 17), ingekomen ter griffie op 12 oktober 2016,
- het verweerschrift, tevens houdende zelfstandig (voorwaardelijk) verzoek met producties (1 t/m 12), ingekomen ter griffie op 3 november 2016,
- de op 8 november 2016 door GloMidCo toegezonden aanvullende productie (bedrijfswagenregeling),
- de op 9 november 2016 door GloMidCo nagezonden (volledige) productie (16),
- de pleitnota van GloMidCo,
- de pleitnota van [verweerder],
- de mondelinge behandeling op 10 november 2016, waarvan aantekening is gehouden.
2.De feiten
Niet uit te sluiten is dat er een patstelling is ontstaan die voor beide partijen onwenselijk is, nu [A] zonder ‘dossieropbouw’ het einde van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] nastreeft en de verhoudingen binnen de onderneming hiermee op scherp zijn gezet. Niet ondenkbaar is verder dat [verweerder] ten aanzien van de kritiek van voormelde werknemers op zijn functioneren, waarmee hij in elk geval in deze procedure bekend is geworden en hij mogelijk vanuit zijn positie ook eerder had moeten signaleren, te weinig zelfreflexie heeft getoond. Deze omstandigheden leiden echter niet tot de conclusie dat sprake is van de in artikel 7:669 lid 3 onderdeel h BW bedoelde situatie.’
dat hij het vreemd vindt dat hij als commercieel directeur onder een financiele man valt. Daarop hebben we nogmaals aangegeven dat dat [B] niet zijn leidinggevende is, maar wel het aanspreekpunt voor hem is. [B] geeft aan dat allereerst een salesplan gemaakt moet worden (…)”Nadat [verweerder] had opgemerkt dat hij daarvoor klanten en partners moet gaan bezoeken reageert de heer [B] volgens het verslag:
“(…) Waarop [B] aangeeft dat op dit moment het bezoeken van klanten nog te vroeg is, daar Glomidco nu niet voldoende vertrouwen in hem heeft (…)”
‘Op enig moment komt [A]([A], kantonrechter)
samen met [D] uit de vergaderkamer en vraagt op een normale manier wat er nu precies aan de hand is met het netwerk. Als [verweerder] aangeeft dat hij niet op het netwerk kan, legt [A] uit dat er veranderingen zijn en dat iedereen nu via wifi moet inloggen. [B] en [D] bevestigen dit. Eigenlijk gaat dit gesprek heel goed, ik merk wel dat de houding van [verweerder] iets verandert, hij is bezig met inloggen en geeft geen aandacht aan [A], voor mijn gevoel negeert hij [A] op dat moment. Dit heeft hij later ook toegegeven, met een lachje.
‘Tijdens een korte pauze komt [A] erbij staan. Hem wordt de vraag voorgelegd over toegang tot het netwerk. [A] geeft aan dat er wat veranderingen zijn voor het inloggen op het netwerk en bevestigt dat toegang tot het glomidco netwerk wel mogelijk zou moeten zijn. Op mijn vraag of ik daarmee ook toegang krijg tot de glomidco-folders blijft onbeantwoord. [C](mevrouw [C], kantonrechter)
is op dat moment even naar de w.c., [B] en [D] zijn wel aanwezig. [A] maakt een opmerking over het feit dat hij het ongeloofwaardig vindt dat ik mijn emails niet heb kunnen lezen waarop ik hem laat zien dat zelfs op mijn telefoon een password reset vereist wordt. [A] vindt het allemaal maar ongeloofwaardig en maakt dit ook duidelijk kenbaar. Ik heb hem aangegeven dat het niet (meer) relevant is of dat ik wel/niet toegang had tot mijn email en overigens ik de email niet hoefde te lezen, immers ik was vrijgesteld van werkzaamheden. [A] reageert hierop erg emotioneel (zeer hard/schreeuwend) en verwijtend. “Jij moet je email lezen.” Waarop ik reageer met de opmerking: ik “moet” niks en zie graag dat je op een normale gesprekstoon mij te woord staat. [A]: erg emotioneel/schreeuwend “Ik ben jouw baas, ik bepaal wat hier gebeurt”.
3.Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek
4.De beoordeling
in het ontbindingsverzoek
- De financiële situatie van de werkgever. GloMidCo heeft ter zitting aangevoerd dat zij op dit moment over ongeveer € 70.000,00 aan liquide middelen beschikt.
- Dat [verweerder] op dit moment arbeidsongeschikt is en hem op korte termijn een risicovolle operatie staat te wachten waarvan hij zal moeten revalideren en vanuit die positie een nieuwe betrekking zal dienen te vinden.
- De arbeidsovereenkomst tussen partijen op een termijn van drie maanden wordt ontbonden.
- Dat [verweerder] gelet op de lengte van zijn dienstverband (van 1 april 2015 tot 1 april 2017) straks aanspraak heeft op een transitievergoeding.
- Het feit dat in dit geval aan een ontbinding niet kan worden ontkomen met name door de eigen houding van GloMidCo waardoor de arbeidsovereenkomst onnodig (eerder) wordt beëindigd met verlies van inkomen voor [verweerder].
- Dat dit verlies van inkomen niet absoluut is, immers kan [verweerder] omzien naar ander werk en gesteld noch gebleken is dat het voor [verweerder] lastig wordt om op redelijke termijn een in verdiensten en verantwoordelijkheden vergelijkbare functie elders te verwerven.
- Dat de functie van [verweerder] naar zijn aard een functie is waarbij vertrouwen meer nog dan bij de gemiddelde werknemer een voorwaarde is om die te vervullen en waarbij rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat nieuwe inzichten tot een behoefte aan een andere stijl van leidinggeven of marktbewerking kunnen leiden. In die functie is dan inherent dat sneller sprake moet kunnen zijn van een wisseling van functie, hetgeen naar mag worden aangenomen in de hoogte van het salaris is verdisconteerd.
- Dat GloMidCo nog wel een poging heeft gedaan een mediationtraject op te zetten, maar daarbij onnodig heeft vastgehouden aan de eis dat de mediation ook op de mogelijkheid van een “exit” moet zien terwijl [verweerder] had aangegeven - en in het licht van de eerdere beschikking niet ten onrechte - eerst te willen werken aan een terugkeer naar zijn functie.
- Dat tegelijk [verweerder] onnodig bezwaar maakte tegen de persoon van de aanvankelijk voorgestelde mediator en vervolgens onnodig bezwaar maakte tegen het ondertekenen van de geheimhoudingsclausule. [verweerder] heeft daarmee het opstarten van ook door hem wenselijk geoordeelde mediation onnodig moeilijk gemaakt.