ECLI:NL:RBMNE:2016:6702

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
14 december 2016
Zaaknummer
16/706531-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met brandstichting en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Op 1 november 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met brandstichting en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De zaak kwam voort uit een reeks bedreigingen die de verdachte tussen 22 juli 2016 en 8 augustus 2016 per sms had verzonden naar twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 juli 2016 door [slachtoffer 1] werd aangeklaagd, waarbij zij verklaarde dat er op 5 juli 2016 brand was gesticht bij haar woning. Na deze brand ontving zij bedreigingen via sms, waaronder een bericht waarin werd gedreigd met vuur. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van zes maanden had geëist, in haar uitspraak gematigd tot een gevangenisstraf van 80 dagen, met een contact- en locatieverbod dat dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en dat er geen rechtvaardigingsgronden aanwezig waren. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €150,00 aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van de bedreigingen en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/706531-16 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 1 november 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [1953] ,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
( [postcode] ) [woonplaats] , [adres] , gedetineerd in het [verblijfplaats] te [woonplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2016. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op één of meer tijdstippen in de periode 22 juli 2016 tot en met 8 augustus 2016 [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] per sms-bericht heeft bedreigd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en verwijst daarbij naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft om vrijspraak verzocht omdat het dossier te weinig bewijs bevat op basis waarvan overtuigend kan worden bewezen dat verdachte degene is die de sms-berichten heeft samengesteld en verzonden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 28 juli 2016 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van bedreiging. Aangeefster heeft verklaard dat er op 5 juli 2016 brand is gesticht bij haar woning aan de [adres] te [woonplaats] .
Na de brand kregen aangeefster en haar vriend [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) bedreigingen via sms-berichten. [2]
Op 22 juli 2016 om 15:40 uur kreeg aangeefster het volgende sms-bericht: “Vannacht krijgen jullie weer met vuur te maken! Wat zullen jullie als ratten verbranden.”. Dit sms-bericht was afkomstig van telefoonnummer [telefoonnummer] . [3]
Op 8 augustus 2016 ontving aangeefster het volgende sms-bericht: “Je gaat dood vaN DE WE EK”. Dit sms-bericht was verzonden vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer] . [4]
Het telefoonnummer [telefoonnummer] is gebruikt in het toestel met Imeinummer [Imeinummer] .
Het telefoonnummer [telefoonnummer] is gebruikt in het toestel met Imeinummer [Imeinummer] . [5]
Het laatste, 15de cijfer, van het Imeinummer, wordt in tapgegevens en historische printgegevens weergegeven met een [...] ( [...] ). [6]
Het Imeinummer [Imeinummer] is feitelijk Imeinummer [Imeinummer] .
Het Imeinummer [Imeinummer] is feitelijk Imeinummer [Imeinummer] .
Het Imeinummer [Imeinummer] hoort bij toestel Samsung [...] .
Het Imeinummer [Imeinummer] hoort bij toestel Samsung [...] . [7]
Tijdens zijn fouillering is bij verdachte in beslag genomen een ouder ogende mobiele telefoon van het merk Samsung. Het Imeinummer van dit toestel is [Imeinummer] .
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte is in beslag genomen een nieuwer model mobiel telefoon van het merk Samsung. Het Imeinummer van dit toestel is [Imeinummer] . [8]
Verdachte heeft verklaard dat beide telefoons van hem zijn. [9]
Verdachte heeft voorts verklaard dat niemand anders van zijn telefoon gebruik maakt. [10]
bewijsoverwegingen
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht het op basis van het strafdossier niet aannemelijk dat iemand anders de betreffende sms-berichten heeft opgesteld en verzonden. Daarbij houdt de rechtbank verdachte aan zijn verklaring bij de politie dat niemand anders wel eens gebruik maakt van zijn GSM. De rechtbank ziet ook geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de vrouw of zoon van verdachte, die enigen volgens verdachte die in zijn woning verblijven (p.20), zijn telefoons hebben gebruikt. Over zijn vrouw verklaart verdachte dat niet weet van het bestaan van aangeefster (p.25). Evenmin zijn aanknopingspunten in het dossier te vinden dat zijn zoon de desbetreffende sms-berichten heeft opgesteld en verzonden.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
hijop
één ofmeer tijdstip
(pen
)in of omstreeks de periode van 22 juli 2016 tot en met 8 augustus 2016 te Utrecht
en/of elders in Nederland, [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandelingen
/ofmet brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend (per sms-bericht) de woorden toegevoegd
- op 22 juli 2016: "Vannacht krijgen jullie weer met vuur te maken. Wat zullen jullie als ratten verbranden",
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekkingen
/of
- op 8 augustus 2016: "Je gaat dood van de week"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
bedreiging met brandstichting en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens heeft de officier van justitie een contact- en locatieverbod gevorderd, te weten een contactverbod met [slachtoffer 1] , haar dochter, en [slachtoffer 2] , alsmede een locatieverbod voor [woonplaats] .
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en verzocht de voorlopige hechtenis onmiddellijk op te heffen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreigingen die refereren aan de brand die in de nacht van 5 juli 2016 in de auto naast de woning van aangeefster is gesticht, en welke brand is overgeslagen op de woning van aangeefster. Aangeefster, haar dochter en haar partner bevonden zich op dat moment in de woning. Binnen die context is sprake van een zeer ernstig feit, aangezien de toch al bestaande gevoelens van grote angst en onveiligheid bij de slachtoffers door de bedreigingen nog eens zijn toegenomen.
Uit de justitiële documentatie van 30 augustus 2016 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Reclassering Nederland heeft in haar rapport van 1 november 2016 geadviseerd, indien verdachte schuldig wordt bevonden, een gevangenisstraf op te leggen, eventueel in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel.
Het bewezen geachte feit en de ernst van dat feit, brengt met zich dat niet kan worden afgezien van een gevangenisstraf van na te melden duur en dat niet kan worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich meebrengt. De duur van de gevangenisstraf is anders dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat naar het oordeel van de rechtbank de hieronder genoemde maatregel ter voorkoming van recidive prevaleert.
Ten aanzien van de vordering tot het opleggen van een locatie- en contactverbod overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank zal aan verdachte een vrijheidsbeperkede maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen, ter voorkoming van strafbare feiten. De maatregel behelst een contactverbod met [slachtoffer 1] , haar dochter en haar partner [slachtoffer 2] en een locatieverbod ten aanzien van het woonadres van genoemde personen. Met deze verboden beoogt de rechtbank dat aangeefster, haar dochter en haar partner door verdachte met rust worden gelaten. De maatregel zal worden opgelegd voor de maximale duur van 2 jaren. Met toepassing van artikel 38w van het Wetboek van Strafrecht zal worden bepaald dat voor iedere keer dat verdachte de verboden overtreedt, vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de duur van 3 dagen.
De rechtbank zal de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw zich belastend gedraagttegens [slachtoffer 1] , haar dochter en haar partner [slachtoffer 2] .
De rechtbank heeft de ter zitting uitgesproken beslissing om de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 3 november 2016 op te heffen, ook in een separate schriftelijke beslissing opgenomen om tijdige administratieve verwerking en uitvoering ervan mogelijk te maken..

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op
€ 150,00 aan immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Behandeling van het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38v, 38w, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder rubriek 5 is vermeld;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid van het feit
- het bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met brandstichting en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

Strafbaarheid van verdachte
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 80 (tachtig) dagen;
- beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
Voorlopige hechtenis
- heft op de voorlopige hechtenis met ingang van het moment waarop deze gelijk wordt aan de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf;
Maatregel tot beperking van de vrijheid
- legt op de maatregel dat de verdachte:
* voor de duur van
2 (twee) jarenzich niet zal ophouden binnen een afstand van 300 meter van het woonadres van [slachtoffer 1] , haar dochter en [slachtoffer 2] , thans het perceel [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] ;
* voor de duur van
2 (twee) jarenop geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , de dochter van [slachtoffer 1] , alsmede [slachtoffer 2] ;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval door verdachte niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze hechtenis bedraagt 3 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 3 maanden (90 dagen). Toepassing van de vervangende hechtenis heeft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
Dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel
- omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 150,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente berekend van 22 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , € 150,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2016, bij niet betaling te vervangen door 3 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.J.M. Mol, voorzitter,
mrs. A.G. Bakker en M.P. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 november 2016.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 juli 2016 tot en met 8 augustus 2016 te Utrecht en/of elders in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend (per SMS-bericht) de woorden toegevoegd
- op 22 juli 2016: "Vannacht krijgen jullie weer met vuur te maken. Wat zullen jullie als ratten verbranden", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- op 8 augustus 2016: "Je gaat dood van de week", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier nr. 2016206607 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering van 1 tot en met 196. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 28 juli 2016, pagina 112-115, in het bijzonder pagina 112.
3.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 28 juli 2016, pagina 112-115, in het bijzonder pagina 113.
4.Het proces-verbaal van verdenking van 1 augustus 2016, pagina 130-135, in het bijzonder pagina 134.
5.Het proces-verbaal van bevindingen van 2 augustus 2016, pagina 84-89, in het bijzonder pagina 86.
6.Het proces-verbaal bevindingen Imei van 4 augustus 2016, pagina 90-91, in het bijzonder pagina 90.
7.Het proces-verbaal bevindingen Imei van 4 augustus 2016, pagina 90-91, in het bijzonder pagina 91.
8.Het proces-verbaal van bevindingen van 16 augustus 2016, pagina 138.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 augustus 2016, pagina 35-40, in het bijzonder pagina 36.
10.het proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 augustus 2016, pagina 19-34, in het bijzonder pagina 21.