ECLI:NL:RBMNE:2016:6642

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2016
Publicatiedatum
12 december 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2258
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een dwangsombesluit door de Minister van Veiligheid en Justitie

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit door de Minister van Veiligheid en Justitie. Eiseres stelt dat verweerder niet heeft gereageerd op haar verzoek om een dwangsom vast te stellen en dat haar verzoek om informatie ten onrechte niet als een Wob-verzoek is aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder al op het verzoek van eiseres heeft gereageerd, waardoor er geen sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit. Hierdoor heeft eiseres geen belang bij een beoordeling van haar beroep tegen het gestelde niet tijdig nemen van een dwangsombesluit, en is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank overweegt verder dat het beroep van eiseres niet kan worden aangemerkt als bezwaar of inhoudelijk beroep, omdat uit het beroepschrift niet blijkt dat het beroep gericht is tegen een specifiek besluit van verweerder. Eiseres heeft in het verleden meerdere bezwaarschriften en Wob-verzoeken ingediend, wat heeft geleid tot een onsamenhangende opeenstapeling van besluiten en reacties. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres uitsluitend kan worden aangemerkt als beroep tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit, en dat er geen aanleiding is om het als bezwaarschrift door te zenden naar verweerder.

De rechtbank heeft de uitspraak gedaan op 12 december 2016, waarbij het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/2258

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: R. Pietersen),
en

de Minister van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.O. Nieuwpoort).

Procesverloop

Op 28 april 2016 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres voert aan dat verweerder weigert een dwangsom vast te stellen. Verder voert eiseres aan dat verweerder haar verzoek om informatie ten onrechte niet als verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), maar als een verzoek in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) aanmerkt. Ook weigert verweerder om uitvoering te geven aan de doorzendverplichting, zoals neergelegd in artikel 4 van de Wob, aldus eiseres.
2. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de rechtbank niet bevoegd is van het beroep kennis te nemen, omdat het informatieverzoek van eiseres geen Wob-verzoek betreft maar een verzoek in het kader van een Wahv-procedure. De Wob is zodoende niet van toepassing en er is geen sprake van het (niet tijdig) nemen van een besluit. Verweerder is dan ook geen dwangsom verschuldigd en is ook niet gehouden daarover een beslissing te nemen. Verweerder stelt zich subsidiair op het standpunt dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is, nu verweerder binnen de geldende termijnen op de verzoeken en bezwaren van eiseres heeft gereageerd.
3. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het beroep van eiseres moet worden geduid, nu het beroep, naast gronden tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit, tevens inhoudelijke gronden bevat. De rechtbank stelt vast dat eiseres in de aanhef van het beroepschrift heeft vermeld:
“Beroepschrift tegen de weigering van het CVOM een beschikking vordering dwangsom uit te vaardigen”. Vervolgens heeft eiseres vermeld:
“Ik teken beroep aan bij de rechtbank ‘tegen de weigering van het CVOM tot betaling over te gaan van een dwangsom’. Ik roep nu de hulp van de rechter in om mij behulpzaam te zijn bij het vorderen en innen van de verschuldigde dwangsom”. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiseres in ieder geval moet worden aangemerkt als een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank als volgt.
4. Gelet op rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 16 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1290) kan tegen het uitblijven van een dwangsombesluit beroep worden ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank constateert echter dat verweerder bij besluit van 16 maart 2016, dus reeds vóór het indienen van onderhavig beroep, aan eiseres heeft medegedeeld dat haar brieven over het verzoek tot vaststellen van een dwangsom niet via een daarvoor opengestelde weg zijn ingediend en daarom niet in behandeling worden genomen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder reeds op het verzoek van eiseres tot het vaststellen van een dwangsom heeft gereageerd en er zodoende geen sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit. Gelet hierop heeft eiseres geen belang bij een beoordeling van haar beroep tegen het gestelde niet tijdig nemen van een dwangsombesluit. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
5. Ten aanzien van de vraag of het beroep van eiseres, wat betreft de inhoudelijke gronden als hierboven onder 1 vermeld, als bezwaar zou moeten worden aangemerkt en als zodanig op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar verweerder zou moeten worden doorgezonden, dan wel als inhoudelijk beroep zou moeten worden aangemerkt, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier blijkt dat verweerder reeds verschillende besluiten en besluiten op bezwaar heeft genomen, ook na 16 maart 2016. Uit het beroepschrift kan niet worden opgemaakt dat het beroep (mede) tegen één van deze concrete besluiten is gericht. De gemachtigde van eiseres heeft hier ook ter zitting geen duidelijkheid over kunnen geven. Hoewel in de verschillende besluiten op bezwaar een beroepsclausule is vermeld, heeft eiseres steeds weer bezwaarschriften, nieuwe Wob-verzoeken en ingebrekestellingen bij verweerder ingediend. Dit heeft geleid tot een onsamenhangende opeenstapeling van besluiten en reacties, waaruit naar het oordeel van de rechtbank evenmin kan worden opgemaakt dat het beroep van eiseres mede als bezwaar of beroep tegen één van de in het dossier bijgevoegde besluiten moet worden aangemerkt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiseres uitsluitend kan worden aangemerkt als beroep tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit, zoals onder 3 is aangegeven, en is er geen aanleiding om het als bezwaarschrift door te zenden naar verweerder, dan wel als inhoudelijk beroepschrift aan te merken.
6. Het beroep is niet-ontvankelijk
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, rechter, in aanwezigheid van mr. D. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.