ECLI:NL:RBMNE:2016:6561

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2016
Publicatiedatum
8 december 2016
Zaaknummer
C/16/413368 / KG ZA 16-275
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding met betrekking tot opheffing van beslag en schadevergoeding

In deze zaak vorderde eiser, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, de opheffing van conservatoir beslag dat door gedaagden was gelegd, alsook een voorschot op schadevergoeding van € 50.000,- en betaling van onbetaalde facturen ter hoogte van € 42.805,18. De eiseres stelde dat de gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld door beslag te leggen op haar eigendommen. De rechter oordeelde dat de verklaringen van partijen diametraal tegenover elkaar stonden en dat niet summierlijk was gebleken van de ondeugdelijkheid van de vorderingsrechten van de gedaagden. De rechter wees de vorderingen van de eiseres af, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren en er geen spoedeisend belang was aangetoond. De rechter concludeerde dat de eiseres niet had aangetoond dat de gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld en dat de vorderingen om die reden niet konden worden toegewezen. De eiseres werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die op € 2.745,- werden vastgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/413368 / KG ZA 16-275
Vonnis in kort geding van 27 mei 2016
in de zaak van
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiseres sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat dr.mr. H.J. Hoegen Dijkhof te Amsterdam,
tegen
1.de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde sub 1] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Panama,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. A.Y. Eisenmann te Amstelveen.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 16 producties;
  • de op voorhand toegezonden 39 producties zijdens [gedaagden] ;
  • de mondelinge behandeling waarbij door [eisers] productie 17 is overgelegd;
  • de pleitnota van [eisers] ;
  • de pleitnota van [gedaagden] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres sub 1] B.V. (verder: ook [eisers] ) is een bij De Nederlandse Bank geregistreerd trustkantoor met kantoren in verschillende landen en een hoofdkantoor in Nederland dat juridische en financiële dienstverlening verricht. Enig aandeelhouder en bestuurder van [eisers] is eiser sub 2 [eiser sub 2] (waar nodig, hierna afzonderlijk aangeduid als [eiser sub 2] ). Eiseres sub 3, (hierna: [eiseres sub 3] ) is de echtgenote van [eiser sub 2] .
2.2.
[gedaagde sub 1] . (verder: [gedaagden] ) is een vennootschap die een deel van het kapitaal van gedaagden sub 2 en 3 (hierna: [gedaagde sub 2] , en respectievelijk [gedaagde sub 3] ) en hun zoon ( [A] ) beheert.
2.3.
[A] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben in 2011 een lening van € 4.500.000,- verstrekt aan de heer [B] . [A] hield 60% van de aandelen in de door [B] in 2007 opgerichte vennootschap [vennootschap] B.V. (hierna: [vennootschap] ) en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hadden een dienstverband met [vennootschap] . [B] heeft het bestaan van de lening betwist en werd nadien door [A] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] verdacht van malversaties en het “leeghalen” van [vennootschap] .
2.4.
[eisers] is in opdracht van de groot-aandeelhouder [A] , directie gaan voeren over [vennootschap] . Daartoe is op 22 mei 2013 een schriftelijke “agreement” ondertekend. [eiseres sub 3] is op die datum door de aandeelhoudersvergadering aangesteld als interim bestuurder van [vennootschap] ad € 950,- per maand ex. BTW.
2.5.
Aan [vennootschap] zijn door verschillende (bij [vennootschap] betrokken) partijen betalingen verricht teneinde [vennootschap] in staat te stellen de kosten te voldoen van de onderzoeken die zouden worden uitgevoerd naar de beweerde malversaties van [B] . Voor deze onderzoeken is het recherchebureau [recherchebureau] B.V. (verder: [recherchebureau] ) ingeschakeld. [A] heeft daartoe de aan hem door [recherchebureau] toegezonden offerte van 10 juli 2013 ondertekend. Op advies van [recherchebureau] is vervolgens Dijkstra Voermans Advocatuur ingeschakeld, die in opdracht van [vennootschap] de mogelijkheden voor een procedure jegens [B] heeft onderzocht.
2.6.
[A] heeft zijn aandelen in [vennootschap] bij notariële akte van 31 oktober 2013 overgedragen aan een UK holdingvennootschap, genaamd [naam] (hierna: [naam] ) voor een bedrag van € 100.000,-, welk bedrag is voldaan door middel van omzetting van de koopsom in een vordering uit geldlening onder tussen koper en verkoper nader overeen te komen voorwaarden en bedingen.
2.7.
[gedaagde sub 3] is per 1 januari 2014 als project manager bij [naam] BV in dienst getreden, waarbij [naam] BV rechtsgeldig werd vertegenwoordigd door [eiseres sub 3] .
2.8.
In maart 2014 heeft [gedaagden] een bedrag van € 75.000,- betaald aan [naam] , dat periodiek gelden zou overmaken aan [naam] B.V. ter bekostiging van het dienstverband van [gedaagde sub 3] .
2.9.
Uit de middelen van [vennootschap] zijn de kosten van de hiervoor onder 2.5. bedoelde onderzoeken en de door [eisers] voor haar diensten verzonden facturen voldaan. Naast de inbreng van [A] van € 109.000,00 is ook door [naam] een aantal substantiële bedragen (gesteld is in totaal € 255.000,00) naar [vennootschap] overgemaakt.
2.10.
In juli 2015 hebben [A] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] besloten om de financiering van [vennootschap] te beëindigen Op een aandeelhoudersvergadering in oktober 2015 is [eiseres sub 3] uitgeschreven als bestuurder van [vennootschap] .
2.11.
[gedaagde sub 2] heeft in augustus 2015 een emailbericht aan [eisers] gezonden, waarin hij schrijft:
“ Geachte meneer [eisers] , mevrouw [eiseres sub 3] en mevrouw [C] ,
Ondanks de herhaalde verzoeken van de eigenaar van [vennootschap] BV, worden zijn opdrachten niet uitgevoerd door de medewerkers van uw bedrijf. Er is nog steeds geen toegang verleend tot de administratie en rekeningen van [vennootschap] B.V., goedgekeurde betalingen worden zonder redenen niet uitgevoerd, er is geen uitleg voorgelegd over de niet goedgekeurde betalingen, er is nog steeds geen verzoek gestuurd aan mr. Eisenmann om de belangen van [vennootschap] B.V. te verdedigen bij de rechtbank, e.z. Het negeren van de opdrachten van de eigenaar door de trustmanager is onaanvaardbaar en sluit de betrouwbaarheid in de relaties uit. Bovendien veroorzaakt dat de directe schade aan [vennootschap] B.V. en zijn eigenaar. (…)”
2.12.
Een medewerker van [eisers] heeft hierop als volgt gereageerd:
“Om uw verzoek verder in behandeling te nemen verzoek ik u vriendelijk om mij de volgende informatie, documentatie en toelichtingen doen toekomen:
  • Aan wie is uw bericht gericht?
  • Wat is uw hoedanigheid in deze kwestie? Waar blijkt het uit?
Wat is uw relatie tot in uw bericht genoemde vennootschap? Waar blijkt het uit?”
2.13.
De raadsman van [A] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] heeft bij brief van 7 oktober 2015 [eisers] gesommeerd de aandelentransactie van november 2013 en de daarmee verband houdende kosten terug te draaien c.q. terug te betalen, althans het er naar te leiden dat zijn cliënten weer zeggenschap krijgen over [vennootschap] . In deze brief wordt onder meer gesteld dat de cliënten nimmer een ondertekende management agreement en principal party agreement hebben ontvangen, dat [A] nooit geld voor de door hem overgedragen aandelen heeft ontvangen, en dat zij op hun vragen naar specifaties van declaraties en betalingen geen reactie van [eisers] hebben gekregen.
2.14.
Bij brief van 5 november 2015 heeft mr. Eisenmann een ingebrekestelling aan [eiseres sub 3] gezonden. In deze brief schrijft hij onder meer:
“ Ondanks diverse verzoeken en sommaties blijft u weigerachtig om als directeur van [vennootschap] medewerking te verlenen aan de lopende procedure van [vennootschap] tegen de heer [B] . Ook blijft u weigerachtig om cliënten informatie te verstrekken waartoe zij gerechtigd zijn. (…) U weigert uw medewerking te verlenen om cliënten zeggenschap te geven over de vennootschap op grond van de tussen u (althans de heer [eisers] ) en cliënten gemaakte afspraken. (…) Door een en ander lijden cliënten enorme schade en zal deze schade alleen maar groter worden indien zij de procedure tegen [B] niet kunnen voortzetten omdat u weigerachtig blijft om ondergetekende of een andere advocaat te instrueren om zich in de procedure te stellen en de zaak voort te zetten. (…) U schiet daarmee toerekenbaar tekort in de verplichtingen voortvloeiende uit de tussen partijen gemaakte afspraken maar ook handelt u onrechtmatig jegens cliënten.”
2.15.
[naam] werd tot september 2013 bestuurd door [eiseres sub 1] . Nadien trad [naam] als bestuurder op. Deze vennootschap behoort toe aan de heer [D] , een kennis van [eiser sub 2] . dan wel zakenpartner van [eisers] .
2.16.
Op verzoek van [A] is op 12 januari 2016 het faillissement van [vennootschap] uitgesproken.
2.17.
[gedaagden] heeft op 1 februari 2016 ten laste van [eisers] , [eiser sub 2] . en [eiseres sub 3] , conservatoir derdenbeslag doen leggen onder [naam] BV en ING Bank en op 2 februari 2016 onder RABObank en op het aan [eiser sub 2] . en [eiseres sub 3] in eigendom toebehorende woonhuis te [woonplaats] .
2.18.
[gedaagden] heeft in haar beslagrekest gesteld dat zij, op instructie van [eisers] en [eiser sub 2] . in de jaren 2013 t/m 2015 aanzienlijke bedragen aan diverse vennootschappen in het buitenland heeft betaald, waarbij het de bedoeling was dat de aandelen van [vennootschap] aan een offshore company zouden worden verkocht waarover [gedaagden] , althans een van haar eigenaren via een algemene en onherroepelijke volmacht, de volledige zeggenschap over zou krijgen. Achteraf is gebleken dat de door [eisers] geadviseerde constructie niet klopte en dat er geen offshore company is opgericht. De aandelen van [vennootschap] zijn aan een bestaande vennootschap [naam] geleverd, terwijl [eisers] zelf eigenaar en middellijk bestuurder was. De volmacht die aan [gedaagde sub 3] zou worden verstrekt, is ondanks verzoeken en sommaties nooit afgegeven. Ondanks verzoeken en sommaties geeft [eisers] geen uitleg, zegt in een emailbericht van augustus 2015 zelfs zijn cliënten niet te kennen, zodat het er voor moet worden gehouden dat bedragen zijn verduisterd. Er is sprake van onrechtmatig handelen door [eisers] , [eiser sub 2] en [eiseres sub 3] die met deze handelwijze [vennootschap] uit handen van zijn cliënten hebben gekaapt en gelden buiten het zicht van [gedaagden] hebben gebracht.
2.19.
In de bodemprocedure die door [gedaagden] inmiddels tegen gedaagden aanhangig is gemaakt, worden ook bedrag gevorderd die haar door [A] , [gedaagde sub 2] en [naam] Inc. (een op de Britse Maagdeneilanden gevestigde vennootschap) zijn gecedeerd.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert samengevat - de opheffing van de op 1 en 2 februari 2016 gelegde beslagen, alsmede de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van
€ 50.000,--, dan wel een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag terzake van voorschot op de geleden en nog te lijden schade, alsmede betaling van € 42.805,18 uit hoofde van obnbetaalde facturen, en daarnaast een bedrag van € 1.703,-- aan buitengerechtelijke kosten, alles vermeerderd met rente en hoofdelijke veroordeling in de proceskosten kosten.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Beoordelingsmaatstaf en stellingen [eisers]

4.1.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.2.
Het voorgaande betekent dat [eisers] aannemelijk moet maken dat de vordering van [gedaagden] ondeugdelijk is. [eisers] stelt daartoe onder meer het volgende.
De bedoeling van [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 2] en [A] was om [B] te laten schorsen als bestuurder van [vennootschap] en te laten onderzoeken of [B] kon worden aangesproken op vermeende malversaties. Daartoe is het trustkantoor directie gaan voeren over [vennootschap] , terwijl een recherchebureau en een advocatenkantoor door [A] werden ingeschakeld om nader onderzoek te verrichten naar de mogelijk plaatsgevonden onrechtmatigheden. Het advocatenkantoor heeft daarin telkens het voortouw genomen en heeft ook een procedure tegen [B] voorbereid. De procedure is uiteindelijk niet doorgezet omdat [B] zich in Dubai had gevestigd. Omdat [A] de wens had om zijn de aandelen in [vennootschap] onder te brengen aan een niet aan hem gelieerde vennootschap, zijn de aandelen overgedragen aan [naam] . [gedaagde sub 3] had via een algehele volmacht de zeggenschap over [naam] en oefende daarmee ook volledig zeggenschap uit over [vennootschap] . Alle door [naam] en [vennootschap] verrichte betalingen zijn door [gedaagde sub 3] goedgekeurd en uitgevoerd. [eisers] , noch [eiser sub 2] . of [eiseres sub 3] waren op het moment van de aandelenoverdracht (middellijk) bestuurders of eigenaar van [naam] . Blijkens het uittreksel van Current Appointments Report van Companies House inzake [naam] (van 26 november 2015) is duidelijk dat op het moment van de overdracht van de aandelen in [vennootschap] , zowel [naam] Ltd te Belize en [naam] te Hong Kong, de enige (fiduciaire) eigenaren waren van [naam] . [eisers] heeft verder nog betwist dat zij een contractuele relatie met [gedaagden] heeft of had en heeft betoogd dat de vermeende cessies waarbij de vorderingen van [A] , [gedaagde sub 2] en [naam] Inc. aan [gedaagden] zijn overgedragen, niet rechtsgeldig zijn. Van een onrechtmatig handelen en/of van een vorderingsrecht aan de zijde van [gedaagde sub 1] Groupe is dan ook geen sprake.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de vordering waarvoor beslag is gelegd van in totaal € 454.000,00 haar grondslag vindt in de volgende rechtstreekse betalingen van [gedaagden] :
1. aan [naam] te Hong Kong;
2. € 110.000,00 aan de vennootschap naar het recht van Curaçao [naam] ;
3. € 255.000,00 aan [naam]
Dit betreffen allemaal rechtstreekse door [gedaagden] verrichte betalingen en hebben dus geen betrekking op de door [A] , [gedaagde sub 2] en [naam] Inc. aan [gedaagden] gecedeerde bedragen (zie 2.19.). Dit betekent dat al hetgeen namens [eisers] is aangevoerd over de al dan niet rechtsgeldige cessies en de al dan niet bestaande vorderingen die daarbij zijn betrokken, voor de beoordeling in dit kort geding niet van belang zijn en daarom geen bespreking behoeven.
4.4.
[gedaagden] heeft haar vordering waarvoor beslag is gelegd (€ 454.000,00), kort gezegd, gebaseerd op de stelling dat [eisers] , [eiser sub 2] en [eiseres sub 3] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld. De reden van deze gestelde onrechtmatigheid en het verweer daar tegen zal hieronder per afzonderlijke betaling worden beoordeeld.
Betaling van € 110.000,00 aan [naam]
4.5.
Zoals hiervoor onder 4.3. is vermeld heeft [gedaagden] € 110.000,00 overgemaakt aan [naam] , een vennootschap naar het recht van Curaçao. Deze betaling heeft op 13 oktober 2013 plaatsgevonden en had volgens [gedaagden] betrekking op de koopprijs van de aandelen in [vennootschap] die [naam] aan [A] moest betalen (€ 100.000,00) en kosten voor de realisatie van de in dit verband door [eisers] verzonnen constructie (€10.000,00). Deze constructie hield in (1) dat [eisers] een offshorebedrijf (“ready made company”) zou regelen, (2) dat dit offshorebedrijf vervolgens de aandelen in [vennootschap] van [A] zou kopen, (3) dat de kooprijs voor die aandelen (die [gedaagden] zou betalen) via een kasrondje weer bij [A] terecht zou komen en (4) dat [A] , althans zijn familieleden, volledige zeggenschap over het offshorebedrijf zouden hebben en daarmee ook volledige zeggenschap over [vennootschap] . Deze gehele voorgespiegelde constructie bleek anders te zijn. [naam] , aan wie de aandelen waren overgedragen is – zo stelt [gedaagde sub 1] - namelijk helemaal geen offshorebedrijf en [A] blijkt over die onderneming ook geen volledige zeggenschap te hebben (gehad). Daarentegen lijkt het een onderneming te zijn waar [eisers] zelf bij betrokken was/is, althans een aan hem gelieerde onderneming, en is het geld van € 100.000,00 via het voorgestelde kasrondje nimmer bij [A] terecht gekomen, aldus steeds de [gedaagden] .
4.6.
[eisers] stelt hier - kort gezegd - tegenover (1) dat [A] en zijn familieleden zelf hebben besloten om de aandelen in [vennootschap] over te dragen en dat zij daarin niet heeft geadviseerd, (2) dat [eiseres sub 1] B.V. noch de heer [eisers] noch mevrouw [eiseres sub 3] op het moment van de overdracht van de aandelen (middellijk) bestuurder of eigenaar van [naam] waren, (3) dat [eisers] ten behoeve van de door [A] gewenste aandelen-overdracht laatstgenoemde uitsluitend heeft verwezen naar een aantal partijen die een “nieuwe aandeelhouder” zouden kunnen leveren en (4) dat [A] en zijn familieleden wel degelijk zeggenschap over [naam] hadden als gevolg van een in dit verband aan mevrouw [gedaagde sub 3] verstrekte volmacht.
4.7.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De verklaringen van partijen over de betrokkenheid van [eisers] bij de overdracht van de aandelen van [A] aan [naam] en over de daarover wel of niet gemaakte afspraken, staan diametraal tegenover elkaar. Wat de voorzieningenrechter wel kan vaststellen is dat [gedaagde sub 1] onder verwijzing naar productie 4.9 heeft gesteld dat van [eisers] de instructie afkomstig is dat de koopsom van de aandelen aan [naam] moest worden overgemaakt en dat [eisers] niet heeft betwist dat het overzicht van de (bank)gegevens waarnaar de koopsom moet worden overgemaakt van haar afkomstig is. Verder zijn er aanwijzingen dat [eisers] in het verleden (indirect) eigenaar of bestuurder van [naam] is geweest en dat [bedrijf] thans nog ingeschreven staat, althans ingeschreven heeft gestaan, als “secretary” van [naam] te Hong Kong, welke vennootschap mede-eigenaar van [naam] is. Ook zijn er aanknopingspunten ter rechtvaardiging van de conclusie dat achter de eigenaren van [naam] ( [naam] Hong Kong en [naam] Ltd Belize) de heer [D] een grote rol speelt. Deze meneer [D] is, zoals ter zitting door de heer [eisers] is bevestigd, een goede bekende van hem. Voorts is in dit verband van belang dat de volgens [eisers] aan mevrouw [gedaagde sub 3] verstrekte volmacht (om namens [naam] op te treden), waarvan [gedaagde sub 1] het bestaan betwist, niet is overgelegd, zodat thans niet kan worden vastgesteld of [A] , althans zijn familieleden, wel of niet de volledige zeggenschap over [naam] (en daarmee over [vennootschap] ) hebben (gehad). Ten slotte is in dit kader van belang dat [gedaagden] een aantal facturen heeft overgelegd die door [naam] aan [gedaagden] zijn gezonden. Ter zitting heeft [gedaagde sub 3] verklaard dat zij deze facturen via Skype van [eisers] heeft ontvangen. [eisers] heeft op zijn beurt ter zitting verklaard deze facturen niet te hebben opgemaakt en ook niet te hebben verzonden. Dit betekent dat ook met betrekking tot de vraag wie namens [naam] (rechts)handelingen verrichtte (of mocht verrichten), partijen tegengestelde verklaringen afleggen.
4.8.
Er is in het kader van het onderhavige kort geding geen plaats om in alle voornoemde onduidelijkheden en tegengestelde verklaringen helderheid te scheppen, zodat thans ook niet kan worden vastgesteld aan wiens zijde het gelijk in dezen is. Om verder uit te zoeken hoe de vork precies in de steel zit, is nader onderzoek noodzakelijk. Wel zijn er in het licht van de hiervoor vermelde omstandigheden op dit moment aanknopingspunten (1) dat [eisers] met betrekking tot de overdracht van de aandelen in [vennootschap] door [A] aan [naam] meer betrokkenheid heeft gehad dan uitsluitend “het doorverwijzen” naar een mogelijke partij die een onderneming ten behoeve van de aandelenoverdracht ter beschikking zou kunnen stellen, (2) dat € 100.000,00 is betaald voor een aandelenoverdracht die niet bij [A] , de vervreemder van de aandelen, terecht is gekomen, terwijl dit bedrag is overgemaakt naar een door [eisers] opgegeven bankrekening en (3) dat een andere partij dan [A] eigenaar van [naam] (en daarmee ook indirect eigenaar van [vennootschap] ) is. Als gevolg van dit alles is op dit moment niet summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van een vorderingsrecht ter hoogte van € 110.000,00 (zie hierna ook onder 4.14).
Betaling van € 89.000,00 aan [naam]
4.9.
[gedaagden] stelt dat zij op instructie van [eisers] op 5 maart 2014 een bedrag van € 75.000,-- aan [naam] heeft betaald en op 20 maart 2015 nog een bedrag van € 14.000,00. [gedaagden] stelt dat deze betalingen ten doel hadden om [naam] B.V. te voeden, te weten een vennootschap waarvan [eiseres sub 3] bestuurder is en waarmee [gedaagde sub 3] met ingang van 1 januari 2014 een arbeidsovereenkomst heeft gesloten en waaruit het salaris van [gedaagde sub 3] zou worden voldaan. [gedaagden] stelt dat deze hele schijnconstructie door [eisers] is geadviseerd en dat [gedaagde sub 3] , nadat zij in gaten kreeg dat deze constructie ongeoorloofd is, ontslag heeft genomen. Ook stelt [gedaagden] dat van de aldus gedane betalingen aan [naam] , slechts een bedrag van € 38.540,- daadwerkelijk door [naam] B.V. aan [gedaagde sub 3] is betaald en het niet duidelijk is waar het overige geld is gebleven. [eisers] is voor dit alles ook aan te spreken omdat [naam] naar de stellingen van [gedaagden] (indirect) eigendom van [eisers] is.
4.10.
[eisers] heeft betoogd dat hij op een daartoe strekkend verzoek alleen [naam] B.V. ter beschikking heeft gesteld, maar dat hij verder geen enkel advies heeft verstrekt of betrokken is geweest inzake de hem thans verweten constructie. Dat de familie van [A] voor deze constructie [naam] heeft gebruikt, is volgens [eisers] een eigen keuze van de familie en hun eigen betrokkenheid bij [naam] .
4.11.
De voorzieningenrechter overweegt dat de betrokkenheid van [eisers] bij de hiervoor omschreven constructie niet alleen zou kunnen worden opgemaakt uit het ter beschikking stellen van [naam] B.V. (waarvoor hij ook heeft gedeclareerd) en het feit dat [eiseres sub 3] van die vennootschap bestuurder is. Immers, zoals reeds hiervoor in het vonnis is vermeld, is [bedrijf] ook als secretary van [naam] ingeschreven (geweest) en is bij die vennootschap uit Hong Kong een goede bekende van [eisers] betrokken (de heer [D] ). Verder kan uit de door [gedaagden] overgelegde producties (4.13. en 4.19.) worden opgemaakt dat [eisers] beschikt over de bankgegevens van [naam] en via skype [gedaagde sub 3] die gegevens heeft verstrekt en ook het bedrag heeft vermeld dat naar die bankrekening moest worden overgemaakt. Met het oog op deze omstandigheden zijn er op dit moment aanwijzingen dat [eisers] bij de beschreven constructie meer betrokkenheid heeft gehad, dan uitsluitend het ter beschikking stellen van de Nederlandse vennootschap [naam] B.V. Daarnaast staat vooralsnog als onweersproken vast dat onbekend is waar de aan [naam] betaalde gelden, voor zover nog niet aangewend voor het salaris van [gedaagde sub 3] , zijn gebleven (€ 89.000,00 - € 38.540,00 = € 50.460,00) en wie daar thans de zeggenschap over heeft. Als gevolg van dit alles is op dit moment niet summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van dit vorderingsrecht (zie hierna ook onder 4.14).
Betaling van € 255.000,00 aan [naam]
4.12.
Kern van het verwijt met betrekking tot het door [gedaagden] (via [naam] ) totaal betaalde bedrag van € 255.000,00, voor welk bedrag beslag is gelegd, is de volgende. Alle door [gedaagden] verrichte betalingen zijn op instructie van [eisers] gedaan, terwijl - ondanks verzoeken om opheldering - onduidelijk blijft waarvoor de door [gedaagden] aan [naam] betaalde bedragen zijn aangewend, waardoor het rechtvaardige vermoeden bestaat dat [eisers] buiten iedere afspraak om betalingen heeft verricht respectievelijk zich bedragen heeft toegeëigend. Bovendien is naderhand gebleken dat de door [gedaagde sub 1] verrichte betalingen zijn overgemaakt naar een vennootschap ( [naam] ) waar [eisers] , althans anderen, de zeggenschap over hadden in plaats van [A] en zijn familieleden, wat in strijd met de gemaakte afspraken is.
4.13.
Uit de gevoerde correspondentie, zoals die bij de feitenomschrijving is vermeld, blijkt dat van de zijde van [A] en zijn familieleden onder meer verschillende malen is verzocht om inzage in de administratie van [vennootschap] . Vast staat dat [eisers] , noch [eiser sub 2] . of [eiseres sub 3] daarop afdoende heeft gereageerd. Integendeel, namens [eisers] wordt in reactie op e-mail van de heer [gedaagde sub 2] een e-mail verzonden waarin met zoveel woorden - kort gezegd - wordt gevraagd van wie het verzoek afkomstig is en in welke hoedanigheid de heer [gedaagde sub 2] om informatie verzoekt (zie 2.12.). Evenmin is gebleken dat [eisers] op latere verzoeken het gevraagde inzicht heeft verstrekt. Pas tijdens de mondelinge behandeling van het onderhavige kort geding, is door [eisers] een overzicht overgelegd waaruit volgens [eisers] blijkt welke betalingen zijn verricht met de door of namens [A] en zijn familie (onder meer door tussenkomst van [gedaagden] en [naam] ) betaalde bedragen. Gegeven het late tijdstip van het in het geding brengen van deze productie, kan de voorzieningenrechter thans niet beoordelen in hoeverre deze bedragen zijn betaald conform de tussen partijen gemaakte afspraken. Daarnaast heeft ook [gedaagde sub 3] (ter zitting aanwezig) niet op deze (laat ingebrachte) productie kunnen reageren. Dit laatste is onder meer van belang in verband met haar stelling dat zij niet altijd toestemming heeft verleend voor de door [eisers] te verrichten betalingen, terwijl [eisers] daartegenover stelt dat [gedaagde sub 3] wel alle betalingen heeft goedgekeurd. In het licht van voornoemde omstandigheden is op dit moment niet zonder meer onaannemelijk dat er bedragen buiten medeweten van [A] / [gedaagde sub 3] , dan wel niet conform de gemaakte afspraken, zijn betaald. Daarbij komt dat, zoals hiervoor onder de punten 4.5. tot en met 4.8. is overwogen, op voorhand niet onaannemelijk is dat een andere partij dan [A] / [gedaagde sub 3] eigenaar van [naam] (en daarmee ook indirect eigenaar van [vennootschap] ) is/was en dat die andere partij ook de zeggenschap over [naam] had. Mocht de situatie inderdaad zo zijn en mocht die constructie in strijd met de gemaakte afspraken zijn, dan heeft [gedaagde sub 1] (via [naam] ) bedragen in een vennootschap geïnvesteerd, waarin [A] en zijn familieleden geen belang hadden. Al deze omstandigheden brengen mee dat op dit moment niet kan worden gezegd dat de vordering, waarvoor beslag is gelegd, summierlijk ondeugdelijk is gebleken.
Heeft [gedaagden] een vorderingsrecht?
4.14.
[eisers] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij [gedaagden] niet kent, daarmee geen contractuele relatie heeft en daarom reeds gezegd moet worden dat [gedaagden] een vorderingsrecht ontbeert. [gedaagden] heeft daar tegenover gesteld dat de gehele constructie uit de koker van [eisers] komt en dat [gedaagden] daarbij steeds een rol heeft gespeeld. Ook op dit punt staan partijen diametraal tegenover elkaar. In dit verband wordt overwogen dat op voorhand niet onaannemelijk is dat alle hiervoor vermelde feiten, aanwijzingen en aanknopingspunten een onrechtmatige aan de zijde van eisers opleveren en dat deze onrechtmatige daad zich dan ook kan uitstrekken tot de partijen die binnen het kader van de samenwerking tussen [A] en [eisers] betalingen hebben verricht, zoals [gedaagden] . Daarom is niet summierlijk gebleken van een ondeugdelijkheid van de door [gedaagden] gestelde vordering.
4.15.
Ten slotte is door [eisers] niet aannemelijk gemaakt dat de beslagleggers geen rechtens te respecteren belang bij handhaving van de door hen gelegde beslagen hebben.
Voorschot schadevergoeding en vordering geldsom
4.16.
[eisers] heeft daarnaast nog een voorschot op de door haar gestelde geleden schade alsmede een bedrag aan openstaande facturen gevorderd.
4.17.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.18.
De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 42.805,18 dat onduidelijk is op welke werkzaamheden of kosten dit gevorderde precies ziet. Een specificatie ontbreekt bij de door [eisers] overgelegde factuur. Ter zitting is de juistheid en bekendheid van de factuur namens gedaagden ook betwist en is ook gesteld dat de curator van [vennootschap] de factuur niet kent. Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat deze vordering voldoende aannemelijk is voor toewijzing in kort geding. Verder wordt overwogen dat op dit moment niet voldoende aannemelijk is dat - indien de factuur is verschuldigd - [gedaagden] , [gedaagde sub 2] of [gedaagde sub 3] de openstaande factuur van [vennootschap] moet betalen. De factuur vloeit immers voort uit de management overeenkomst tussen [eisers] en [vennootschap] , en deze overeenkomst is alleen door [A] ondertekend. Het feit dat in de bodemdagvaarding is geschreven dat “de familie vervolgens een trustrelatie met [eisers] aanging”, maakt niet dat ook [gedaagden] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] als contractspartij(en) moeten worden beschouwd en/of tot nakoming zijn verplicht.
4.19.
De schade die [eisers] stelt te hebben geleden door toedoen van [gedaagden] is voorshands onvoldoende onderbouwd. Niet kan worden uitgesloten dat [eisers] door de ingediende klachten of aangifte, reputatieschade kan lijden, maar deze schade laat zich thans niet begroten en op dit moment valt niet in te zien dat [eisers] een spoedeisend belang bij deze vordering heeft.
4.20.
Uit het voorgaande volgt dat ook de geldvordering wordt afgewezen.
Proceskostenveroordeling
4.21.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
- griffierecht € 1.929,00
- salaris advocaat
€ 816,00
Totaal € 2.745,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisers] (elk van hen hoofdelijk) in de kosten van de procedure, tot aan de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 2.745,00 en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2016. [1]

Voetnoten

1.MH