ECLI:NL:RBMNE:2016:6558

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2016
Publicatiedatum
7 december 2016
Zaaknummer
UTR 15/6829
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing van verzoek om bekorting loondoorbetalingsverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 november 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een verzoek om bekorting van de loondoorbetalingsverplichting door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, een B.V., had verzocht om bekorting van de loondoorbetalingsverplichting voor haar werkneemster, die sinds 2013 uitgevallen was door handklachten. Het UWV had dit verzoek afgewezen, omdat er onvoldoende deugdelijk onderzoek was verricht naar de re-integratiemogelijkheden van de werkneemster. Eiseres had eerder diverse onderzoeken laten uitvoeren, waaruit bleek dat de werkneemster niet bemiddelbaar was voor passend werk. De rechtbank oordeelde dat het UWV zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er mogelijk re-integratiekansen waren gemist, omdat de beperkingen van de werkneemster niet juist waren weergegeven en er geen recente medische informatie beschikbaar was. De rechtbank concludeerde dat de inspanningen van eiseres niet voldoende waren om de loonsanctie te bekorten. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/6829

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 november 2016 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: G.G.M. Gaasbeek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om bekorting van de loondoorbetalingsverplichting voor de werkneemster van eiseres,
[derde-partij] (werkneemster), afgewezen.
Bij besluit van 12 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2016. Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde Gaasbeek en [A] , bedrijfsarts en arts-gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Werkneemster is verschenen, vergezeld van haar neef [B] .

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Werkneemster was sinds 2005 werkzaam bij eiseres als schoonmaakster gedurende circa 12,5 uur per week. Op 15 mei 2013 is zij uitgevallen voor haar werk vanwege handklachten (triggerfingers). In opdracht van eiseres heeft [bedrijf 1] een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd naar de re-integratiemogelijkheden van werkneemster en de uitkomsten daarvan op 30 mei 2014 gerapporteerd. Uit dat onderzoek komt naar voren dat werkneemster niet bemiddelbaar is voor passend werk in een re-integratietraject spoor 2. Op 12 juni 2014 is door [bedrijf 2] in opdracht van eiseres onderzocht of werkneemster in het tweede spoor kan worden begeleid en ondersteund naar een nieuwe, passende en duurzame functie op de arbeidsmarkt. De uitkomst van dit onderzoek is dat op dat moment voor werkneemster inzet van spoor 2 niet haalbaar is. Vervolgens heeft eiseres op 28 augustus 2014 een deskundigenoordeel aangevraagd bij verweerder. De conclusie van het deskundigenoordeel is neergelegd in een rapport van 9 oktober 2014 en luidt dat de door eiseres op dat moment uitgevoerde re-integratie-inspanningen voldoende zijn.
1.2
Op 23 februari 2015 heeft werkneemster verweerder verzocht haar in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 13 maart 2015 heeft verweerder eiseres een loondoorbetalingsverplichting opgelegd van maximaal 52 weken (loonsanctie) tot 12 mei 2016, omdat eiseres niet de gevraagde stukken (Plan van Aanpak en medische informatie) heeft ingestuurd om te kunnen beoordelen of eiseres voldoende heeft gedaan aan de re-integratie van werkneemster. Verweerder heeft om die reden werkneemsters aanvraag om een WIA-uitkering niet in behandeling genomen.
1.3
Bij besluit van 22 april 2015 heeft verweerder geweigerd de loonsanctie op verzoek van eiseres te bekorten, omdat het bekortingsverzoek niet is te beoordelen vanwege het ontbreken van informatie van de bedrijfsarts. Op 2 juni 2015 heeft eiseres medische informatie ingestuurd, vergezeld van een nieuw verzoek om bekorting van de loonsanctie. Hierna heeft de besluitvorming plaatsgevonden, zoals hiervoor vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Het bestreden besluit ziet op de weigering de opgelegde loonsanctie van 52 weken te bekorten. Onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, is aan de weigering ten grondslag gelegd dat de beperkingen van werkneemster niet juist in kaart zijn gebracht en er geen recente medische informatie is waaruit blijkt wat de lichamelijke beperkingen zijn. Daardoor zijn volgens verweerder mogelijk re-integratiekansen gemist.
3. Eiseres voert aan dat werkneemster geen mogelijkheden had om haar werk te hervatten, zowel niet in spoor 1 als in spoor 2. De bedrijfsarts van eiseres stelt dat er een consistent beeld was van forse beperkingen aan de beide handen. Volgens de bedrijfsarts hadden alle drie de specialisten die bij de behandeling van werkneemster betrokken waren, aan werkneemster het advies gegeven haar handen niet te belasten. Ter zitting heeft de bedrijfsarts toegelicht dat zij op basis van eigen onderzoek tijdens haar spreekuur haar bevindingen heeft vastgesteld en geen aanleiding heeft gezien nadere medische informatie op te vragen.
4.1
Niet in geschil is tussen partijen – en ook de rechtbank stelt vast – dat eiseres aanvankelijk veel inspanningen heeft verricht om te onderzoeken of werkneemster kon re-integreren in passend (ander) werk. Zo heeft eiseres een externe arbeidsdeskundige ingeschakeld om de mogelijkheden in spoor 1 en spoor 2 te onderzoeken. Ook heeft eiseres twee haalbaarheidsonderzoeken laten verrichten in mei en juni 2014 naar de mogelijkheden voor werkneemster van ander werk in spoor 2. Verder heeft eiseres na overlegging van de resultaten van die twee haalbaarheidsonderzoeken een deskundigenoordeel gevraagd.
4.2
Het geschil in beroep ziet op de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat mogelijk re-integratiekansen zijn gemist, omdat de beperkingen van werkneemster niet juist zijn weergegeven, waardoor de belastbaarheid van werkneemster onjuist is beoordeeld.
4.3
De rechtbank maakt uit de medische informatie behorende bij de WIA-uitkeringsaanvraag op dat werkneemster vanaf juli 2013 geregeld op het spreekuur van de bedrijfsarts is verschenen. De bedrijfsarts doet verslag van hetgeen werkneemster haar vertelt over haar gezondheidssituatie en bezoeken aan de specialisten, waaronder de reumatoloog en de orthopeed. Op 1 april 2014 rapporteert de bedrijfsarts dat werkneemster zes weken daarvoor injecties heeft gehad in beide handen en dat werkneemster na de injecties veel pijn heeft en om de beurt aan beide handen spalken draagt. Verder vermeldt de bedrijfsarts dat ze gaat overleggen met de huisarts van werkneemster. Ook stelt ze de beperkingen vast van werkneemster. Uit de verslaglegging is vervolgens op te maken dat de bedrijfsarts na het spreekuur intern overleg heeft gehad, waarbij is besproken dat werkneemster ook gezien is door een gespecialiseerde fysiotherapeut en dat deze al had geconcludeerd dat de behandeling adequaat was en er geen andere behandelopties zijn. Om die reden ziet de bedrijfsarts ervan af om met de huisarts te overleggen. Vervolgens verschijnt werkneemster nog op het spreekuur op 8 juli 2014, 5 november 2014 en 20 januari 2015. Op die laatste datum rapporteert de bedrijfsarts dat werkneemster aangeeft dat er niets veranderd is, de klachten zijn blijkbaar niet veranderd/verbeterd. Werkneemster vermeldt dat in het ziekenhuis tegen haar is gezegd dat ze wat haar handen betreft niets voor haar kunnen betekenen. Zij moet met de slijtage aan de vingers leren leven. De bedrijfsarts vermeldt verder dat werkneemster een machtiging heeft ondertekend zodat aanvullende medische informatie opgevraagd kan worden. De beperkingen zijn volgens de bedrijfsarts ongewijzigd, evenals haar inzetbaarheid.
4.4
De rechtbank stelt vast dat uit bovengenoemde verslaglegging van de bedrijfsarts niet blijkt welke onderzoeken zij feitelijk zelf bij werkneemster heeft verricht en wat haar eigen bevindingen waren. Vanwege het ontbreken van een deugdelijke verslaglegging daarvan, lijkt het erop dat de bedrijfsarts voor het opstellen van de belastbaarheid vooral is afgegaan op hetgeen werkneemster haar tijdens de spreekuren heeft verteld over haar klachten. Door ervan af te zien zelf recente medische informatie op te vragen, heeft de bedrijfsarts hetgeen werkneemster haar op de spreekuren heeft verteld niet kunnen verifiëren met de informatie van de behandelaars. Uit die medische informatie had haar kunnen en moeten blijken of en in hoeverre werkneemster na oktober 2014 nog steeds beperkt was te achten voor hand- en vingergebruik. De verzekeringsarts bezwaar en beroep [C] heeft in dat verband terecht overwogen dat door het ontbreken van recente medische informatie niet blijkt of de - consistente - klachten van werkneemster te relateren waren aan geobjectiveerde afwijkingen. Ook kan de rechtbank de constatering van verzekeringsarts [C] volgen dat uit de later verkregen medische informatie is gebleken dat alleen door de orthopeed in 2013 afwijkingen waren vastgesteld en dat werkneemster nadien niet meer is gezien en behandeld door de orthopeed. In dat verband heeft verzekeringsarts [C] ook opgemerkt dat in de standaard van het Nederlands Huisartsen Genootschap ten aanzien van triggerfingers niet wordt geadviseerd om zoveel mogelijk rust te houden en dat daarin juist gewezen wordt op de effectiviteit van een operatie. Ter zitting is ook gebleken dat werkneemster inmiddels is geopereerd. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om de beschouwing van verweerders verzekeringsarts voor onjuist te houden. Verwacht mag worden dat als de bedrijfsarts eerder zelf de medische informatie had opgevraagd en die informatie naast haar eigen onderzoeksbevindingen had gelegd, zij de belastbaarheid van werkneemster onderbouwd en in een andere mate had vastgesteld. Nu van een voldoende, deugdelijk vastgelegd onderzoek niet is gebleken, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres hierdoor mogelijk re-integratiekansen heeft gemist. In zoverre slaagt het betoog van eiseres niet.
5. Eiseres heeft zich ook beroepen op het deskundigenoordeel van 9 oktober 2014, waarin de verzekeringsarts de bevindingen van de bedrijfsarts heeft bevestigd. Daaruit mocht volgens eiseres worden afgeleid dat de begeleiding van de bedrijfsarts van eiseres wel voldoende was en dat de diagnose niet ter discussie stond. Eiseres wijst er daarbij op dat in de periode na het deskundigenoordeel en tot de aanvraag voor een WIA-uitkering de klachten en beperkingen van werkneemster niet veranderd of verbeterd zijn.
6. Dit betoog slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Het is juist dat het deskundigenoordeel luidt dat de door eiseres tot dat moment uitgevoerde re-integratie-inspanningen als voldoende zijn beoordeeld en dat de verzekeringsarts – na overleg met de bedrijfsarts – de beperkte belastbaarheid van werkneemster heeft onderschreven en plausibel heeft geacht dat werkneemster op dat moment geen re-integratieactiviteiten kan verrichten. Eiseres is echter ook bij de begeleidende brief van 8 oktober 2014 door de arbeidsdeskundige geïnformeerd dat een deskundigenoordeel een momentopname is. Eiseres wordt er in die brief op gewezen dat voor de beoordeling van de belastbaarheid uitgegaan is van de beperkingen die door de bedrijfsarts van eiseres zijn vastgesteld. Bij een latere WIA-uitkeringsaanvraag zal een verzekeringsarts van verweerder een eigen beoordeling verrichten naar de beperkingen van werkneemster. Dit betekent dat ten tijde van het deskundigenoordeel de verzekeringsarts is uitgegaan van de door de bedrijfsarts vastgestelde beperkingen van werkneemster en dat deze niet aan de hand van eigen medisch onderzoek zijn bevestigd, maar uitsluitend zijn onderschreven na overleg met de bedrijfsarts. Dat de activiteiten van eiseres en haar bedrijfsarts tot het moment van het deskundigenoordeel als voldoende werden aangemerkt, betekende dan ook niet dat dit ook zou blijven gelden voor de periode nadien. De bedrijfsarts had in de periode daarna actief de begeleiding moeten voortzetten door onder meer zelf medische informatie in te winnen om aan de hand daarvan en aan de hand van eigen onderzoek de medisch objectiveerbare beperkingen vast te stellen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. N.M. Spelt en
mr. drs. S. Lanshage, leden, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.