Na (ontdekking van) het telefoonincident heeft [verzoekster] [verweerder] op 14 juli 2016 op non-actief gesteld voor een periode van drie weken, wat door [verzoekster] bij brief van
15 juli 2016 aan [verweerder] is bevestigd. Daarbij heeft [verzoekster] [verweerder] uitdrukkelijk bericht dat hij geen contact mag opnemen met de cliënt van het telefoonincident en andere cliënten van [verzoekster] . Bij brief van 3 augustus 2016 is de op non-actiefstelling door [verzoekster] verlengd met drie weken. De op non-actiefstelling heeft daarna voortgeduurd.
Hetgeen zich vervolgens op 8 november 2016 heeft voorgedaan, is door [verzoekster] (aanvullend) aan het verzoek tot ontbinding ten grondslag gelegd. Daarover overweegt de kantonrechter het volgende.
Vast staat dat [verweerder] zich op 8 november 2016 - en dus tijdens zijn op non-actiefstelling - rond 21.15 uur, door gebruik te maken van de (loper-)sleutel van [verzoekster] die hij nog in zijn bezit had, toegang heeft verschaft tot de locatie van [verzoekster] aan de [adres] in Almere en dat hij daar korte tijd binnen is geweest.
Deze locatie betreft niet de locatie waar [verweerder] , voordat hij op non-actief werd gesteld, werkzaam was of waarnaar hij was overgeplaatst. Deze locatie van [verzoekster] betreft een woonhuis voor een aantal jongeren, die daar op dat moment ook aanwezig waren.
[verweerder] heeft derhalve die avond, terwijl hem door [verzoekster] uitdrukkelijk was bericht dat hij geen contact mocht hebben met cliënten van [verzoekster] , door een woonhuis van [verzoekster] te betreden, bewust het risico genomen dat hij toch contact zou hebben met cliënten van [verzoekster] . Dat contact heeft uiteindelijk ook plaatsgevonden. Een aantal jongeren heeft [verweerder] gezien en aangesproken in de woning die avond en door [verzoekster] is onweersproken gesteld dat deze jongeren, die [verweerder] (op één cliënt na) niet kenden, dit als beangstigend hebben ervaren.
[verweerder] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat hij die avond bij die locatie naar binnen is gegaan, omdat hij daar gereedschap had laten liggen.
[verweerder] heeft tevens verklaard dat dit gereedschap daar al sinds februari 2016 lag. Niet valt in te zien waarom [verweerder] met het ophalen van het gereedschap niet had kunnen wachten tot de volgende dag. [verweerder] had dan in overleg met en met toestemming van [verzoekster] naar de locatie kunnen gaan, waar een medewerker hem zijn gereedschap had kunnen overhandigen. [verweerder] heeft weliswaar verklaard dat hij het gereedschap dringend nodig had, dat kan niet rechtvaardigen dat [verweerder] tijdens zijn op non-actiefstelling ’s avonds een pand van [verzoekster] binnengaat waar cliënten wonen.
Aldus bezien is [verweerder] die avond zonder legitieme reden, tijdens zijn non-actiefstelling en terwijl hem door [verzoekster] uitdrukkelijk was verboden contact te hebben met cliënten van [verzoekster] , naar binnen gegaan bij een locatie, zijnde de woonlocatie van een kwetsbare groep jongeren.
Verder staat verder vast dat [verweerder] , eveneens op 8 november 2016, aan een collega van [verzoekster] heeft verzocht om hem op zijn privé mailadres gegevens uit een patiëntendossier te mailen, aan welk verzoek de betreffende collega gehoor heeft gegeven. Het is een feit van algemene bekendheid dat in een patiëntendossier vertrouwelijke informatie is opgenomen, waar op een zorgvuldige wijze mee omgegaan dient te worden. Tevens geldt voor dergelijke informatie een geheimhoudingsplicht. Het voorgaande is ook opgenomen in de gedragsregels van [verzoekster] . [verweerder] heeft door aldus te handelen, niet alleen zelf de gedragsregels overtreden, maar heeft een collega ertoe bewogen dit eveneens te doen. En ook hiervoor geldt dat gesteld noch anderszins is gebleken dat hier een legitieme reden voor aanwezig was. Dat [verweerder] gegevens uit een cliëntendossier voor zijn verweer in het keukenincident wilde gebruiken, en daartoe heeft overgelegd, kan geen legitieme reden opleveren. Voor zover bewijslevering aan de zijde van [verweerder] aan de orde mocht komen (als [verzoekster] ten verwere aangevoerde stellingen van [verweerder] zou hebben betwist), had [verweerder] de kantonrechter kunnen verzoeken met toepassing van artikel 22 Rv [verzoekster] te bevelen bepaalde stukken over te leggen of op grond van artikel 843a Rv inzage kunnen vorderen, waarna de (kanton)rechter daarop had beslist.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] door te handelen zoals hij op 8 november 2016 heeft gedaan en zoals hiervoor is weergegeven, zodanig verwijtbaar heeft gehandeld dat van [verzoekster] in redelijkheid niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.