ECLI:NL:RBMNE:2016:6488

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
5 december 2016
Zaaknummer
UTR 15/6253
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om afzien van inning ouderbijdrage in het kader van de Jeugdwet met betrekking tot uithuisplaatsing en gezinssituatie

In deze zaak heeft eiseres, de moeder van een uit huis geplaatste zoon, verzocht om met terugwerkende kracht af te zien van de inning van de ouderbijdrage. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 30 november 2016 uitspraak gedaan in deze bestuursrechtelijke procedure. Eiseres heeft aangevoerd dat de inning van de ouderbijdrage in strijd is met haar gezinsleven en dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die toepassing van artikel 8.2.3, vijfde lid, van de Jeugdwet rechtvaardigen. De verweerder, het Centraal Administratiekantoor, heeft echter gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in de te beoordelen periode sprake was van een bijzondere situatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beleidsregel van de verweerder niet in strijd is met de wet en dat de belangen van de minderjarige kinderen niet onredelijk worden geschaad door de inning van de ouderbijdrage. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn in kennis gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/6253

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Ettalhaoui),
en

Centraal Administratiekantoor, verweerder.

(gemachtigde: F. Arkink)

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2015 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 9 juni 2015 om op grond van de in artikel 8.2.3, vijfde lid, van de Jeugdwet met terugwerkende kracht per 1 februari 2015 artikel 8.2.1, eerste lid, buiten toepassing laten of daarvan afwijken, afgewezen.
Bij besluit van 22 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres, waarbij zij verweerder heeft verzocht om op grond van de in artikel 8.2.3, vijfde lid, van de Jeugdwet met terugwerkende kracht per 1 januari 2015 artikel 8.2.1, eerste lid, buiten toepassing laten of daarvan afwijken, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij Besluit van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 19 december 2014, kenmerk 704981-131591-J, is verweerder aangewezen als bestuursorgaan dat met ingang van 1 januari 2015 wordt belast met de vaststelling en inning van de ouderbijdrage in het kader van de Jeugdwet.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2.1.
Eiseres had ten tijde van het bestreden besluit vier minderjarige kinderen, onder wie haar oudste zoon [minderjarige] ( [minderjarige] ), geboren op [1999] . Na het bestreden besluit is eiseres van een vijfde kind bevallen.
2.2.
[minderjarige] is onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Hij ontvangt in ieder geval sinds februari 2015 jeugdhulp dat 24 uur per dag en zeven dagen per week verblijf buiten het gezin inhoudt.
2.3.
Eiseres is op grond van de Jeugdwet een ouderbijdrage van € 132,56 per maand in de voor rekening van de overheid komende kosten van verzorging en verblijf van [minderjarige] verschuldigd.
2.4.
Eiseres heeft vanaf enig moment de verschuldigde ouderbijdrage niet meer betaald.
2.5.
Eiseres ontvangt op grond van de Participatiewet bijstand naar de norm voor gehuwden.
2.6.
Bij vonnis van 18 februari 2015 heeft deze rechtbank op grond van de Faillissementswet ten aanzien van eiseres de schuldsaneringsregeling (WSNP-regeling) van toepassing uitgesproken.
2.7.
Eiseres is tevens onder beschermingsbewind geplaatst.
3. Ingevolge het bepaalde in artikel 8.2.1, eerste lid, van de Jeugdwet zijn de onderhoudsplichtige ouders een ouderbijdrage verschuldigd in de kosten van de aan een jeugdige geboden jeugdhulp, voor zover deze jeugdhulp verblijf buiten het gezin inhoudt.
Ingevolge artikel 8.2.3, vijfde lid, van de Jeugdwet kan verweerder artikel 8.2.1, eerste lid, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Verweerder heeft voor het toepassen van artikel 8.2.3, vijfde lid, van de Jeugdwet beleid vastgesteld bij het besluit Beleidsregel CAK hardheidsclausule ouderbijdrage Jeugdwet (Staatscourant 2015, nr. 4194, 17 februari 2015; Beleidsregel). In de Beleidsregel is bepaald dat in bijzondere gevallen wordt afgezien van het innen van (een deel van) de ouderbijdrage en dan met name in situaties waarin het innen van de ouderbijdrage strijd oplevert met een ieder verbindende bepaling van verdragen en volkenrechtelijke organisaties. Het gaat daarbij in het bijzonder om het EVRM en het IVRK. Verweerder ziet volgens de Beleidsregel in ieder geval (gedeeltelijk) af van het innen van de ouderbijdrage indien dit strijd oplevert met artikel 3 van het IVRK en artikel 8 van het EVRM.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) vormen bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, de belangen van het kind de eerste overweging.
Ingevolge het tweede lid verbinden de staten die partij zijn, zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen.
4. Verweerder heeft in de bestreden besluitvorming overwogen dat hij alleen in bijzondere gevallen toepassing geeft aan artikel 8.2.3, vijfde lid, van de Jeugdwet. Omdat in het onderhavige geval niet is gebleken van een bijzonder geval, bestond geen aanleiding om toepassing aan artikel 8.2.3, vijfde lid, van de Jeugdwet te geven. Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder meer betrokken de financiële (inkomens)situatie van eiseres en haar gezin en de hoogte van het voor eiseres geldende, op grond van de Recofa-methode berekende vrij te laten bedrag. Op grond daarvan heeft verweerder vastgesteld dat het vrij te laten bedrag eiseres’ inkomen niet overstijgt en dat er ruimte is om de ouderbijdrage te betalen. Het feit dat de WSNP-regeling ten aanzien van eiseres van toepassing is uitgesproken is dan ook geen reden om van de inning van de ouderbijdrage af te zien. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat door de inning van de ouderbijdrage de belangen van de minderjarige kinderen onredelijk worden geschaad of een onevenredige inbreuk wordt gemaakt op het gezins- of familieleven van eiseres of haar kinderen.
5. De rechtbank stelt vast dat de te beoordelen periode loopt van 1 januari 2015 tot en met 22 oktober 2015.
6. De rechtbank stelt, gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, vast dat tussen partijen niet in geschil is dat geen sprake is van een uitzonderingssituatie zoals bedoeld in de artikelen 8.2.1, tweede lid van de Jeugdwet en 8.1.3, eerste en derde lid van het Besluit Jeugdwet.
7. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat zij de beroepsgrond dat de Jeugdwet, in het bijzonder artikel 8.2.1 van de Jeugdwet , onzorgvuldig en onrechtvaardig is, niet handhaaft.
8. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het besluit tot oplegging van de ouderbijdrage in strijd met artikel 3 van het IVRK is, omdat bij het opleggen van de ouderbijdrage de belangen van eiseres’ thuiswonende minderjarige kinderen niet de eerste overweging hebben gevormd.
9. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond geen doel treft, nu de bestreden besluitvorming niet ziet op de vaststelling en de oplegging van de ouderbijdrage, maar op eiseres’ aanvraag om met terugwerkende kracht toepassing te geven aan artikel 8.2.3, vijfde lid, van de Jeugdwet.
10. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de bestreden besluitvorming in strijd met artikel 3 van het IVRK is, omdat daarbij de belangen van eiseres’ thuiswonende minderjarige kinderen niet de eerste overweging hebben gevormd.
11. De rechtbank verwerpt deze grond, nu uit de bestreden besluit blijkt dat verweerder daarbij de bezwaargrond dat de belangen van eiseres’ thuiswonende minderjarige kinderen door de inning van de ouderbijdrage onevenredig worden geschaad, heeft beoordeeld.
12. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een bijzondere situatie die toepassing van artikel 8.2.3, vijfde lid, van de Jeugdwet rechtvaardigt.
Ter motivering van haar stelling dat wel sprake is van een bijzondere situatie die toepassing van voormeld artikellid rechtvaardigt heeft eiseres in beroep het volgende aangevoerd.
Eiseres heeft de uithuisplaatsing van [minderjarige] en daarmee de verschuldigdheid van ouderbijdrage niet kunnen voorzien.
Eiseres en haar gezin leven van ongeveer € 50,- leefgeld per week om uit de schulden te geraken. Eiseres heeft dan ook niet de financiële ruimte om de ouderbijdrage te betalen.
De vordering ter zake van niet-betaalde ouderbijdrage van € 1.193,04 vormt een nieuwe schuld die er toe kan leiden dat eiseres uit de WSNP-regeling wordt gezet, hetgeen niet in het belang is van eiseres en haar gezin.
Door het innen van de ouderbijdrage worden de belangen van het gezin en eiseres’ kinderen onevenredig geschaad, hetgeen in strijd is met artikel 3 van het IVRK.
Door het verschuldigd zijn van de ouderbijdrage wordt eiseres genoodzaakt om een gezagsbeëindigende maatregel, namelijk haar ontheffing uit het ouderlijk gezag over [minderjarige] , te verzoeken. Dit vormt een inbreuk op het recht op familie- en gezinsleven dat in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
13. De rechtbank is van oordeel dat de Beleidsregel de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten gaat.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de te beoordelen periode sprake was van een bijzondere situatie die toepassing van artikel 8.2.3, vijfde lid, van de Jeugdwet rechtvaardigde. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag.
14.1.
De rechtbank acht de toepassing van de Refoca-methode in dit geval aanvaardbaar om vast te stellen of van inning van de ouderbijdrage moet worden afgezien. Eiseres heeft niet gesteld en de rechtbank is op grond van de door eiseres verstrekte gegevens evenmin gebleken dat verweerder bij zijn berekening van eiseres financiële ruimte om de ouderbijdrage te voldoen van incorrecte gegevens is uitgegaan of dat de uitkomst van die berekening onjuist is. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat eiseres, gezien haar financiële situatie in staat moet worden geacht de ouderbijdrage te kunnen voldoen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het feit dat op eiseres de WSNP-regeling van toepassing is niet tot het oordeel kan leiden dat verweerder in redelijkheid had moeten afzien van het innen van de ouderbijdrage.
14.2.
Voorts stelt de rechtbank vast dat eiseres noch in de bestuurlijke fase noch in de beroepsfase gegevens heeft verstrekt, op grond waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat de vordering die is ontstaan doordat eiseres de verschuldigde ouderbijdrage over de periode van februari 2015 tot en met juli 2015 niet heeft betaald er toe kan leiden dat de WSNP-regeling op grond van artikel 350, derde lid, aanhef en onder d, van de Faillissementwet wordt beëindigd.
14.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de belangen van Lareno en haar overige minderjarige kinderen onevenredig worden geschaad door de inning van de ouderbijdrage. De enkele omstandigheid dat de ouderbijdrage ten laste komt van een deel van eiseres’ inkomsten, waaronder de kinderbijslag die zij voor haar thuiswonende kinderen ontvangt, is daartoe onvoldoende.
14.4.
Dat eiseres de uithuisplaatsing van [minderjarige] en daarmee de verschuldigdheid van ouderbijdrage niet heeft kunnen voorzien kan niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt die toepassing van artikel 8.2.3, vijfde lid van de Jeugdwet rechtvaardigt.
14.5.
De rechtbank verwerpt de stelling dat eiseres, haar partner en al haar kinderen door het innen van de ouderbijdrage worden belemmert in de uitoefening van het gezins- of familieleven, nu eiseres deze stelling niet nader heeft gemotiveerd en geenszins heeft onderbouwd.
14.6.
Het ligt in de invloedsfeer van eiseres om al dan niet haar ontheffing uit het ouderlijk gezag over [minderjarige] te verzoeken. Een dergelijk verzoek van eiseres kan niet worden aangemerkt als een inmenging door verweerder als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Dat eiseres door de inning van de ouderbijdrage zich gedwongen voelt om vorenbedoelde ontheffing te verzoeken is, mede gezien hetgeen onder 14.1. staat, geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder in redelijkheid toepassing had moeten geven aan artikel 8.2.3, vijfde lid, van de Jeugdwet.
15. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond is.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Capitano, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 november 2016.
De griffier is verhinderd om dezerechter
uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.