2.7.Eiseres is tevens onder beschermingsbewind geplaatst.
3. Ingevolge het bepaalde in artikel 8.2.1, eerste lid, van de Jeugdwet zijn de onderhoudsplichtige ouders een ouderbijdrage verschuldigd in de kosten van de aan een jeugdige geboden jeugdhulp, voor zover deze jeugdhulp verblijf buiten het gezin inhoudt.
Ingevolge artikel 8.2.3, vijfde lid, van de Jeugdwet kan verweerder artikel 8.2.1, eerste lid, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Verweerder heeft voor het toepassen van artikel 8.2.3, vijfde lid, van de Jeugdwet beleid vastgesteld bij het besluit Beleidsregel CAK hardheidsclausule ouderbijdrage Jeugdwet (Staatscourant 2015, nr. 4194, 17 februari 2015; Beleidsregel). In de Beleidsregel is bepaald dat in bijzondere gevallen wordt afgezien van het innen van (een deel van) de ouderbijdrage en dan met name in situaties waarin het innen van de ouderbijdrage strijd oplevert met een ieder verbindende bepaling van verdragen en volkenrechtelijke organisaties. Het gaat daarbij in het bijzonder om het EVRM en het IVRK. Verweerder ziet volgens de Beleidsregel in ieder geval (gedeeltelijk) af van het innen van de ouderbijdrage indien dit strijd oplevert met artikel 3 van het IVRK en artikel 8 van het EVRM.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) vormen bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, de belangen van het kind de eerste overweging.
Ingevolge het tweede lid verbinden de staten die partij zijn, zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen.
4. Verweerder heeft in de bestreden besluitvorming overwogen dat hij alleen in bijzondere gevallen toepassing geeft aan artikel 8.2.3, vijfde lid, van de Jeugdwet. Omdat in het onderhavige geval niet is gebleken van een bijzonder geval, bestond geen aanleiding om toepassing aan artikel 8.2.3, vijfde lid, van de Jeugdwet te geven. Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder meer betrokken de financiële (inkomens)situatie van eiseres en haar gezin en de hoogte van het voor eiseres geldende, op grond van de Recofa-methode berekende vrij te laten bedrag. Op grond daarvan heeft verweerder vastgesteld dat het vrij te laten bedrag eiseres’ inkomen niet overstijgt en dat er ruimte is om de ouderbijdrage te betalen. Het feit dat de WSNP-regeling ten aanzien van eiseres van toepassing is uitgesproken is dan ook geen reden om van de inning van de ouderbijdrage af te zien. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat door de inning van de ouderbijdrage de belangen van de minderjarige kinderen onredelijk worden geschaad of een onevenredige inbreuk wordt gemaakt op het gezins- of familieleven van eiseres of haar kinderen.
5. De rechtbank stelt vast dat de te beoordelen periode loopt van 1 januari 2015 tot en met 22 oktober 2015.
6. De rechtbank stelt, gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, vast dat tussen partijen niet in geschil is dat geen sprake is van een uitzonderingssituatie zoals bedoeld in de artikelen 8.2.1, tweede lid van de Jeugdwet en 8.1.3, eerste en derde lid van het Besluit Jeugdwet.
7. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat zij de beroepsgrond dat de Jeugdwet, in het bijzonder artikel 8.2.1 van de Jeugdwet , onzorgvuldig en onrechtvaardig is, niet handhaaft.
8. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het besluit tot oplegging van de ouderbijdrage in strijd met artikel 3 van het IVRK is, omdat bij het opleggen van de ouderbijdrage de belangen van eiseres’ thuiswonende minderjarige kinderen niet de eerste overweging hebben gevormd.
9. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond geen doel treft, nu de bestreden besluitvorming niet ziet op de vaststelling en de oplegging van de ouderbijdrage, maar op eiseres’ aanvraag om met terugwerkende kracht toepassing te geven aan artikel 8.2.3, vijfde lid, van de Jeugdwet.
10. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de bestreden besluitvorming in strijd met artikel 3 van het IVRK is, omdat daarbij de belangen van eiseres’ thuiswonende minderjarige kinderen niet de eerste overweging hebben gevormd.
11. De rechtbank verwerpt deze grond, nu uit de bestreden besluit blijkt dat verweerder daarbij de bezwaargrond dat de belangen van eiseres’ thuiswonende minderjarige kinderen door de inning van de ouderbijdrage onevenredig worden geschaad, heeft beoordeeld.
12. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een bijzondere situatie die toepassing van artikel 8.2.3, vijfde lid, van de Jeugdwet rechtvaardigt.
Ter motivering van haar stelling dat wel sprake is van een bijzondere situatie die toepassing van voormeld artikellid rechtvaardigt heeft eiseres in beroep het volgende aangevoerd.
Eiseres heeft de uithuisplaatsing van [minderjarige] en daarmee de verschuldigdheid van ouderbijdrage niet kunnen voorzien.
Eiseres en haar gezin leven van ongeveer € 50,- leefgeld per week om uit de schulden te geraken. Eiseres heeft dan ook niet de financiële ruimte om de ouderbijdrage te betalen.
De vordering ter zake van niet-betaalde ouderbijdrage van € 1.193,04 vormt een nieuwe schuld die er toe kan leiden dat eiseres uit de WSNP-regeling wordt gezet, hetgeen niet in het belang is van eiseres en haar gezin.
Door het innen van de ouderbijdrage worden de belangen van het gezin en eiseres’ kinderen onevenredig geschaad, hetgeen in strijd is met artikel 3 van het IVRK.
Door het verschuldigd zijn van de ouderbijdrage wordt eiseres genoodzaakt om een gezagsbeëindigende maatregel, namelijk haar ontheffing uit het ouderlijk gezag over [minderjarige] , te verzoeken. Dit vormt een inbreuk op het recht op familie- en gezinsleven dat in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
13. De rechtbank is van oordeel dat de Beleidsregel de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten gaat.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de te beoordelen periode sprake was van een bijzondere situatie die toepassing van artikel 8.2.3, vijfde lid, van de Jeugdwet rechtvaardigde. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag.