ECLI:NL:RBMNE:2016:6441

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
UTR 16/3077
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom vanwege permanente bewoning van recreatiewoning en de bewijsvoering door de gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, eigenaren van een recreatiewoning, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan eisers is opgelegd vanwege de permanente bewoning van hun recreatiewoning, wat in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers een ander GBA-adres hebben, maar dat het aan de gemeente is om aannemelijk te maken dat de recreatiewoning permanent wordt bewoond. Uit 20 controlerapporten blijkt dat eisers stelselmatig in de recreatiewoning hebben geslapen en daar in de vroege ochtend zijn vertrokken, wat niet als recreatief gebruik kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd om het vermoeden van permanente bewoning te ontkrachten. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigt de handhaving door de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/3077

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2016 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , wonende te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. E.A.C. Nijhof-Top),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde, verweerder
(gemachtigden: mr. T. van Zoonen, mr. S. van Sintmaartensdijk-Patijn en A. Vader).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2015 heeft verweerder eisers gelast om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de recreatiewoning aan de
[adres 1] te [gemeente] (de recreatiewoning) voor 1 maart 2016 te beëindigen en beëindigd te houden, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere maand of deel van de maand dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 50.000,- .
Bij besluit van 25 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eisers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2016. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eisers zijn eigenaar van de recreatiewoning. Verweerder heeft eerder een dwangsom van
€ 25.000,- van eisers ingevorderd, vanwege overtreding van een in 2011 aan hen opgelegde last om de permanente bewoning van de recreatiewoning te staken en gestaakt te houden.
1.1
Eisers zijn sinds 1 juli 2015 tevens eigenaar van een woning aan de [adres 2] te [gemeente] . Zij staan samen met hun drie (volwassen) kinderen op dit adres ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA).
1.2
Bij brief van 4 november 2015 heeft verweerder eisers in kennis gesteld van zijn voornemen om handhavend op te treden omdat naar aanleiding van een onderzoek het vermoeden is ontstaan dat eisers de recreatiewoning permanent bewonen. [eiser 1] heeft hiertegen een zienswijze ingediend. Dit heeft geleid tot de onder ‘procesverloop’ genoemde besluiten en het daartegen ingestelde beroep.
1.3
Bij brief van 10 mei 2016 heeft verweerder eisers geïnformeerd dat zij vanwege overtreding van de met het besluit van 19 november 2015 opgelegde last, een dwangsom hebben verbeurd van € 10.000,-. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat er nog geen besluit is genomen over de invordering van dit bedrag.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder onder meer ten grondslag gelegd dat de toezichthouder eisers bij een groot aantal visuele controles op verschillende dagen in de vroege ochtend bij de recreatiewoning heeft aangetroffen of vandaar heeft zien vertrekken. Verweerder heeft in totaal 20 controlerapporten overgelegd, over de periode van
16 september 2015 tot 11 november 2015. Daarvan hebben 18 rapportages betrekking op controles bij de recreatiewoning. Uit deze rapporten blijkt dat bij 16 van die 18 controles, die rond 6.30 uur in de ochtend zijn verricht, bij de recreatiewoning een Mercedes A-klasse, met kenteken [kenteken] , en/of een Mercedes Vito, met kenteken [kenteken] is aangetroffen. Deze motorvoertuigen zijn eigendom van eisers. Verder is bij de controles steeds geconstateerd dat op dat tijdstip het licht op de eerste verdieping van de recreatiewoning, waarschijnlijk in de badkamer, brandt. Bij twee controles, op 22 en 23 september 2015, zijn geen auto’s bij de recreatiewoning aangetroffen. Bij deze controles is wel geconstateerd dat er op dat moment droge plekken op de oprit bij de woning zijn, waaruit gezien de weersomstandigheden is geconcludeerd dat kort daarvoor op die plekken auto’s hebben gestaan.
3. Eisers betogen dat op basis van de verrichte controles niet de conclusie kan worden getrokken dat zij de recreatiewoning permanent bewonen. Het enkele feit dat ’s morgens de auto’s van eisers bij deze woning worden aangetroffen en dat er licht brandt is onvoldoende om die conclusie te kunnen dragen. Eisers betogen dat het hen vrij staat om regelmatig in de recreatiewoning te verblijven, om die reden hebben zij de woning immers gekocht.
4. De gronden waarop de recreatiewoning is gelegen hebben op grond van het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ (het bestemmingsplan) de bestemming ‘Recreatie-Verblijfsrecreatie’.
In artikel 3.1 van de planregels is bepaald dat deze gronden onder meer zijn bestemd voor verblijfsrecreatie in de vorm van recreatief (nacht)verblijf in recreatiewoningen.
In artikel 3.4.1 van de planregels is bepaald dat deze gronden niet mogen worden gebruikt voor het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning.
Op grond van 1.24 van de planregels wordt onder recreatief verblijf verstaan ‘verblijf en recreatie door bij voorkeur wisselende gezinnen of daarmee gelijkstaande personen of groepen van personen, die hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben.’
Op grond van 1.22 van de planregels wordt onder permanente bewoning verstaan ‘bewoning van een verblijf als hoofdverblijf’.
5. In het advies van de commissie bezwaarschriften, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, is verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 14 december 2005 (ECLI:NL:RVS:2005:AU7985), waarin het beroep tegen het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ aan de orde was. Onder 2.9 van deze uitspraak is overwogen dat de aard van het gebruik van de recreatiewoningen, en niet uitsluitend de tijdsduur die in de recreatiewoning wordt verbleven, doorslaggevend is voor het (al dan niet) aanmerken van een recreatiewoning als hoofdverblijf.
6. Het is vaste rechtspraak van de ABRvS dat het op de weg van het tot handhaving bevoegde bestuursorgaan ligt om de voor het vermoeden dat een recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan permanent wordt bewoond vereiste feiten vast te stellen. Het is vervolgens aan de aangeschrevene om dit vermoeden, indien daartoe aanleiding bestaat, te ontkrachten. Bij het ontbreken daarvan dient de rechter in beginsel van de juistheid van het vermoeden uit te gaan. In de uitspraak van de ABRvS van 23 september 2015 (ECLI:NL:RVS2015:2994) is onder meer overwogen dat het, indien de betrokkene blijkens de GBA op een ander adres dan de recreatiewoning is ingeschreven, aan het tot handhaving bevoegde bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat betrokkene niettemin hoofdverblijf in de recreatiewoning heeft.
7. De rechtbank ziet zich, gelet op het hiervoor genoemde criterium uit de rechtspraak van de ABRvS, in de eerste plaats gesteld voor de vraag of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eisers, ondanks het feit dat zij een ander GBA-adres hebben, hun hoofdverblijf in de recreatiewoning hebben. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit, in ieder geval voor wat betreft de periode van 16 september 2015 tot 11 november 2015, met de door hem overgelegde gegevens aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij is van belang dat uit de rapporten van de controles die zijn verricht bij de recreatiewoning blijkt dat de auto’s van eisers daar stelselmatig (in ieder geval bij 16 van de 18 controles in een periode van circa acht weken) in de vroege ochtend zijn aangetroffen en dat er op dat moment licht in de woning brandde en een aantal keren het badkamerraam met condens beslagen was. Dit duidt er in ieder geval dat er op dat er op het moment van de controles iemand in de woning aanwezig was, die daar gezien het vroege tijdstip ook de nacht heeft doorgebracht en zich kennelijk aan het klaarmaken was voor vertrek. Verder is gezien dat eiser zelf een aantal malen vanuit de recreatiewoning is vertrokken met zijn de auto die hij volgens de rapporten gebruikt voor woon- werkverkeer. Met de rapporten is aannemelijk gemaakt dat eisers in deze periode van acht weken gedurende in ieder geval enkele dagen per week, dus ook op doordeweekse dagen, in de recreatiewoning hebben geslapen en vandaar uit zijn vertrokken, op tijdstippen die niet passen bij een recreatief gebruik. Naar het oordeel van de rechtbank kan een dergelijk stelselmatig gebruik, waarbij de recreatiewoning kennelijk ook buiten de vakanties en weekends wordt gebruikt als een vaste slaapplaats, naar haar aard niet worden aangemerkt als een recreatief verblijf in de zin van het bestemmingsplan. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben gesteld geen aanleiding te veronderstellen dat er door de toezichthouders alleen is gerapporteerd op de dagen dat er auto’s bij de recreatiewoning zijn aangetroffen.
8. Verweerder heeft, gelet op wat onder 7 is overwogen, het vermoeden aannemelijk gemaakt dat eisers de recreatiewoning in de periode van 16 september 2015 tot 11 november 2015 permanent hebben bewoond. Het is vervolgens aan eisers om dit vermoeden te ontkrachten.
9. In dit kader hebben eisers gesteld dat zij de woning aan de [adres 2] in hun belastingaangifte als hoofdverblijf opgeven en dat zij de vaste lasten die horen bij de eigendom van deze woning voldoen. Met name het waterverbruik van deze woning duidt op een gebruik van de woning door meer dan twee personen. Het energieverbruik van de woning aan de [adres 2] is beperkt maar dit komt doordat er led-verlichting is aangebracht. Verweerder heeft toegelicht dat hij het vermoeden heeft dat de woning aan de [adres 2] in gebruik is bij de oudste zoon van eisers en diens vriendin. Verweerder heeft in dit kader een tweetal rapporten van controles bij deze woning overgelegd en een verslag van een ‘buurtonderzoek’ op 11 november 2015. Eisers hebben daarop een tweetal verklaringen van buren overgelegd. De commissie bezwaarschriften heeft over deze verklaringen gesteld dat deze, gelet op de gebruikte formuleringen en hetgeen precies wordt verklaard, niet zodanig overtuigend zijn dat daaruit kan worden afgeleid dat het eisers zijn die op de [adres 2] wonen.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn vermoeden dat de woning aan de [adres 2] met name wordt bewoond door de oudste zoon van eiser en zijn vriendin, met gegevens heeft onderbouwd. De bewoning door uitsluitend deze twee personen is weliswaar niet komen vast te staan, maar de rechtbank acht de door verweerder overgelegde gegevens een voldoende verklaring voor het water- en energieverbruik op dit adres, dat niet duidt op bewoning door meer dan twee personen. De verklaringen van de omwonenden, die eisers hebben overgelegd om dit vermoeden te ontkrachten, bieden daarvoor onvoldoende concrete informatie om de aanwijzingen over de aanwezigheid van eisers op het recreatiepark, te ontkrachten.
11. Ter zitting heeft eiser desgevraagd toegelicht dat hij en [eiser 2] ook op doordeweekse avonden wel eens naar de recreatiewoning gaan om de drukte van hun gezin in de woning aan de [adres 2] te ontvluchten. Hierover overweegt de rechtbank dat ook een dergelijk gebruik, waarvan op basis van de controlerapporten zou moeten worden geconcludeerd dat dit stelselmatig is, naar zijn aard niet kan worden aangemerkt als recreatief gebruik van de recreatiewoning zoals het bestemmingsplan vereist. Eisers hebben overigens geen gegevens overgelegd op basis waarvan kan worden geverifieerd dat zij, zoals ze stellen, dagelijks eerst naar de woning aan de [adres 2] gaan en pas later op de avond naar de recreatiewoning.
11. Daarmee acht de rechtbank hetgeen eisers hebben aangevoerd en de gegevens die zij hebben overgelegd, onvoldoende om het vermoeden van de permanente bewoning van de recreatiewoning te ontkrachten. Verweerder heeft dan ook op basis van de door hem overgelegde gegevens terecht geconcludeerd dat eisers in de betreffende periode de recreatiewoning permanent hebben bewoond. Dit betekent dat zij hebben gehandeld in strijd met artikel 3.4.1 van de planregels.
11. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van een bestuursorgaan worden gevergd dat niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
11. Verweerder heeft toegelicht dat er geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie omdat hij niet bereid is de strijdigheid met het bestemmingsplan te legaliseren. Dit zou in strijd zijn met het handhavingsbeleid en leiden tot een ongewenste precedentwerking.
11. Eisers betogen dat er sprake is van een heksenjacht van de zijde van verweerder die specifiek tot hen is gericht. Bij de motivering van het besluit verwijst verweerder volgens eisers ten onrechte naar de eerdere handhavingsprocedure.
16. Verweerder heeft toegelicht dat er sinds 2006 consequent handhavend wordt opgetreden tegen permanente bewoning van recreatieterrein [recreatieterrein] . Sindsdien zijn er voortdurend gemiddeld zes handhavingszaken aan de orde. Dat bij eisers sprake is van een tweede handhavingsprocedure heeft alleen een rol gespeeld bij het vaststellen van de lengte van de begunstigingstermijn en de hoogte van de dwangsom, en dus niet bij de beoordeling van de vraag of handhavend zou worden opgetreden.
17. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat wat verweerder heeft gesteld over de permanente handhavingsinspanning op dit recreatieterrein in gevallen waarin een overtreding wordt vermoed, niet juist is. Eisers hebben dat ook niet ontkend. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank in dit geval terecht heeft geconstateerd dat eisers in de genoemde periode in strijd met het bestemmingsplan hebben gehandeld en ook bevoegd en gehouden was om handhavend op te treden. Uit het voorgaande volgt ook dat van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in dit geval diende af te zien van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden, niet is gebleken. Het is goed mogelijk dat het gebruik van de recreatiewoning zoals dat op grond van het bestemmingsplan is toegestaan, afwijkt van wat eisers voor ogen stond en staat; dat is echter geen reden om te oordelen dat verweerder zijn bevoegdheden te buiten is gegaan.
18. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers gesteld dat de gang van zaken buitensporig zorgelijk, dat er inbreuk wordt gemaakt op de privacy van eisers en dat er sprake is van strijd met artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Op grond van artikel 6 van het EVRM heeft een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.
Het is de rechtbank zonder toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk waarom de gang van zaken, in strijd zou zijn met artikel 6 van het EVRM. De omstandigheid dat verweerder ten opzichte van eisers al eerder handhavend hebben opgetreden en, nadat daartegen tot de hoogste rechter was geprocedeerd, ook tot invordering van de toen verbeurde dwangsom zijn overgegaan, maakt dit niet anders. Ook de situatie waarin eisers zich, nadat zij in de eerdere procedure in het ongelijk zijn gesteld, in de GBA op een ander adres hebben ingeschreven, ontslaat verweerder niet van de beginselplicht om ook in die nieuwe situatie te beoordelen of sprake is van recreatief verblijf. Dat was en is nu eenmaal de bestemming van de recreatiewoning. Dat de inzet van de toezichthouders een te grote inbreuk op eisers’ privacy vormt, volgt de rechtbank niet. Het onderzoek heeft zich beperkt tot de genoemde periode met betrekking tot een onderwerp waarvoor de bevoegdheid tot toezichthouden gegeven is.
Het betoog slaagt niet.
19. Hetgeen door eisers in beroep is aangevoerd, leidt niet tot een vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M.M. van Amstel, rechter, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.