In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een geschil tussen buren over de erfgrens. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J.CH. Abma, vordert vaststelling van de erfgrens gelijk aan de kadastrale grens. De kantonrechter oordeelt dat de kadastrale erfgrens als uitgangspunt geldt, maar dat het mogelijk is dat gedaagde, vertegenwoordigd door mr. P. Koning, het betreffende strookje grond heeft verkregen door verjaring. De rechter stelt vast dat voor verkrijging van de grond door verjaring, inbezitneming van de grond vereist is, en dat de vraag of er op het moment van voltooiing van de verjaring sprake is van bezit, moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaven van de artikelen 3:107 e.v. BW.
De kantonrechter concludeert dat de vordering van eiser is verjaard en dat het strookje grond door gedaagde is verkregen. De rechter wijst de vordering van eiser tot erkenning van de kadastrale erfgrens af en verklaart voor recht dat het strookje grond tussen de kadastrale grens en de betonpalen eigendom is van gedaagde. Daarnaast wordt gedaagde veroordeeld tot het verwijderen van een hekwerk dat zonder toestemming op het perceel van eiser is geplaatst. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 23 november 2016.