ECLI:NL:RBMNE:2016:6372

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2297
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingsbesluit openbaarheid archiefbescheiden Eerste Kamer; eiser niet als belanghebbende aangemerkt

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de openbaarheid van archiefbescheiden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Eiser, die geen belanghebbende werd geacht, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat op 4 april 2016 het bezwaar van eiser tegen een eerder genomen Beperkingsbesluit ongegrond verklaarde. Dit Beperkingsbesluit had betrekking op de openbaarheid van archiefstukken over de periode 1986-2002, waarbij de openbaarheid was beperkt om redenen van staatsveiligheid en om onevenredige bevoordeling of benadeling van betrokkenen te voorkomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen bijzonder individueel belang heeft bij de openbaarheid van de archiefstukken, aangezien zijn verzoek voortkwam uit persoonlijke belangstelling en niet uit beroepsmatige noodzaak. De rechtbank concludeert dat eiser niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep van eiser gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk wordt verklaard.

De rechtbank heeft verder bepaald dat de Minister het door eiser betaalde griffierecht van € 168,- moet vergoeden en veroordeelt de Minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 7,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/2297

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2016 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigden: mr. H.C.E. de Kiefte en mr. E.A.T.M. Schreuder).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
de Eerste Kamer der Staten-Generaal en de Algemene Rekenkamer(gemachtigde: mr. C.A. Geleijnse).

Procesverloop

Verweerder heeft op 4 november 2015 het Besluit tot het stellen van een beperking aan de openbaarheid van archiefbescheiden van de Eerste Kamer over het tijdvak 1986-2002 (Stcrt. 2015, 39974; het Beperkingsbesluit) genomen.
Bij besluit van 4 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2016. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, [A], (Eerste Kamer), [B] en [C] (Algemene Rekenkamer).

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Op 13 april 2015 heeft de griffier van de Eerste Kamer der Staten-Generaal verklaard dat het archief van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, 1986 – 2000 (2002), [2.02.25], inventarisnummers 1700 – 4397 en aanvulling op het archief van de Eerste Kamer der Staten-Generaal 1945 – 1985 [2.02.25] en aanvulling op het archief van de Eerste Kamer der Staten-Generaal 1815 – 1945 [2.02.13] zijn overgebracht ter verdere bewaring in de algemene rijksarchiefbewaarplaats. Daarop is na correspondentie tussen de algemene rijksarchivaris en de griffier van de Eerste Kamer der Staten-Generaal het primaire besluit gevolgd.
2. Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3. De rechtbank stelt vast dat het Beperkingsbesluit met zich brengt dat verweerder met het oog op de veiligheid van de staat en zijn bondgenoten een beperking heeft gesteld aan de openbaarheid van de archiefstukken met griffienummers 115682 en 123311.1 tot respectievelijk 1 januari 2036 en 1 januari 2025 en met het oog op het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden een beperking heeft gesteld aan de openbaarheid van het archiefstuk met griffienummer 118646.1 tot 1 januari 2021. De beperking van de openbaarheid heeft tot gevolg dat raadpleging of gebruik van de archiefbescheiden uitsluitend mogelijk is na voorafgaande schriftelijke toestemming van de algemene rijksarchivaris.
4. Het Beperkingsbesluit raakt in beginsel op gelijke wijze alle personen die de betreffende archiefbescheiden willen raadplegen of daar kopieën van willen maken.
5. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank geen bijzonder individueel belang bij het Beperkingsbesluit. Eiser stelt de stukken nodig te hebben voor zijn onderzoek en een bronnenpublicatie; hij zegt daarbij ook dat te doen uit persoonlijke belangstelling. Dat is ontoereikend voor het oordeel dat hij zich in voldoende mate onderscheidt van anderen. Niet gebleken is dat eiser beroepsmatig de archiefbescheiden wil inzien en zich op die manier zou onderscheiden van anderen.
6. De rechtbank concludeert dat eiser niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
7. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bezwaar van eiser ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. Gelet hierop verklaart de rechtbank het beroep van eiser gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te verklaren.
8. Omdat het beroep van eiser gegrond is moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 168,- aan hem vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Op grond van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komen de verletkosten voor vergoeding in aanmerking. Eiser heeft deze kosten begroot op € 105,- voor het bijwonen van de zitting voor de duur van 1 uur. Uit artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bpb volgt dat voor gemaakte verletkosten een tarief wordt vastgesteld dat afhankelijk van de omstandigheden ligt tussen € 7,- en € 78,- per uur. Omdat eiser zijn verletkosten niet heeft onderbouwd, is slechts plaats voor vergoeding van het minimumtarief per uur. Het aantal uren wordt forfaitair vastgesteld op één uur voor de duur van de zitting. Daarom heeft hij recht op € 7,- aan verletkosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar van eiser tegen het Beperkingsbesluit niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 168,- aan eiser vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 7,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. de Gier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.