ECLI:NL:RBMNE:2016:6367

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
16/702580-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen en heling, veroordeling voor uitkeringsfraude

Op 30 november 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 44-jarige vrouw en een 47-jarige man uit Rotterdam. De rechtbank sprak beide verdachten vrij van de tenlastegelegde feiten van witwassen van sieraden en heling, maar veroordeelde hen wel voor uitkeringsfraude. In 2014 werden in de woning van de verdachten honderden sieraden aangetroffen, waarvan een klein deel afkomstig bleek van woninginbraken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de overige sieraden van misdrijf afkomstig waren. De man had verklaard dat hij het goud had gekocht en toonde enkele bonnen, maar zijn administratie was gestolen, wat niet verder was onderzocht door het Openbaar Ministerie. Hierdoor kon niet met zekerheid worden vastgesteld dat de goederen illegaal waren verkregen, wat leidde tot de vrijspraak voor witwassen. De vrouw werd wel veroordeeld voor heling van een MacBook, gouden munt en sieraden. Beide verdachten werden veroordeeld voor uitkeringsfraude, omdat zij geen opgave deden van hun werkzaamheden terwijl zij een uitkering ontvingen. De rechtbank legde aan de man een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op, en aan de vrouw een taakstraf van 120 uur en eveneens een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. De rechtbank hield rekening met de lange duur van de zaak, aangezien het eerste verhoor al in 2014 had plaatsgevonden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/702580-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 30 november 2016.
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1969] te [geboorteplaats] (Joegoslavië),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres,
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2015, 23 maart 2016,
3 augustus 2016 en 16 november 2016. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting van 16 november 2016 laten bijstaan door
mr. M.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
In de periode van 1 augustus 2012 tot en met 11 maart 2014 te Nieuwegein, Duitsland, België en/of Bulgarije samen met een ander meerdere goederen heeft witgewassen en hier een gewoonte van heeft gemaakt;
Feit 2
Op 5 juli 2013 te Nieuwegein samen met een ander een aantal goederen heeft geheeld;
Feit 3
In de periode van 1 augustus 2012 tot en met 27 mei 2014 in de gemeente Nieuwegein samen met een ander uitkeringsfraude heeft gepleegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en heeft zich daarbij gebaseerd op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is geweest van het onherkenbaar maken van goederen die van misdrijf afkomstig waren. Voorts heeft de verdediging bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde aangezien – kort samengevat – niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de goederen wist althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dan deze van misdrijf afkomstig waren. Tot slot heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de bewijsbaarheid van feit 3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van feit 1
Verdachte wordt verweten dat hij goederen die van misdrijf afkomstig waren, te weten sieraden en andere goederen die edelmetaal bevatten, voorhanden heeft gehad, respectievelijk heeft omgesmolten tot edelmetaalstaven en deze vervaardigde edelmetaalstaven heeft aangeboden bij het goud- en zilverscheidingsbedrijf C. Hafner en/of anderen, waardoor de herkomst van de sieraden niet meer te traceren was, en dat hij hiervoor geld of goud heeft ontvangen en hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
Voor een veroordeling ter zake van witwassen is vereist dat aannemelijk is dat de voorwerpen zoals die in de tenlastelegging zijn omschreven afkomstig zijn uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Voor zover het beschikbare dossier een vermoeden van witwassen rechtvaardigt, betekent dit dat van verdachte kan worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de sieraden en het goud dat hij onder zich had dan wel heeft aangeboden aan derden. Volgens vaste jurisprudentie dient een dergelijke verklaring te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Voor zover de tenlastelegging ziet op de in de woning van verdachte aangetroffen sieraden die niet onder feit 2 zijn genoemd, en de goudstaaf, geldt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat deze goederen van misdrijf afkomstig zijn.
Voor zover de tenlastelegging ziet op de onder feit 2 bedoelde sieraden geldt dat niet alleen niet bewezen kan worden dat verdachte ten tijde van de verwerving (voor zover daarvan sprake was) wist van de criminele herkomst, maar evenmin nadien, tot het aantreffen ervan door de politie.
Met betrekking tot het goud dat verdachte heeft aangeboden bij goud- en zilverscheidingsbedrijf C. Hafner (en anderen), geeft het dossier basis voor een vermoeden van witwassen. Verdachte heeft hierover verklaard dat dit door hem aangekocht (sloop)goud betrof. Verdachte heeft ter onderbouwing van deze verklaring enkele aankoopbonnen en overige bewijsstukken overgelegd, deels ook over de ten laste gelegde periode.
Het ontbreken van een sluitende administratie ten aanzien van de inventaris van zijn voormalige juwelierszaak en het door hem ingekochte en aansluitend aan goud- en zilverscheidingsbedrijf C. Hafner verkochte (sloop)goud verklaart verdachte doordat zijn administratie uit zijn auto is gestolen. Deze verklaring – die verdachte reeds op de eerste behandeling ter zitting naar voren heeft gebracht – is door het Openbaar Ministerie niet verder onderzocht. Al met al is de rechtbank van oordeel dat de uit de verklaringen van de verdacht blijkende, alternatieve herkomst van de goederen onvoldoende is onderzocht en dat derhalve niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve niet een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Louter aan de omstandigheid dat in de woning van verdachte sieraden zijn aangetroffen die van diefstal afkomstig zijn, kan naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige situatie geen zodanig gewicht worden toegekend dat hieruit zou moeten volgen dat al het goud dat verdachte bij het goud- en zilverscheidingsbedrijf C. Hafner heeft ingeleverd, bestond uit goud van sieraden die middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig waren.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om vast te stellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakte aan (gewoonte)witwassen.
Ten aanzien van feit 2
Verdachte wordt verweten dat hij de onder dit feit tenlastegelegde goederen heeft geheeld. De rechtbank overweegt dat geen omstandigheden zijn komen vast te staan waaruit met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de betreffende voorwerpen wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die van misdrijf afkomstig waren.
Gelet hierop is de rechtbank met de raadsvrouw van oordeel dat feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
4.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte heeft het feit bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering -voor zover zij dit feit bewezen acht- volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 3
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 16 november 2016;
- het proces-verbaal van onderzoek doorgenummerde pagina’s 4 tot en met 13 van
proces-verbaal RSRN 1310039 van 27 mei 2014 met de daarbij behorende bijlagen;
- het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina’s 186 tot en met 192 van het proces-verbaal met nummer 2013149821, 096 ZEGEL.
Bewijsoverweging
Op grond van bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl hij samen met zijn mededader, zijn echtgenote, wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat die gegevens ten behoeve van zijn uitkering voor de gemeente Nieuwegein van belang waren.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 3
op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2012 tot en met 27 mei 2014 in de gemeente Nieuwegein, tezamen en in vereniging met een ander, telkens in strijd met een hun bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte en diens mededader wisten dan wel redelijkerwijs moesten vermoeden, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader, telkens opzettelijk geen opgave gedaan van en verzwegen dat hij, verdachte of diens mededader, werkzaamheden verrichtte te weten: het opkopen en verwerven van sieraden en andere goederen bevattende edelmetalen en het om laten smelten en laten bewerken van deze sieraden en andere goederen en vervolgens de hieruit verkregen edel metalen aan laten bieden bij meerdere bedrijven en daarvoor zilver en fijngoud en geld ontvangen/uitgekeerd gekregen, en de beschikking hadden over vermogen te weten: een grote hoeveelheid sieraden,
en aldus uit dien hoofde inkomsten en tegoeden hadden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Feit 3
Medeplegen van in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder feit 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 jaren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de strafmaat het volgende aangevoerd. Verdachte is recentelijk niet met politie en justitie in aanraking gekomen. De verdediging heeft verzocht om een voorwaardelijke straf op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte tevens echtgenote in een periode van bijna twee jaar schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude. Er was sprake van een grootschalige handel in goud en verdachte had een bedrijf opgericht in Bulgarije, welbewust buiten het zicht van de uitkeringsinstantie. Daarnaast had verdachte een bankrekening in Bulgarije waarop meermalen substantiële bedragen zijn gestort.
Verdachte heeft opzettelijk geen melding gemaakt van deze omstandigheden, terwijl hij wel deze verplichting had. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. De rechtbank merkt daarbij op dat een uitkering bedoeld is om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen ondermijnt dit sociale stelsel. De rechtbank acht het - gelet op die bankafschriften - ongeloofwaardig dat verdachte, zoals hij heeft gesteld, slechts geringe inkomsten uit deze handel heeft gehad, en gaat uit van zeer substantiële inkomsten (gelet op de grote goud- en zilveromzetten waarvan is gebleken).
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank stelt vast dat verdachte al op 11 maart 2014 gehoord is in deze zaak. Op die datum is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechtbank van de Mens en de fundamentele vrijheden aangevangen. Dit is namelijk het moment waarop vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. De behandeling in eerste aanleg is niet binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn met een eindvonnis afgerond, terwijl niet van bijzondere omstandigheden is gebleken die deze overschrijding rechtvaardigen. De redelijke termijn is met ruim acht maanden overschreden. De rechtbank zal hiermee bij de strafoplegging rekening houden en in dit geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals geëist, opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat verdachte voor de feiten 1 en 2 zal worden vrijgesproken en gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden.

9.Het beslag

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de goederen onder 1, en 4 tot en met 6 kunnen worden geretourneerd aan verdachte. De goederen onder 2 en 3 dienen verbeurd verklaard te worden, evenals alle daarna genoemde goederen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht tot teruggave van de in beslag genomen goederen aangezien niet kan worden verondersteld dat een ander dan verdachte de rechthebbende is van de goederen en er ook geen aanleiding is om te veronderstellen dat deze voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de op de beslaglijst aangeduide voorwerpen onder verdachte in beslag zijn genomen. De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte de in beslag genomen voorwerpen die aan verdachte toebehoren, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 227b van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder 3 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 3
Medeplegen van in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 200 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf 2 uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
Algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beslag
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
-1.00 STK Document
1104546, 11B1gevonden in de gang v/d woning
-1.00 STK Goud Kl:goud
Bakje
1104614, Bakje goud aangetroffen in ruimte 1A3
-1.00 STK Zak
1104628, plastic zakje met armband resten aangetr.
-10.00 Stk Usb-stick
927578, uit ruimte A-1-1 in sealbag 30944224
-1.00 STK Document
1104603, sealbag 31482565, IIa2 doc in woonkamer
-1.00 STK Document
1104473, sealbag 30922067, IIC1 doc. aangetr. Zold
-1.00 STK Horloge
TISSOT 929427
-Euro geld (biljetten)
1104395, IBG 11-3-2014, 14/G094
-1.00 STK Horloge
TECHNO 929459
-Euro geld
927733, IBG 5-7-2013, 14/G307
-1.00 STK Armband Kl: goudkl
927561, in 5 losse deeltjes
-2.00 STK Halsketting Kl:goudkl
927553
-1.00 STK Munt Kl:goudkl
927525
-1.00 STK Broche Kl:goudkl
927520
-1.00 STK Goud Kl:goud
Staaf 927574
-1.00 STK Halsketting
Met hanger 927569, hanger is stuk
-1.00 STK Hanger Kl:goudkl
927537
-1.00 STK Broche
929453
-1.00 STK Horloge
OMEGA seamaster 929446
-1.00 STK Halsketting
929375
-18.00 STK Armband
929374
-75.00 STK Muntverzameling
929371
-11.00 STK Broche
DIV.MODELLEN 929366
-13.00 STK Armband
DIV MODELLEN 929358
-7.00 STK Armband
DIV.MODELLEN 929350
-32.00 STK Muntenverzameling
DIV. SOORTEN 929381
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzitter,
mrs. J.W. Frieling en O.P. van Tricht, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.S. Benschop, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 november 2016.
BIJLAGE : De tenlastelegging
1.
702580-13
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus
2012 tot en met 11 maart 2014, te Nieuwegein, althans in Nederland en/of
Duitsland en/of België en/of Bulgarije,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
sieraden en/of andere goederen bevattende (edel)metalen
verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet of van die voorwerpen
gebruik gemaakt,
en/of
van die sieraden en/of andere goederen de werkelijke aard, de herkomst, de
vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld,
althans
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die voorwerpen, te weten
die sieraden en/of andere goederen, was/waren
door deze sieraden en/of andere goederen om te (laten) zetten en/of te (laten)
smelten en/of om te (laten) bewerken, (waardoor de herkomst (telkens)
onherkenbaar is geworden) en/of
(vervolgens) de hieruit verkregen (edel)metalen aan te (laten) bieden bij een
of meerdere bedrijven en/of daarvoor zilver en/of fijngoud en/of geld te
ontvangen/uitgekeerd te krijgen
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den)
moeten vermoeden, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
2.
16/702580-13
hij op of omstreeks 05 juli 2013 te Nieuwegein, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een
pennenset (met de inscriptie ' [naam] ') en/of een Apple Macbook en/of
een gouden muntstuk en/of meerdere zegelringen en/of een (grote) hoeveelheid
sieraden, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het
voorhanden krijgen van die goederen wist(en), althans redelijkerwijs had(den)
moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
16/652519-14
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
1 augustus 2012 tot en met 27 mei 2014 in de gemeente Nieuwegein, en/of in het
arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, en/of alleen, (telkens) in strijd met een
hem/haar/hun bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te
weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten
tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot
bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte en/of diens
mededader wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die
gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders
recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens
de Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die
verstrekking of tegemoetkoming, immers
heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader, (telkens) opzettelijk geen opgave
gedaan van en/of verzwegen dat hij, verdachte, en/of diens mededader,
werkzaamheden verrichtte(n)
te weten: het opkopen en/of verwerven van sieraden en/of andere goederen
(bevattende edelmetalen) en/of het om (laten) zetten en/of (laten) smelten
en/of (laten) bewerken van (deze) sieraden en/of andere goederen en/of
(vervolgens) de hieruit verkregen (edel)metalen aan (laten) bieden bij
meerdere bedrijven en/of (daarvoor) zilver en/of fijngoud en/of geld
ontvangen/uitgekeerd gekregen,
en/of de beschikking had(den) over vermogen (te weten: een (grote) hoeveelheid
sieraden),
en/of (aldus uit dien hoofde) inkomsten en/of tegoeden had(den);
art 227b Wetboek van Strafrecht