ECLI:NL:RBMNE:2016:6365

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
16/702581-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen en heling, veroordeling voor uitkeringsfraude

Op 30 november 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 44-jarige vrouw en een 47-jarige man uit Rotterdam. De rechtbank sprak beide verdachten vrij van witwassen van sieraden en de man ook van heling. De vrouw werd echter veroordeeld voor heling van een MacBook, een gouden munt en sieraden. Beide verdachten werden wel veroordeeld voor uitkeringsfraude. In 2014 werden in hun woning honderden sieraden aangetroffen, waarvan een klein deel afkomstig bleek van woninginbraken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de overige sieraden van misdrijf afkomstig waren. De man had verklaard dat hij het goud had gekocht en toonde bonnen, maar zijn administratie was gestolen, wat door het Openbaar Ministerie onvoldoende was onderzocht. Hierdoor kon niet met zekerheid worden vastgesteld dat de goederen illegaal waren verkregen, wat leidde tot de vrijspraak voor witwassen. De vrouw werd wel schuldig bevonden aan heling, omdat de goederen in haar bezit waren en zij geen plausibele verklaring kon geven voor hun herkomst. Beide verdachten werden veroordeeld tot taakstraffen en voorwaardelijke gevangenisstraffen, waarbij de rechtbank rekening hield met de lange duur van de procedure, die al in 2014 was gestart.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/702581-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 30 november 2016.
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1972] te [geboorteplaats] (Italië),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres,
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2015, 23 maart 2016,
3 augustus 2016 en 16 november 2016. Verdachte is ter terechtzitting van
16 november 2016 niet verschenen. Wel is verschenen mr. F. Visser, advocaat te Utrecht, die verklaart uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om namens verdachte het woord te voeren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
In de periode van 1 augustus 2012 tot en met 11 maart 2014 te Nieuwegein, Duitsland, België en/of Bulgarije samen met een ander meerdere goederen heeft witgewassen en hier een gewoonte van heeft gemaakt;
Feit 2
Op 5 juli 2013 te Nieuwegein samen met een ander een aantal goederen heeft geheeld;
Feit 3
In de periode van 1 augustus 2012 tot en met 27 mei 2014 in de gemeente Nieuwegein samen met een ander uitkeringsfraude heeft gepleegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en heeft zich daarbij gebaseerd op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte een intellectuele en/of materiële bijdrage heeft geleverd aan het onder 1 tenlastegelegde.
Voorts heeft de verdediging bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde aangezien – kort samengevat – niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren.
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken aangezien niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten om inlichtingen te verstrekken omtrent eventuele werkzaamheden van de medeverdachte dan wel opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens omtrent het bezit van sieraden te verstrekken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
Ten aanzien van feit 1
Gelet op de overwegingen van de rechtbank in het vonnis van heden van de medeverdachte [medeverdachte] dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen, kan evenmin wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich aan dit ten laste gelegde feit schuldig heeft gemaakt. De rechtbank zal verdachte derhalve van dit feit vrijspreken.
4.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Ten aanzien van feit 2
Apple Macbook
De aangever [aangever 1] heeft verklaard dat op 22 juni 2013 is ingebroken in zijn woning en dat er onder andere een Apple Macbook Pro met serienummer: C02HL0AADV33, is weggenomen. [2]
Op 5 juli 2014 is de woning van verdachte gelegen aan de [adres] in [woonplaats] , doorzocht. Tijdens deze doorzoeking is onder andere een laptop van het merk Apple Macbook Pro, voorzien van serienummer CO2HLOAADV33 (de rechtbank begrijpt: C02HL0AADV33) in beslag genomen. [3]
Verdachte heeft verklaard dat zij een Apple Macbook op de zwarte markt heeft gekocht voor vijftig euro en dat de andere computer van haar man was. [4]
Gouden munt
Tijdens de doorzoeking is een zakje, dat door de verdachte in de bank werd verstopt, met onder andere een gouden munt (goednummer 927525 en fotonummer 359 aangetroffen. [5]
Verdachte heeft verklaard dat het zakje dat in het bankstel is aangetroffen haar eigendom is. [6]
De aangever [aangever 1] heeft verklaard dat bij de inbraak op 22 juni 2013 in zijn woning munten waren weggenomen waaronder gouden tientjes. [7]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat het zeer aannemelijk is dat de inbeslaggenomen gouden munt (tientje) met goednummer 927525 en fotonummer 359 eigendom is van de familie [familie] . [8]
Sieraden
Op 5 juli 2014 is de woning van verdachte gelegen aan de [adres] in [woonplaats] , doorzocht. [9] Tijdens de doorzoeking is een zakje met sieraden, dat door de verdachte in de bank werd verstopt, aangetroffen. [10] Verdachte heeft verklaard dat het zakje dat in het bankstel is aangetroffen haar eigendom is. [11]
De sieraden die in het zakje zijn aangetroffen hebben de volgende goednummers:
- nr. 10 – 927594
- nr. 11 – 927584
- nr. 12 – 927597
- nr. 13 – 927579
- nr. 14 – 927579
- nr. 15 – 927588
- nr. 16 – 927603
- nr. 17 – 927600
De aangever [aangever 2] heeft de goederen met de nummers 10 tot en met 17 herkend als haar eigendom. [12] De goederen zijn ontvreemd bij een diefstal met geweld die gepleegd is in Duitsland. [13]
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. Zowel de Apple Macbook als de gouden munt zijn weggenomen bij dezelfde woninginbraak en beide zijn, kort na de woninginbraak,
in beslag genomen in de woning van verdachte. Tegen die achtergrond acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat zij de computer op de zwarte markt heeft gekocht volstrekt ongeloofwaardig, daargelaten nog dat de door verdachte gestelde koopprijs van € 50 een prijs betreft die voor een dergelijke computer ver onder de marktprijs ligt. Anders dan de verdediging is de rechtbank bovendien van oordeel dat voor verdachte duidelijk was over welke laptop zij door de verbalisant werd bevraagd.
Voorts kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat de gouden munt en de sieraden goederen zijn die van misdrijf afkomstig zijn, te weten woninginbraken. Immers de goederen, die onder verdachte zijn aangetroffen, zijn herkend door de aangevers. Tegen deze achtergrond acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat deze goederen haar eigendom zijn, niet aannemelijk en gaat de rechtbank – bij gebreke van een plausibele verklaring van verdachte omtrent de herkomst van de goederen – ervan uit dat verdachte wist dat ook deze goederen van misdrijf afkomstig waren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte heeft geprobeerd om het zakje te verstoppen in het bankstel.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen, wist dat het goederen betrof die van diefstal afkomstig waren.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de pennenset wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het een goed betrof dat van misdrijf afkomstig was. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het dossier blijkt dat slechts één pen (de gegraveerde pen) uit die set door aangeefster wordt herkend en derhalve uit misdrijf afkomstig is, maar niet kan worden vastgesteld dat verdachte die pen (en de unieke gravering) als zodanig heeft waargenomen (doordat zij de set bijvoorbeeld zou hebben opengemaakt), daargelaten of zij in dat geval de criminele achtergrond zou hebben moeten onderkennen. Voor zover feit 2 mede betrekking heeft op sieraden die waren aangetroffen in de kamer waar naar zeggen van verdachte haar zoon [zoon] wel eens sliep, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte deze sieraden voorhanden heeft gehad. Evenmin acht de rechtbank bewezen dat verdachte de heling van de computer, de munt en de sieraden die bij haar zijn aangetroffen (nrs. 10-17), tezamen met een ander heeft gepleegd.
De rechtbank zal verdachte daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Ten aanzien van feit 3
Tot 1 januari 2004 waren verdachte en de medeverdachte op grond van artikel 65 lid 1 van de Abw verplicht aan Burgemeester en wethouders, op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn, dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand. Vanaf 1 januari 2004 volgt deze verplichting uit artikel 17 van de Wet Werk en bijstand. [14]
Verdachte en de medeverdachte ontvangen sinds 21 februari 2012 een Wet Werk en bijstand uitkering van de gemeente Nieuwegein naar de norm van een gezin. [15] Op grond van artikel 65 lid 2 van de Abw en artikel 17 lid 2 van de Wet Werk en bijstand wordt door het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein aan de verdachten maandelijks voor de verstrekking van gegevens een formulier (ROF) verstrekt. Dit formulier is ook verstrekt aan de verdachte en haar echtgenoot [medeverdachte] , medeverdachte. Om het recht op en de hoogte van de uitkering te kunnen bepalen, moeten op de ROF vragen beantwoord worden en/of eventuele veranderingen aangegeven worden met betrekking tot o.a. gezins-, woon-, arbeids- en inkomensomstandigheden van de verdachte en de medeverdachte.
Op grond van de door verdachte en de medeverdachte gegeven informatie hadden deze recht op een verstrekking/tegemoetkoming (uitkering) waar de gemeente Nieuwegein maandelijks de uitbetalingen continueerde. [16]
Verbalisant [verbalisant 2] , heeft de ROF’s over de periode van februari 2012 tot en met
april 2013 bestudeerd. Hierbij zag verbalisant dat op de ROF’s bij de vragen over hun werkzaamheden, inkomsten en vermogen stond aangekruist dat er geen werkzaamheden, inkomsten en vermogen waren. In de periode van 1 mei 2013 tot 27 mei 2014 is door de verdachte en de medeverdachte eveneens nooit melding gedaan dat er wijzigingen waren in hun werk, inkomsten en/of vermogens situatie. [17]
Verdachte en de medeverdachte wonen sinds 20 juni 2013 aan de [adres] te [woonplaats] . Hiervoor waren de verdachten in de periode van 16 mei 2005 tot 20 juni 2013 woonachtig op het [adres] te [woonplaats] . [18]
De medeverdachte heeft verklaard dat hij is getrouwd met verdachte en dat hij woont met verdachte, zijn kinderen en kleinzoon. [19]
Verdachte heeft verklaard dat zij en haar medeverdachte altijd een gezamenlijke huishouding hebben gehad. [20]
Op 5 juli 2013 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte en de medeverdachte en daarbij is een grote hoeveelheid voorwerpen en sieraden aangetroffen. [21]
De medeverdachte is directeur van een bedrijf [bedrijf] dat gevestigd is in Bulgarije en ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel in Bulgarije.
Hij heeft tussen augustus 2012 en juli 2013 edelmetalen aangeboden en opdracht gegeven voor het scheiden daarvan voor een totaalbedrag van € 831.767,80 bij Firma C. Hafner GmbH&Co.KG gevestigd in Pforzheim (Duitsland). [22]
Op de computer van de echtgenoot van verdachte zijn diverse rekeningafschriften aangetroffen van de UnitCredit Bulbank in Sofia (Bulgarije). Uit de mutaties blijkt dat in de periode vanaf 20 augustus 2012 tot en met 13 juni 2013 in totaal € 13.659,51 is bijgeschreven door AZV Gold in België. [23]
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte samen met haar medeverdachte tevens echtgenoot in de periode 1 augustus 2012 tot en met 27 mei 2014 uitkeringsfraude heeft gepleegd. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte getrouwd was met medeverdachte, zij een gezamenlijke huishouding voerden en een uitkering ontvingen van de gemeente Nieuwegein. Voorts is gebleken dat de medeverdachte in Bulgarije een onderneming op zijn naam had staat en dat hij in Bulgarije een bankrekening had waar geld op werd gestort. Daarnaast is in de woning een groot aantal sieraden aangetroffen. Verdachte, noch de medeverdachte heeft in de bovengenoemde periode melding gemaakt van deze werkzaamheden, inkomsten en bezittingen. Nu verdachte samen met de medeverdachte een gezamenlijke huishouding had, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte niet wist of moest weten dat de medeverdachte inkomsten genoot. Het enkele feit al dat verdachte wist dat dat er een (grote) hoeveelheid sieraden in huis aanwezig was en dat medeverdachte goud smolt, ook al stelt zij dat zij dacht dat het alleen maar om een hobby ging, had voor haar in de gegeven omstandigheden aanleiding moeten zijn om te veronderstellen dat hiermee ook inkomsten werden genoten en relevant vermogen werd aangehouden. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte wist dat een uitkering werd ontvangen op basis van het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens, namelijk de inkomsten van de medeverdachte en het bezit van een groot aantal sieraden, en dat verdachte op die manier samen met de medeverdachte uitkeringsfraude pleegde. Gelet hierop heeft verdachte niet aan haar informatieplicht voldaan en kan bewezen worden verklaard dat zij heeft nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl zij wist dan wel redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens voor de gemeente Nieuwegein van belang waren.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 2
16/702581-13
op 5 juli 2013 te Nieuwegein, een Apple Macbook en een gouden muntstuk en een hoeveelheid sieraden, heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Feit 3
16/652520-14
Op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2012 tot en met 27 mei 2014 in de gemeente Nieuwegein, tezamen en in vereniging met een ander, telkens in strijd met een hun bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet Werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander,
terwijl verdachte en diens mededader wisten dan wel redelijkerwijs moesten vermoeden, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet Werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
immers heeft zij, verdachte, en haar mededader, telkens opzettelijk geen opgave gedaan van en verzwegen dat (zij, verdachte, en) diens mededader, werkzaamheden verrichtte
te weten: het opkopen en verwerven van sieraden en andere goederen
bevattende edelmetalen en het om laten smelten en laten bewerken van deze sieraden en andere goederen en vervolgens de hieruit verkregen edelmetalen aan laten bieden bij
meerdere bedrijven en daarvoor zilver en fijngoud en geld ontvangen/uitgekeerd gekregen,
en de beschikking hadden over vermogen te weten: een grote hoeveelheid sieraden,
en aldus uit dien hoofde inkomsten en tegoeden hadden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Feit 2
Opzetheling, meermalen gepleegd;
Feit 3
Medeplegen van in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij heeft of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten onder 1, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de strafmaat het volgende aangevoerd. Er is sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging heeft verzocht in geval van strafoplegging, hiermee bij de strafmaat rekening te houden.
Voorts heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met de geestelijke en lichamelijke gesteldheid van verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van meerdere goederen.
Door gestolen goederen te helen, heeft verdachte mede bijgedragen aan de instandhouding van vermogenscriminaliteit.
Daarnaast heeft verdachte zich samen met haar echtgenoot in een periode van bijna twee jaar schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat.
De rechtbank merkt daarbij op dat een uitkering bedoeld is om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen ondermijnt dit sociale stelsel.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat zij voor het laatst is veroordeeld in 2011.
De rechtbank stelt vast dat verdachte al op 11 maart 2014 gehoord is in deze zaak. Op die datum is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechtbank van de Mens en de fundamentele vrijheden aangevangen. Dit is namelijk het moment waarop vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. De behandeling in eerste aanleg is niet binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn met een eindvonnis afgerond, terwijl niet van bijzondere omstandigheden is gebleken die deze overschrijding rechtvaardigen. De redelijke termijn is met ruim acht maanden overschreden. De rechtbank zal hiermee bij de strafoplegging rekening houden en in dit geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals geëist, opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het feit dat verdachte voor feit 1 zal worden vrijgesproken en gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden.

9.Het beslag

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het goed dat op de beslaglijst staat onder 4 dient te worden onttrokken aan het verkeer. De overige goederen dienen verbeurd te worden verklaard
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht tot teruggave van de sieraden aangezien geen aanleiding is om te veronderstellen dat een ander dan verdachte de rechthebbende van deze sieraden zou zijn. De verdediging heeft ten aanzien van de smeltoven teruggave aan de medeverdachte verzocht.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de op de beslaglijst aangeduide voorwerpen onder verdachte in beslag zijn genomen. De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte de in beslag genomen voorwerpen die aan verdachte toebehoren, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 227b en 416 lid 1a
van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 2
Opzetheling, meermalen gepleegd;
Feit 3
Medeplegen van in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij heeft of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Oplegging van straf
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf 2 uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2(twee) jaren navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
-1.00 STK Ring
927597.1 Betreft goednummer 927597
-4.00 STK Sieraad Kl:goudkleurig
927743, 1 ketting en 3 armbanden
-4.00 STK Sieraad Kl:goudkleurig
927559, oorsieraad diverse en beschadigd/goudkleur
-1.00 STK Oven
Augustus Fe1N
927648, smeltoven/goudmachine
-2.00 STK Sieraad Kl:goedkleurig
927544, ring zonder stenen
-1.00 STK Ring Kl:goudkleurig
927738-B. goudkleurige zegelring met blauwe steen
-1.00 STK Sieraad
Ketting
927499.1 Is goednummer 927499
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzitter,
mrs. J.W. Frieling en O.P. van Tricht, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.S. Benschop, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 november 2016.
BIJLAGE : De tenlastelegging
1.
16/702581-13
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus
2012 tot en met 11 maart 2014, te Nieuwegein, althans in Nederland en/of
Duitsland en/of België en/of Bulgarije,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s),
sieraden en/of andere goederen bevattende (edel)metalen
verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet of van die voorwerpen
gebruik gemaakt,
en/of
van die sieraden en/of andere goederen de werkelijke aard, de herkomst, de
vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld,
althans
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die voorwerpen, te weten
die sieraden en/of andere goederen, was/waren
door deze sieraden en/of andere goederen om te (laten) zetten en/of te (laten)
smelten en/of om te (laten) bewerken, (waardoor de herkomst (telkens)
onherkenbaar is geworden) en/of
(vervolgens) de hieruit verkregen (edel)metalen aan te (laten) bieden bij een
of meerdere bedrijven en/of daarvoor zilver en/of fijngoud en/of geld te
ontvangen/uitgekeerd te krijgen
terwijl zij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den)
moeten vermoeden, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
2.
16/702581-13
zij op of omstreeks 05 juli 2013 te Nieuwegein, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een
pennenset (met de inscriptie ' [naam] ') en/of een Apple Macbook en/of
een gouden muntstuk en/of meerdere zegelringen en/of een (grote) hoeveelheid
sieraden, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen,
terwijl zij en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven of het
voorhanden krijgen van die goederen wist(en), althans redelijkerwijs had(den)
moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
16/652520-14
zij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
1 augustus 2012 tot en met 27 mei 2014 in de gemeente Nieuwegein, en/of in het
arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, en/of alleen, (telkens) in strijd met een
haar/hem/hun bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te
weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten
tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot
bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte en/of diens
mededader wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die
gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders
recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens
de Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die
verstrekking of tegemoetkoming, immers
heeft zij, verdachte, en/of haar mededader, (telkens) opzettelijk geen opgave
gedaan van en/of verzwegen dat zij, verdachte, en/of diens mededader,
werkzaamheden verrichtte(n)
te weten: het opkopen en/of verwerven van sieraden en/of andere goederen
(bevattende edelmetalen) en/of het om (laten) zetten en/of (laten) smelten
en/of (laten) bewerken van (deze) sieraden en/of andere goederen en/of
(vervolgens) de hieruit verkregen (edel)metalen aan (laten) bieden bij
meerdere bedrijven en/of (daarvoor) zilver en/of fijngoud en/of geld
ontvangen/uitgekeerd gekregen,
en/of de beschikking had(den) over vermogen (te weten: een (grote) hoeveelheid
sieraden),
en/of (aldus uit dien hoofde) inkomsten en/of tegoeden had(den);
art 227b Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer 2013149821 van het onderzoek 096ZEGEL bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte van 24 juni 2013, met bijlage, p. 115 en 116.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van 22 oktober 2013, met bijlage, p. 129.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, van 11 maart 2014, met bijlagen, p. 653.
5.Het proces-verbaal van bevindingen van 16 april 2014, p. 126 en
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, van 11 maart 2014, met bijlagen, p. 653.
7.Het proces-verbaal van aangifte van 24 juni 2013, met bijlage, p. 115 en 116.
8.Het proces-verbaal van bevindingen van 16 april 2014, p. 127.
9.Het proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming van 8 juli 2013, p. 806.
10.Het proces-verbaal van bevindingen van 16 april 2014, p. 126 en het proces-verbaal van bevindingen van 5 juli 2013, p. 135.
11.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, van 11 maart 2014, met bijlagen, p. 653.
12.Het proces-verbaal van bevindingen van 11 september 2014, p. 175.
13.Het proces-verbaal van bevindingen van 5 juli 2014, p. 132.
14.Het proces-verbaal van onderzoek van 27 mei 2014, met bijlagen, p. 6.
15.Het proces-verbaal van onderzoek van 27 mei 2014, met bijlagen, p. 5.
16.Het proces-verbaal van onderzoek van 27 mei 2014, met bijlagen, p. 6.
17.Het proces-verbaal van onderzoek van 27 mei 2014, met bijlagen, p. 6.
18.Het proces-verbaal van onderzoek van 27 mei 2014, met bijlagen, p. 4.
19.Het proces-verbaal verhoor verdachte van 12 maart 2014, p. 265 van het proces-verbaal RSRN 1310039 van de Regionale Sociale Recherche Nieuwegein.
20.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 11 maart 2014, p. 290 van het proces-verbaal RSRN 1310039 van de Regionale Sociale Recherche Nieuwegein.
21.Het proces-verbaal relaas van 20 mei 2015, p. 10.
22.Het proces-verbaal relaas van 20 mei 2015, p. 17.
23.Het proces-verbaal relaas van 20 mei 2015, p. 19.